Liberale handreiking bij beurzen

Nieuws | de redactie
13 november 2013 | De VVD wil het debat over het leenstelsel diepgang en feitelijke nuchterheid geven. Pieter Duisenberg bepleit inhoudelijke verbinding van de ambities uit ‘Veerman’ met de noodzakelijke investeringen via de SF-hervorming. Wel ziet hij vragen opdoemen die heel ‘Den Haag’ dan moet willen helpen oplossen.

De liberale woordvoerder op het gebied van HO en studiefinanciering schetst de visie van waaruit hij en zijn collega’s nu de discussie met de minister, de anderen in de Kamer en ‘het veld’ wil voeren over het leenstelsel en de OV-kaart. U leest het essay van Pieter Duisenberg hieronder:
 

Nut en noodzaak

Het rapport van de Commissie Toekomstbestendig Hoger Onderwijs Stelsel (Commissie Veerman) is voor mij een inspiratiebron om te werken aan hoger onderwijs dat in de top van de wereld mee kan. De Commissie concludeert in het rapport: ‘’Als we ervan overtuigd zijn dat kennis dé concurrentiefactor van de 21e eeuw is en dat daarvoor een sterk en toekomstbestendig hoger onderwijsstelsel nodig is, dan moeten we de ambities in dit advies ondersteunen met voldoende investeringen. De commissie is zich bewust van de beperkte financiële middelen en van de opdracht van de werkgroep Heroverweging Hoger Onderwijs om bezuinigingsopties te formuleren. De commissie sluit niet uit dat het geld binnen het hoger onderwijs anders moet worden ingezet, of dat de verhouding tussen publieke en private bijdragen verschuift. Maar eventuele besparingen moeten beslist in het hoger onderwijs geherinvesteerd worden.’’

De plannen voor het leenstelsel en de alternatieve OV kaart maken het mogelijk om €1,2 miljard structureel te investeren in onderwijs. Het is goed dat hier debat over is. Over nut en noodzaak. En over het hoe en de mogelijke consequenties.

Maar de discussies zijn helaas vaak op onjuistheden en spookbeelden gebaseerd. Dat is jammer. Zo ook het artikel van professor Hoekstra, dat door ScienceGuide wordt aangehaald. Wat zou het goed zijn voor het onderwijs als we de discussie op inhoud en feiten voeren. Oplossingsgericht naar de uitdagingen kijken. Hierbij is randvoorwaardelijk dat een studie een goede investering blijft en de ons allen zo dierbare toegankelijkheid van het hoger onderwijs ook in de toekomst blijft gewaarborgd of zelfs wordt uitgebouwd.

Inzet op Veerman en Strategische Agenda

Het hoger onderwijs heeft in Nederland een enorme groei doorgemaakt en ook voor de toekomst is de verwachting dat er sprake zal zijn van groei, zowel in aantallen studenten als in diversiteit. Er moet gezorgd worden dat het hoger onderwijs deze ontwikkelingen kan bijbenen. De commissie Veerman had in 2010 de indringende en breed gedragen boodschap dat het huidige hoger onderwijsbestel niet toekomstbestendig is. Het studiesucces moet omhoog. Het onderwijs moet intensiever, de studiecultuur ambitieuzer. Daarnaast moet het opleidingsaanbod in het hoger onderwijs worden versterkt via onder meer profilering, verhoging van de arbeidsmarktrelevantie en meer differentiatie.

Er zijn met alle publiek gefinancierde hoger onderwijsinstellingen zogenaamde prestatieafspraken gemaakt om deze kwaliteitsagenda om te zetten in concrete resultaten. Deze afspraken zijn in het najaar van 2012 getekend en worden momenteel uitgevoerd. Ze hebben onder meer betrekking op minimaal twaalf contacturen per week in het eerste jaar, meer hogeschooldocenten met een mastergraad en meer profilering, dat wil zeggen concentratie op specialismen bij hogescholen en universiteiten.

Het kabinet Rutte-II heeft de ingezette kwaliteitsagenda voortgezet en dit heeft geleid tot invoering per 1 september 2013 van de Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs. De studiekeuzeactiviteiten voor bacheloropleidingen hebben een wettelijke basis gekregen. Verder leidt de wet tot meer keuze voor brede bacheloropleidingen, Associate Degree-trajecten of driejarige HBO-bacheloropleidingen voor VWO‘ers. Bepaalde HBO-afgestudeerden krijgen dezelfde titel als academici en het collegegeld voor schakelprogramma’s wordt gemaximeerd tot 1,5 keer het wettelijk collegegeld.

Plannen leenstelsel en OV kaart

Gegeven het belang van onderwijs en onderzoek, is in het regeerakkoord Rutte-II  onderwijs bij de bezuinigingen ontzien en qua uitgaven gestegen. In het recente begrotingsakkoord is hier verder aan toegevoegd. Daarnaast wordt in het regeerakkoord het fundament gelegd om, met de eerste effecten aan het eind van de regeerakkoordperiode, op lange termijn extra geld naar onderwijs te brengen door middelen te verschuiven van inkomensondersteuning naar onderwijs.

De hervorming van de basisbeurs en de OV-kaart maken het mogelijk om extra te investeren in het hoger onderwijs. Deze investeringen zijn niet vooraf vastomlijnd, maar in het kader van Veerman kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een lagere student-stafratio, meer contacturen, meer tutoring/coaching en een verdere professionalisering van docenten. Met de leenstelsel plannen wordt €0,8 miljard structureel naar onderwijs verlegd en met de OV plannen €0,4 miljard. Totaal dus €1,2 miljard. Belangrijk is dat de kwaliteit van onderwijs voor de student omhoog gaat.

Het leenstelsel voorziet de afschaffing van de basisbeurs (per jaar € 1.200 voor thuiswonend en €3.300 voor uitwonende studenten) en de invoering van een sociaal leenstelsel. De OV-plannen voorzien een alternatief, goedkoper vervoersarrangement. De kosten van de huidige kaart stijgen anders door naar bijna € 1 miljard in 2017 en de vraag is of studenten niet ook goed bediend kunnen worden voor hun studie reisbehoeften met een meer op maat toegesneden, maar goedkopere variant.

Het leeuwendeel

De overheid betaalt ook na de hervormingen nog het leeuwendeel van de studie van elke student. In de huidige situatie betaalt de overheid per student gemiddeld per jaar € 6.000 aan het onderwijs en €3.300 aan levensonderhoud (uitwonend). De student betaalt € 1.800 collegegeld per jaar.

Door de hervorming worden de geldstromen verlegd naar onderwijs: naast de € 6.000 gaat ook de andere € 3.300 van de overheid naar onderwijs. Randvoorwaarde hierbij is dat ook na de afschaffing van de basisbeurs  een studie een uitstekende investering moet blijven voor student en maatschappij en  iedereen die gemotiveerd is om te studeren, moet ook kunnen studeren.

Op de totale onderwijsbegroting zullen de verschuivingen ook terug te zien zijn. In de begroting 2013, zonder plannen voor het leenstelsel en de OV kaart, waren de uitgaven (2017) aan HO totaal € 6,5 miljard en studiefinanciering/inkomensoverdracht € 2,8 miljard. De plannen voorzien dus om van de bijna € 3 miljard structureel € 1,2 miljard te verleggen naar onderwijs.

Hoekstra en spookverhalen

Professor Hoekstra van de TU Delft schetst in zijn artikel een beeld van een studieschuld van € 40.000 zelfs oplopend tot € 70.000 als gevolg van de invoering van het leenstelsel. Helaas wordt dit stuk geplaatst op een gerespecteerde site als ScienceGuide en wordt het door verschillende politici klakkeloos geciteerd en getwitterd. Maar al bij eerste lezing denkt de oplettende lezer: “Hoe kan het toch, dat de afschaffing van de basisbeurs, wat voor een nominaal vierjarige studie maximaal een cumulatief effect van € 13.100 (prijspeil 2013) kan hebben voor de gehele studie van een uitwonende student, gaat leiden tot dit soort schuldbedragen? Zakt door dit bedrag, van € 13.100 maximaal, dat voor veel studenten zal gelden, maar voor veel studenten een veel kleiner bedrag, als gevolg van de invoering van het leenstelsel het gehele systeem dan als een soort Armageddon van schulden en buitengesloten studenten in elkaar? Zo erg kan het toch niet zijn?’’  

Inderdaad, dit kan niet en moet niet.

Helaas worden in het stuk veel bedragen foutief gehanteerd en verbanden onjuist geïmpliceerd.

–          Professor Hoekstra rekent ook de schuld voor als de ouders niet bijdragen. Daarbij neemt hij echter de aanvullende beurs van € 250 per maand (€ 3.000 per jaar) niet mee. Deze blijft echter beschikbaar voor studenten waarvan de ouders een lager inkomen hebben, terwijl het artikel foutief concludeert dat de schuld nog eens €3000 per jaar zou toenemen als de ouders niet kunnen bijdragen.

–          Ook gebruikt het stuk een aanvangssalaris van leraren van € 2.445, maar neemt bijvoorbeeld niet in ogenschouw dat dit salaris in de jaren erna doorgroeit. Daarom gaat het ministerie van OCW in de rekenvoorbeelden in het algemeen uit van het salaris na 5 jaar, wat in het merendeel van de gevallen een onderschatting van het gemiddelde salaris in de terugbetaalperiode zal zijn.

–          De bijverdiensten van studenten worden verondersteld op € 220 per maand, terwijl dit volgens het NIBUD (mei 2012) gemiddeld € 354 is. Dit verlaagt de maximale studieschuld (in de benaderingswijze van professor Hoekstra) verder.

–          Vervolgens wordt er gerekend met een studieduur van 6 à 7 jaar. Dit is geen extern gegeven maar een factor die door een adequate studievoortgang kan worden beïnvloed. Voor de door professor Hoekstra genoemde bèta-studies met meerjarige masters wordt een nader te bepalen regeling getroffen waarbij een deel van de schuld wordt kwijtgescholden.

–          Er wordt gesteld dat de OV-kaart wordt afgeschaft en dit ook tot extra uitgaven zal leiden, terwijl de OV-kaart wordt vervangen door een goedkoper alternatief.

–          Er wordt gerekend met een aflossingsbedrag voor een leraar, zonder rekening te houden met de draagkrachtregeling die in het sociaal leenstelsel blijft bestaan en zonder rekening te houden met de langere aflossingsperiode van 20 jaar, de aflossingsvrije jaren die naar keuze, maar vooral kunnen worden ingezet als je inkomen in de startperiode nog laag is en zonder de kwijtschelding na 20 jaar.

De Nota naar aanleiding van het verslag, inzake wetsvoorstel Sociaal leenstelsel masterfase (Tweede Kamer stuk, 1 november 2013) geeft een beeld van hoe dit wel kan werken:

studieschulden Duisenberg

Tot slot, alles resumerend concludeert het stuk van professor Hoekstra: “Tot je 40e geen huis kunnen kopen omdat je schulden hebt, is ook niet erg ‘sociaal’.” Gegeven alle opmerkingen hierboven wil ik concluderen dat we de beslissing om een leenstelsel in te voeren hoe dan ook zorgvuldig moeten nemen, maar ons niet door spookverhalen op het verkeerde been moeten laten zetten.

Geen populaire boodschap

De afschaffing van de basisbeurs betekent grosso modo dat per student  € 4.800 (thuiswonend HBO-bachelor of WO bachelor-master) tot € 13.100 (uitwonend HBO-bachelor of WO bachelor-master) extra wordt betaald aan de totale studie (spreiding bijvoorbeeld bij WO bachelor of meerjarige master met deel kwijtschelding). Dit is geen populaire boodschap, maar het is niet om in paniek te raken en het gaat om geld dat vervolgens wordt ingezet voor investeringen in onderwijs.

Laten we de discussie genuanceerd en geïnformeerd met elkaar voeren. Het is te belangrijk om het anders af te doen. Het sociaal leenstelsel wordt als principe door verschillende partijen in de Tweede Kamer gesteund: VVD, PvdA, D66 en Groen Links. Daarnaast hebben in het verleden ook andere partijen aangegeven delen van de principes te steunen, bijvoorbeeld als het gaat om de masterfase.

Belangrijke vragen

De discussie rond het leenstelsel zie ik in de context van de implementatie van Veerman en de benodigde investeringen in onderwijs. Randvoorwaarden hierbij zijn; de studie als goede en doenbare investering en het behoud of zelfs de uitbouw van toegankelijkheid. Vragen die we moeten oplossen zijn bijvoorbeeld:

  • zijn studies in het hoger onderwijs ongewijzigd goede investeringen voor student en maatschappij of verschuift dit, en zo ja, in welke studies?
  • hoe worden de investeringen bepaald, zodat het maximaal bijdraagt aan de kwaliteit van studies voor studenten?
  • hoe kunnen in de transitiefase studenten die meer zelf bijdragen ook maximaal profiteren?
  • hoe gaan we leerlingen en studenten (beter) voorlichten en wanneer starten we daarmee?
  • is het rente- en aflossingssysteem helder en voorspelbaar zodat het maximaal zekerheid geeft?
  • hoe kunnen we studenten beter helpen hun financiën te beheren tijdens hun studie en het leenbedrag zo beperkt mogelijk te houden?
  • zijn er toegankelijkheidsdrempels voor specifieke groepen studenten, al dan niet door het leenstelsel, en hoe kunnen we de toegankelijkheid verder verhogen door groepen leerlingen en studenten voor hoger onderwijs te motiveren, waar dat niet vanzelf van huis uit gebeurt en men opziet tegen de studielasten en financiële investeringen?

Het goede van alle discussies rond het leenstelsel, of de kritiek nu gefundeerd is of niet, is dat we bewuster met elkaar spreken over de waarde van ons onderwijs en de waarde van specifieke studies. Ook is het duidelijk dat goede informatie over studie-inhoud, kosten, leenvoorwaarden en arbeidsmarktperspectieven noodzakelijk en urgent is. Zoals hierboven zijn er nog veel meer vragen die belangrijk zijn met elkaar te bespreken.

Op deze manier kijk ik uit naar de debatten over het leenstelsel en de OV-kaart: feitelijk, oplossingsgericht en geïnspireerd door de slotwoorden in het rapport Veerman (blz 59): “behouden en versterken waar we het in de toekomst van moeten hebben: onze kennis als vermogen.”

Pieter Duisenberg
Tweede Kamerlid voor de VVD


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK