Is het gras wel groener bij de buren?

Nieuws | de redactie
27 april 2011 | Zijn ze in Duitsland echt zo veel beter in het binnenhalen en houden van echt goede mensen in HO en R&D dan wij? Volgens David Redeker (NWO) niet. Zijn onderzoek bij de Nederlandse ambassade in Berlijn toont een ander beeld. “In sommige zaken is Nederland zelfs beter, al lijkt Duitsland zijn positie ten opzichte van Nederland te versterken.”

Terwijl de cijfers en beleidslijnen laten zien datNederland en Duitsland momenteel een andere koers varen in het kennisbeleid, zijn er tochook veel gelijkenissen. Nederland scoort op sommige punten zelfsiets beter dan Duitsland. Is het gras wel echt groener bij deburen? David Redeker van NWO zet verschillen en overeenkomsten opeen rijtje.

Walhalla?

“De Technisch Wetenschappelijke Afdeling van de Nederlandseambassade in Berlijn voerde een korte, kwalitatieve studie uit naarde ervaren verschillen tussen het Nederlandse en het Duitseonderzoeksklimaat. Doel van deze studie was het toetsen van dehypothese dat Duitsland beter in staat is dan Nederland omtoponderzoekers binnen te halen en te houden. Uit het onderzoekblijkt dat deze hypothese zeker niet eenduidig kan wordenbevestigd. Sterker nog, in sommige zaken is Nederland zelfs beter,al lijkt Duitsland zijn positie ten opzichte van Nederland teversterken.

Als Duitsland echt een walhalla is, waarom werken er dan tochDuitse wetenschappers in Nederland? En wat zijn de ervaringen vanNederlandse onderzoekers? Is het gras groener bij de buren of lijktdat maar zo? In januari 2011 spraken we met zestien Nederlandse enDuitse toponderzoekers en internationaliseringsspecialisten. Deonderzoekers vroegen we vooral naar hun persoonlijke ervaringen.Met de specialisten op het gebied van internationalisering sprakenwe over de algemene lijnen.

De meeste geïnterviewde onderzoekers noemen het toeval dat ze ophun huidige plek terecht zijn gekomen. Ze werden voor hun functiegevraagd en soms speelde mee dat bij hun vorige baan devooruitzichten onduidelijk waren. Zowel de wetenschappers inNederland als in Duitsland geven aan niet weg te willen van de plekwaar ze nu zitten; als je eenmaal een grote onderzoeksgroep hebtopgebouwd, kost het veel tijd en moeite om ergens anders ietsnieuws te beginnen. De afstand tussen Nederland en Duitsland is teoverzien. De taal vormt meestal geen groot probleem en de cultuurverschilt niet heel veel. Eigenlijk vormen alleenprivé-omstandigheden een mogelijke reden om terug te keren naar hetmoederland.

Braingain

Duitsland voert actief beleid om wetenschappers binnen te halen.De Alexander von Humbolt-Stiftung richt zich op de beste postdocsen op toponderzoekers. Deze Stiftung heeft een jaarbudget van 75miljoen euro en verleent jaarlijks ongeveer vijfhonderd beurzen aanbuitenlanders voor een verblijf in Duitsland. Voor Duitsers dienaar het buitenland willen zijn 150 beurzen beschikbaar.Buitenlanders spreiden hun beurs vaak, zodat ze bijvoorbeeld tienjaar lang een maand per jaar in Duitsland zijn.

De Stiftung bezit inmiddels een wereldwijd netwerk van veelalinvloedrijke alumni. De nieuwste en hoogste beurs is het Alexandervon Humbolt-professorship. Elk jaar krijgen tien wetenschappers elkvijf miljoen euro voor een verblijf van vijf jaar in Duitsland. Debeurs bestaat sinds drie jaar en is al toegekend aan een aantalNederlanders en Duitsers die in Nederland werkten. Overigens gaanveel Duitse studenten en onderzoekers naar Nederland en omgekeerdbuiten de officiële programma’s en kanalen om. De verklaring voordeze paradox is waarschijnlijk dat de studenten en onderzoekerszelf hun weg vinden.

Universiteiten versus instituten

Sterk gegeneraliseerd geldt dat Duitse universiteiten vanwisselende kwaliteit zijn, vaak kampen met krappe budgetten enweinig vrijheid geven aan onderzoekers. Duitse universiteitenhebben weinig hoogleraren, veel studenten, veel aio’s en veelpostdocs. In tegenstelling tot Nederland kent Duitsland geentussenlaag van universitair docenten en universitair hoofddocenten.Duitse instituten zijn vaak van hoge kwaliteit en hebben ruimebudgetten, weinig onderwijsverplichtingen en veelonderzoeksvrijheid.

Duitsland kent een viertal koepels van instituten: Max Planck,Fraunhofer, Helmholtz en Leibniz. Het Fraunhofer Gesellschaftbeschikt jaarlijks over 1,3 miljard euro en richt zich optoepassingsgericht onderzoek. De Helmholtz-Gemeinschaft besteedtjaarlijks 2,7 miljard euro aan themagericht onderzoek in de bèta-en levenswetenschappen. De Leibniz-Gemeinschaft heeft een budgetvan 1,2 miljard euro voor thematisch onderzoek op allewetenschapsgebieden. Het Max-Planck-Gesellschaft is gericht opfundamenteel onderzoek, heeft een jaarbudget van ongeveer 1,3miljard euro en beheert zo’n tachtig instituten.

Elk instituut heeft drie tot vier directeuren. Directeur van eeninstituut van het Max-Planck-Gesellschaft is vrijwel de hoogsthaalbare positie in de wetenschappelijke wereld: een goed salaris,een structureel budget voor een groep van dertig onderzoekers envolledige onderzoeksvrijheid. De koepelorganisatie regelt veelpapierwerk, waardoor zelfs de directeur nog onderzoek doen. Eén vande weinige nadelen is dat wanneer het pensioen van de directeurnadert veel groepsleiders een veilig heenkomen zoeken omdat deonderzoekslijn stopt.

Hiërarchie

Het Duitse wetenschapssysteem is hiërarchisch ingericht.Nederlanders die directeur worden van een Duits instituut moetenvaak wennen aan de afwachtende houding van de onderzoeksgroep.Groepsleiders, de laag onder de directeur, staan in Duitslandmeestal in de schaduw van de directeur. Duitse aio’s en postdocshebben een minder goede rechtspositie in vergelijking met hunNederlandse collega’s. Er zijn weinig loopbaancursussen enonderzoeksscholen zijn nog geen gemeengoed. Wel kunnengepromoveerden in Duitsland habiliteren: in ongeveer vijf jaarwordt de doctor dan opgeleid tot hoogleraar. Maar een habilitatieis geen garantie voor een positie als hoogleraar.

In Duitsland staan (bèta)wetenschap en techniek in hoog aanzien.De Duitse regering investeert flink: in 1995 ging dat om dertigmiljard euro en nu, vijftien jaar later, is dat bedrag (publiek enprivaat samen) verdubbeld tot zestig miljard euro. Met zo’n gestagegroei van uitgaven aan R&D, komt voor Duitsland deLissabon-doelstelling goed in zicht, mogelijk al 2011, die zegt datdrie procent van het BNP naar onderzoek en ontwikkeling moet.Duitsland is een maakeconomie (‘made in Germany’) en kent daaromveel campussen die de wisselwerking tussen fundamenteel onderzoeken toepassing bevorderen.

Duitsland heeft net als Nederland de salarissen van onderzoekersvrij streng gereguleerd, al bestaan er voor toponderzoekers enkeleuitzonderingen. Zo kunnen Alexander von Humbolt-professoren hunjaarsalaris aanvullen tot 180.000 euro met geld uit hun beurs.Verder kunnen instituutsdirecteuren soms een huis huren van hetinstituut. Komt er een partner mee, dan wordt serieus geprobeerdpassend werk te vinden.

Dat lukt niet altijd, mede vanwege de grote regionaleverschillen in werkgelegenheid. Overigens wil de Duitsewetenschapslobby de budgetwetten versoepelen. Nu gaat nog een vastdeel van het budget naar infrastructuur en een vast deel naarpersoneel. Bovendien moet een ‘dure’ onderzoeker nu wordengecompenseerd met een paar ‘goedkope’ onderzoekers.

Schaalgrootte

Duitsland is acht keer groter dan Nederland, heeft vijf keerzoveel inwoners en bezit relatief meer onderzoekers. Dat Duitslandzo groot is, heeft voor wetenschappers het voordeel dat veelinfrastructuur en collega’s zich binnen de grenzen van het landbevinden. Een nadeel is de sterke federale structuur in het land,die zorgt voor een diffuse uitstraling. Zo wordt het onderwijsgeregeld door deelstaten, waardoor het per deelstaat verschilt.

Het onderzoek is hoofdzakelijk een taak van het land, maar eendeelstaat moet vaak een percentage van het onderzoek betalen.Vooral universiteiten bevinden zich vanwege de combinatie vanonderwijs en onderzoek wel eens in een spagaat tussen deelstaat enland. Als de stemverhoudingen tussen land en deelstaat verschillen,is het extra lastig om veranderingen door te voeren.”

David R. is communicatieadviseur bij NWO. Hij deed zijnonderzoek tijdens een sabbatical bij de ambassade inBerlijn. Bovenstaand betoog is ook gepresenteerdals lunchlezing op het ministerie van EL&I.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK