Paraplu noch vergiet

Nieuws | de redactie
18 december 2012 | Sijbolt Noorda bekent zijn afkeer van de "de hagelslag-methode" in Den Haag. "Mensen in universiteiten zijn geen kuikentjes op een lopende band die je van bovenaf even kunt pakken en weggooien of terugzetten.” En eigenlijk is het jammer van Jet Bussemaker.

De schoenen zijn van een imitatie krokodillenleer. De hoed is zwierig, maar nodig, want als Sijbolt Noorda binnenloopt is het vinnig koud. Binnenkort zwaait hij de universitaire wereld uit. In Eye, niet in één of andere klassiek-academische zaal met receptie na.

“Met één stem meerderheid heb ik het in ons bestuur voor elkaar kunnen krijgen dat het Filmmuseum uit het Vondelpark verhuisde naar Noord, aan het IJ. Daar kunnen we echt een grote slag slaan voor de filmcultuur. Geen museum wordt in ons land per dag door zoveel mensen gezien. Iedereen die het Centraal Station van Amsterdam in of uit rijdt naar Schiphol, naar Haarlem en Rotterdam, die ziet het meteen.” Hij straalt als hij het vertelt, als bestuurder van ook nog dat Filmmuseum.

Schok bij het grasmaaien

Waarom ging je weg bij de UvA/HvA en stapte je in 2006 over naar de VSNU? Had je Amsterdam wel gezien?

“Je moet in het bestuur van een universiteit zeker niet te lang blijven zitten. En niet te kort. Op dat moment had ik er vier perioden opzitten bij de UvA, twee als vice-voorzitter en ook nog twee als collegevoorzitter.”

In 1998 stierf volkomen onverwacht je voorzitter, de legendarische Jan Karel Gevers en jij nam het over van hem. Dat moet ‘heavy’ geweest zijn.

“Oh ja… Jan Karel was net terug van vakantie. We hebben samen nog gepraat en hij nam het stokje van mij weer over, begin augustus. Ik ging naar mijn  huis in Frankrijk. Daar hoorde ik na een paar dagen bij het grasmaaien dat hij plotseling gestorven was. Schokkend, ja. En het sloeg een groot gat. Hij was tien jaar lang de kern geweest om wie alles draaide aan de UvA.

De raad van toezicht vroeg mij nadat ik het tijdelijk had overgenomen of ik wilde doorgaan als collegevoorzitter. We hadden net een nieuwe rector, dit zorgde voor tenminste nog enige continuïteit. Eigenlijk was ik in gesprek met anderen. Na twee termijnen als vice-voorzitter werd dat ook wel tijd. De raad van bestuur van de publieke omroep, dat speelde in die tijd.”

Maar dat kon toen niet, niet meer

“Nee. Ik tekende nu bij om Jan Karel op te volgen, om wat er in gang was gezet af te maken.”

Na nog eens acht jaar ging je naar de VSNU. Nog eens, waarom?

“Toen was het opnieuw een logisch moment om iets anders te gaan doen. En de VSNU had twee voorzitters achtereen gehad ‘van buiten’, niet uit de eigen academische kring. Men wilde nu toch weer iemand uit de eigen kring, de wereld van de universiteit zelf.”

Geen Aholdfilialen meer

“De VSNU kende ik vanaf het eerste begin. We begonnen ooit als vervanging van de Academische Raad en als werkgeversvereniging. Wij ‘deden’ de cao en zulke dingen voor al onze mensen in de universiteiten. Maar ik was ervan overtuigd dat we als universiteiten zichtbaarder moesten worden in de samenleving, ook los van onze positie ten opzichte van de overheid.

Daarom hou ik ook niet zo van het woord ‘koepel’. We zijn de groep onderzoeksuniversiteiten. Een vereniging is een verbond van haar leden, dat is meer dan een koepel voor organisaties of iets dergelijks. Een koepel is al gauw óf een paraplu boven hun belangen, óf een vergiet om overheidsinterventies te laten uitlekken. Ik wilde vergiet noch paraplu zijn.“

De universiteit was in Nederland –zeker toen je het bij de UvA overnemen moest- wel ‘a work in progres’ na de HOAK-nota van Deetman. Lang was men ‘rijksinstellingen’ geweest veelal.

“Het wetenschappelijk onderwijs was onderweg naar een reeks geprofileerde instellingen sinds de HOAK-nota. Gelukkig wel. De denklijn was dat de overheid op afstand kwam en de instellingen meer eigen autonomie kregen, met duidelijke en publieke verantwoording van de kwaliteit van  hun werk.

Dát groeiproces van het WO te begeleiden, was de opdracht en ook de identiteit van de VSNU bij haar oprichting ten tijde van de HOAK-nota. De universiteiten waren nu geen filialen meer van een grote Aholdholding of zoiets. Ze ontwikkelden hun eigen profiel, inclusief een groot zelfvertrouwen in hun regionale omgeving.

Toen dat in 2006 de uitkomst van dat groeiproces was geworden, toen was het moment gekomen om de VSNU als vereniging te gaan heruitvinden. Dat werd mijn opdracht, denk ik nu toch wel.”

‘The reinvention of the VSNU’. Waar ging die over, waar moest die heen gaan?

“Ik praatte daarover met allerlei mensen. Hans Adriaansens was een belangrijke gesprekspartner. Maar ook de collega’s in de universiteitsbesturen waren toe aan een andere aanpak. Op een zaterdag in een boerenhoeve aan de Vecht besloten we als algemeen bestuur tot die nieuwe VSNU.

Allereerst was onze conclusie: ‘kies een beperkte, heldere agenda’. Pak alleen die dingen op als ‘koepel’ waar je als universiteiten zelf echt verantwoordelijk voor bent. Wees geen ‘reactiemachine’. We wilden ophouden met te reageren op alles wat in de Tweede Kamer, het ministerie op tafel kwam, ook niet op elk ding dat ScienceGuide schrijft, hè?”

Docent weinig aanwezig

“Vervolgens wilden we juist die onderwerpen wél ‘doen’ die te maken hebben met het verbeteren van onze prestaties. Dat wilden we ook snel oppakken. Voorop het succes van onze undergraduate studenten. Daar moest het veel beter, bij de masterstudenten en promovendi gaat het in ons land eigenlijk al prima.

Daarbij speelde massaliteit een grote rol. Het studiesucces van de bachelorstudenten stond extra onder druk doordat na 2000 er een groeistuip in de toestroom naar het WO ontstond. Het was de meest forse stijging sinds de explosie in de deelname tijdens de jaren zeventig. Die op te vangen zonder een grote uitval te krijgen was dus heel belangrijk, al zou het niet makkelijk zijn.

Dat heeft alles te maken met de positie van de docenten. De universiteit doet onderzoek en onderwijs, 70% van de publieke onderzoeksgelden gaan in ons land via de universiteiten, dat is wereldwijd uniek. We slagen er in die twee klassieke functies beide op hoog niveau te doen en te verbinden. Maar de docenten zijn daarin naar verhouding te weinig prominent aanwezig, minder dan de onderzoekers in elk geval. Docenten in de universiteiten doen ook goed werk, maar ze ontmoeten elkaar eigenlijk nauwelijks in die rol. Dat accent op de onderwijstaak en de docentenrol moesten we zelf oppakken, dat leek mij duidelijk.”

Hoe ver is het met die onderwerpen nu zes jaar later? Vrij snel daarna kwam immers het rapport-Veerman, dat zulke thema’s nadrukkelijk oppakte.

“Met deze onderwerpen is het redelijk gelukt, vind ik. Het op de kaart zetten van een prestatiecultuur in het bacheloronderwijs is echt gelukt. Daar is echt veel in beweging gekomen.

En het gaat nu ook over veel meer dan de beste 5%  van de studenten. Excellentie alle aandacht geven is de makkelijkste weg. Wij kiezen voor een andere weg. De norm om binnen te komen in het WO is een hoge, het VWO-diploma. Maar die groep is wel heel gevarieerd en dus moeten we in het WO meer variëteit bieden. Dat moet je goed organiseren en structuur geven, juist omdat het hoger onderwijs van nu zo massaal is geworden. De individuele aandacht in de kleine studieomgevingen van vroeger kun je tegenwoordig niet meer op dezelfde manier organiseren.

De aandacht voor de rol van de docent is sterker geworden. Onverwacht heeft de veel gesmade studeerbaarheid van destijds dat aangemoedigd. Er werd daarmee een sterk zoeklicht gezet op het geheel van het curriculum dat we studenten aanbieden. Niet alleen maar op de losse elementen die de vakgroepen aanbieden. De vraag werd of we dat hele curriculum beter konden inrichten. En daarmee ook de rol van de docenten in dat geheel, inclusief hun gezamenlijke medeverantwoordelijkheid voor het studiesucces.”

Fragmentatie en hyperventilatie

“Veerman was eigenlijk de neerslag van die beweging. Zo’n advies was nodig om de toekomstperspectieven weer eens helder bijeen te brengen. De verleiding van de korte baan in het beleid is levensgroot. Daarom zijn Doekle Terpstra en ik samen naar Ronald Plasterk gegaan, dat was in de zomer van 2009. We gaven aan dat we een nieuw lange termijn kompas voor het HO nodig hadden, duidelijke perspectieven voor de periode 2010-2020. Het hoefde niet allemaal ‘nieuwnieuwnieuw’ te zijn, maar er moest wel samenhang komen in die perspectieven.

Doe je dat niet met enige regelmaat dan gaat het beleid verkruimelen. Kleine puntjes worden dan groot. Fragmentatie komt opzetten, ten goede en vooral ten kwade, in incidentenpolitiek. Daar wordt dan hyperventilerend op gereageerd en voor je het weet is de eigennaam ‘Inholland’ of ‘Amarantis’ de soortnaam voor een heel systeem geworden.

Mijn Amerikaanse college Bob Berdahl zat in de commissie Veerman en die heeft een scherpe kijk op het hoger onderwijs. “Je kunt van Nederland geen Finland maken, jullie zijn andere landen. Je kunt van Nederland ook niet een Canada maken. Wat je wel kunt doen is verbeteringen echt een kans geven en dat heeft altijd een soort traagheid in zich. Alleen door lange tijd in dezelfde richting door te gaan kun je zo’n bestel echt veranderen.”

In een sector als het WO zijn het niet de instructies van bovenaf die in zo’n veranderingsproces helpen. Toezicht en controle versterken verbeteren zelf niet echt iets, ze verhogen alleen de mate van controle. Mensen in universiteiten zijn geen kuikentjes op een lopende band die je van bovenaf even kunt pakken en weggooien of terugzetten.”

Loze beloften en borrelpraat

Is er van Veerman sindsdien eigenlijk wel voldoende terecht gekomen? Komt die grotere variëteit er wel?

“Vlak nadat Veerman met zijn rapport kwam, lag er het regeerakkoord van Rutte I en dat stond er haaks op. Zoals dat boetesysteem voor ‘te lang studeren’, dat gebaseerd was op borrelpraat. Capaciteitsbekostiging van het WO werd op de lange baan geschoven.  En er werd zomaar een half miljard weggehaald van het innovatief onderzoek dat vooral door jonge mensen wordt verricht .

Dat is toch wat het schrappen van het FES feitelijk doet bij het stoppen van de financiering voor promovendi? Minister Verhagen wilde dat compenseren doordat bedrijven veel meer geld zouden inzetten voor onderzoek. Die beloftes zijn loos gebleken.

Het ‘togaprotest’ was dáár tegen gericht. Wij wilden met Veerman belangrijke verbeteringen bereiken, maar op deze manier werd dat onmogelijk. Bovendien werd een tegenstelling gesuggereerd tussen het bedrijfsleven en het hoger onderwijs op het punt van goed onderzoek. Maar juist die tegenstelling, die is er niet. We hebben nota bene precies dezelfde belangen: het beste onderzoek stimuleren en kansen geven.

In 2014 zal de volledige omvang van de schade van deze ingreep blijken. Er zullen dan duizenden plaatsen zijn weggevallen voor jonge, getalenteerde promovendi en postdocs. Er komt nu enige verlichting via het nieuwe regeerakkoord. Die €150 miljoen voor fundamenteel onderzoek remt de voorziene leegroof van NWO wat af. Verder is er nauwelijks iets veranderd. Ik voorspel dat het komend jaar opnieuw een ‘togaprotest’ zal plaatsvinden.”

Toch was het los van die grote optocht in toga’s eigenlijk opvallend stil vanuit de universitaire wereld. Klonk het protest wel krachtig genoeg?

“We hebben hier echt moeten afwegen. De onderwijsagenda rond het versterken van de prestatiecultuur wilde we niet verspelen door vooral in te zetten op protest tegen die andere elementen. Bij het onderzoek zijn we vooral gaan werken aan het tegengaan van die suggestie van een tegenstelling tussen bedrijven en onze sector. Ik ben er heel tevreden over dat we ons gezamenlijke belang helder hebben weten te vinden.

Op onderwijsterrein is het redelijk gegaan, zeg ik nu achteraf. Die boete is weg. Dat is iets. Het budget voor hoger onderwijs is redelijk overeind gebleven, dat is ook iets in deze zware periode. De prestatieafspraken sluiten toch wel aan bij de kern van het rapport Veerman. Alleen het thema differentiatie is nog weinig concreet geworden. We hebben nog geen tweejarige HO-trajecten die echt iets betekenen. En de investeringen die het rapport nodig vond, die zijn nog ver weg.”

Voorliefde voor hagelslag

“De agenda voor onderzoek en voor onderwijs is niet weg, de uitdaging ligt er dus nog levensgroot. Als universiteiten hebben we ons lot alleen niet zelf in de hand. We zijn echt succesvol in het werven van onderzoeksgeld dat via Brussel wordt verdeeld, omdat we zulke goede mensen in het onderzoek hebben. Maar ook dat compenseert niet wat wegvalt aan nationale investeringen in onderzoek.

We hebben in ons land zo’n voorliefde voor de ‘hagelslagmethode’ als het gaat om investeren en bezuinigen. Overal moet de pijn neerdalen. Ruimte maken voor uitzonderingen, voor niches die er toe doen en waarin we moeten investeren, juist in tijden van schaarste, dat kunnen we niet. We snappen niet dat je het als land daarvan juist moet hebben, niet vanuit het beperkte eigenbelang van de wetenschap, maar vanwege het lange termijn landsbelang van iedereen.

Dat gaat ons opbreken, vrees ik. Ik zeg dat niet graag. Maar het is zo’n gemiste kans. Onze uitgangspositie is uitstekend! Het vestigingsklimaat voor slimme mensen is hier zo goed als in Zwitserland, de mengeling van collegialiteit en concurrentie in ons hoger onderwijs en onderzoek werkt goed. Buitenlanders vinden ons daarin aantrekkelijk en de programma’s die wij in ons onderzoek doen kunnen wereldwijd in de kopgroep mee. Maar de hagelslagmethode, de blik op de CPB-cijfertjes over de staatskas van dit en het volgende begrotingsjaar, die blokkeert ons.”

Jammer van Jet Bussemaker

Je hebt universiteiten nu op allerlei manieren beleefd en bestuurd. Wat is daarover de vraag die we vergeten zijn te stellen?

“Die naar de professionaliteit van het besturen. Het is een vak op zich, zeer lastig, want je werkt in een professionele organisatie. Een universiteit is geen bevelshuishouding, vergeet dat maar. Oekazes brengen er weinig voor elkaar, net als bonussen. De universitaire bestuurder moet een rijk gevulde gereedschapskist hebben. Kan niet op macht en management sturen. Effect en gezag win je door de cultuur van de organisatie te begrijpen en te verrijken. Je moet je eigen vorm van gezag ontwikkelen, integer en vooral ook persoonlijk. Als je anderen gaat imiteren, word je een clownsfiguur.

Ik vond het jammer dat Jet Bussemaker zo snel al weer wegging bij de HvA. Voor zo’n positie zou iemand zich veel meer tijd moeten gunnen. Dat je bij de vraag of je minister wilt worden niet direct nee zegt, dat begrijp ik natuurlijk ook wel. Maar als universitair bestuurder dacht ik: helaas is ze nu te snel weer weg.”

Wat maakt een universiteit voor jou eigenlijk zo leuk?

“Bijna vijftig jaar geleden ben ik hier vlak tegenover aan de Keizersgracht bij de VU ingeschreven. Dat deden de pedel en de rector persoonlijk, dat kon toen nog. Alles was nog zoveel kleiner.

Maar net als toen komt aan de universiteit steeds weer een nieuwe golf jonge mensen binnen, een golf nieuwe toekomsten. Zij moeten toch veertig, vijftig jaar voort kunnen met wat ze daar meemaken. Daarin heb je een belangrijke rol, je stimuleert hoe zij zich op hun toekomst voorbereiden. Dat is ontroerend en motiverend tegelijk. Onderzoek is ook prachtig, maar de universiteit zonder studenten is een fiets zonder wielen.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK