Wie inspecteert de onderwijsinspectie?

Nieuws | door Paul A. Kirschner
18 april 2017 | Gaat het wel goed bij de inspectie? Dat vraagt onderwijshoogleraar Paul Kirschner zich af. Hij uit zijn zorgen over het veelvuldig aanhalen van de onderwijsmythe 'leerstijlen' in het onlangs verschenen rapport van de Inspectie: 'De Staat van het Onderwijs'.

De Inspectie van het Onderwijs, ofwel de Onderwijsinspectie, heeft als taak  toezicht te houden op de kwaliteit van het onderwijs. Haar missie volgens haar eigen website is:

“Effectief toezicht voor beter onderwijs. Elk kind heeft recht op goed onderwijs. Leerlingen, studenten en ouders moeten erop kunnen vertrouwen dat het onderwijs op een school goed is.”

Jaarlijks brengt de Inspectie het verslag ‘De Staat van het Onderwijs’ uit. Op 12 april jl. was het weer zo ver en werd de Staat van het Onderwijs 2015/2016 uitgebracht, tevens de 200e editie hiervan. Dit jaar besteedde zij aandacht aan de grote verschillen tussen scholen en wat dit betekent voor leerlingen en studenten. Hoofdconclusies van het rapport waren dat (1) het Nederlandse onderwijs te veel talenten van leerlingen en studenten onbenut laat en (2) de verschillen in de resultaten die scholen halen (te) groot zijn waarbij het enorm uitmaakt op welke school of opleiding een leerling terecht komt.

Fabeltjeskrant

Op zich is dit slechte nieuws eigenlijk geen nieuws. Wij weten sinds de jaren ‘90 van de vorige eeuw dankzij Paul Jongbluth en zijn onderzoek naar de PRIMA-cohorten dat de verschillen tussen scholen enorm zijn, en dat onze komaf behoorlijk bepalend is voor het succes van ons nageslacht. Het is dus niet dit non-nieuws waar ik aan twijfel. Ik twijfel eigenlijk aan de staat van de Onderwijsinspectie.

Wat is nu mijn probleem (eigenlijk is het ons probleem als maatschappij)? Ik verwacht van een instantie die de taak heeft toezicht te houden op de kwaliteit van het onderwijs deskundig is, en hier begint mijn twijfel. Wij weten al jaren dat het onderwijs doorspekt is met fabeltjes over hoe leerlingen leren en wat het beste is voor hen.

Een greep uit deze fabeltjeskrant levert zaken als: leerlingen kunnen multitasken en dus moeten wij deze gave benutten in het onderwijs; er is een leerpiramide die aangeeft dat leerlingen amper 5% onthouden van wat wij hen vertellen, 10% van wat zij zien, etc.; leren door zelf te ontdekken leidt tot beter leren terwijl instructie helemaal achterhaald is en doodt creativiteit; en ga zo maar door.

Maar misschien het meest toxische fabeltje is dat leerlingen over specifieke leerstijlen beschikken waarop het onderwijs zou moeten letten en zou moeten inspelen. Het voelt voor velen intuïtief juist aan dat er mensen zijn die voornamelijk visueel leren, anderen veeleer auditief, nog anderen kinesthetisch [m.b.v. beweging, red]. Wij menen allemaal een voorkeur te hebben voor het ene of het andere. Ik houd bijvoorbeeld van tabellen en figuren, mijn collega Jan van letterwoestijnen.

Leermythes zijn Big Business

Naast de vele boeken en artikelen over leerstijlen en hun toepassing in het onderwijs is er ook een lucratieve bedrijfstak ontstaan die meetinstrumenten verkoopt om de leerstijl van lerenden te ‘bepalen’. Bovendien organiseren allerlei instanties workshops en conferenties tegen vaak niet geringe bedragen om docenten bij te brengen hoe zij hun manier van lesgeven in lijn kunnen brengen met de leerstijlen van hun leerlingen.

Het probleem is dat (1) leerstijlen niet bestaan, (2) leervoorkeuren niets zeggen over wat goed of slecht is voor het leren, en (3) het gebruik van zogenoemde leerstijlen kan leiden tot het ‘doden’ van leren. Hier heb ik veelvuldig over gepubliceerd (door de hyperlinks te volgen kan je de weerlegging van deze mythe lezen).

Ik heb, bijvoorbeeld in wetenschappelijke tijdschriften als Educational Psychologist (Do Learners Really Know Best? Urban Legends in Education) en Computers in Education (Stop propagating the learning styles myth) over het ontbreken van wetenschappelijk bewijs voor veel gangbare mythes c.q. zelfs over het bewijs voor het tegenovergestelde!

Ook heb ik, samen met Pedro de Bruyckere en Casper Hulshof, 39 van deze mythes ontleed in onze populair wetenschappelijke boeken Jongens zijn Slimmer dan Meisjes XL (Nederlandstalig) en Urban Myths about Learning and Education (Engelstalig). Tot slot probeer ik deze kennis ook te ontsluiten bij docenten en beleidsmakers via blogs (Stijl of Geen Stijl?) en artikelen in populaire bladen als Van 12 tot 18 over de onzin van leerstijlen.

Is de Inspectie wel deskundig?

Er is consensus in de wetenschappelijke wereld dat leerstijlen niet bestaan en dat het gebruik daarvan leidt vaak tot ongewenste resultaten. Dit gezegd hebbende, wat lees ik in het rapport van de Inspectie? Hier een aantal citaten waaruit blijkt dat de leerstijlen door de Inspectie nog steeds voor ‘waar’ worden aangenomen (vette letters zijn van mij):

“Ook zeggen leraren dat de randvoorwaarden differentiëren soms moeilijk maken, zoals de voorbereidingstijd per leerling, de mogelijkheden van het klaslokaal en het lesmateriaal en kennis over het niveau en de leerstijl van de leerlingen.”

“Hoewel veel gegevens over de leerlingen uit leerlingvolgsystemen beschikbaar zijn, geeft bijna een kwart van de leraren aan deze gegevens inderdaad weinig te gebruiken om te differentiëren in de les. Daarvoor geven zij een aantal redenen. Belangrijk zijn onder meer het aantal leerlingen, de beschikbare voorbereidingstijd voor de lessen, de mogelijkheden van het klaslokaal en kennis over het niveau en de leerstijl van de leerlingen.”

“Schoolleiders geven ook aan dat het zeer belangrijk is dat leraren voldoende kennis hebben van het niveau en soms ook de leerstijl van de leerlingen om voldoende te kunnen differentiëren.”

Als ik dit lees, dan begin ik ernstig te twijfelen aan de deskundigheid van de onderzoekers/rapporteurs van de Inspectie en dus ook aan het rapport zelf en de bevindingen daarin! Terwijl er geen wetenschappelijk bewijs is voor de verschillende indelingen op basis van leerstijlen en geen enkel bewijs voor hun meerwaarde in de klas, blijkt de Inspectie waarde te hechten aan leerstijlen en het gebruik daarvan in het onderwijs.

Dit kun je vergelijken met het bezoeken van een arts waar bij het nemen van de anamnese vraagt deze wat jouw sterrenbeeld is. Als diagnose stelt de arts dat er problemen zijn met jouw humeuren en ten slotte als therapie stelt zij/hij voor om te beginnen met handoplegging en schedeltrepanatie gevolgd door het innemen van een of ander homeopathisch middeltje. Ineens zakt het vertrouwen in die arts, de diagnose en de voorgestelde aanpak.

Voordat men denkt dat ik het idee zou hebben dat mijn betoog tegen het bestaan van leerstijlen betekent dat ik misschien denk dat alle leerlingen hetzelfde zijn en op dezelfde manier behandeld en onderwezen moeten worden. Het korte antwoord is: Nee! Wat het wel betekent, is dat leerstijlen een al lang geleden verworpen onderwijstheorie is, en geen enkele basis heeft voor welke beslissingen dan ook in en voor het onderwijs. Verschillende leerlingen reageren op een verschillende manier op verschillende dingen en een goede leerkracht weet hoe hij of zij het best kan inspelen op de sterktes van de leerling om te compenseren voor de zwaktes, net als een goede chef.

Maar de vraag blijft: Als de Inspectie in broodjeaapverhalen gelooft en zulke onzin uitkraamt, wie inspecteert dan de Inspectie?

Paul Kirschner is universiteitshoogleraar in de onderwijspsychologie aan de Open Universiteit.

Paul A. Kirschner :  Hoogleraar Onderwijspsychologie

Emeritus-hoogleraar Onderwijspsychologie aan de Open Universiteit.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK