Instellingstoets als aardschok

Nieuws | de redactie
6 december 2013 | Oud-wetenschapsminister en Vlaams parlementslid Fientje Moerman denkt dat de nieuwe instellingstoets in haar land “een aardschok” kan geven “in het behoudsgezinde hoger onderwijs.” “Het is hier in Vlaanderen teveel ons kent ons, nog kleiner dan in Nederland. Vandaar dat de NVAO zo’n zegen is.”

Fientje Moerman was vroeger minister van wetenschapsbeleid en is nu Vlaams parlementslid voor de liberale Open-VLD en volgt onder meer hoger onderwijs en wetenschap op. Zij heeft vanuit deze ervaring ‘over de grens’ deel genomen aan twee auditcommissies voor de NVAO instellingstoets in Nederland. Wat heeft zij daar voor het eigen land en HO van geleerd?

Moerman zou best graag Nederlandse en Vlaamse instellingstoetsten (ITK’s) met elkaar willen vergelijken. “Ik heb nog nooit een instellingstoets gedaan in Vlaanderen en ik zal dat waarschijnlijk ook niet doen, omdat ik als parlementslid toch twee petjes op heb. Maar het moet interessant zijn om de twee ervaringen met elkaar te vergelijken.”

Wake-up call

De Vlaamse politica ziet in haar werk dat de ITK een wake-up call kan zijn. “Dat is wat ik hoor in Nederland: ‘Nou, dit is echt wel een wake-up call.’ Je moet bij alle zaken die je doet, gaan kijken of je ze ook adequaat deed. Zaken moeten ook geformaliseerd worden. Instellingen zeggen tegen ons: ‘Wij deden dit al lang zo, maar het moet nu ook gestroomlijnd en geëxpliciteerd worden’.”

Daarom alleen al is een dergelijke audit van wat er gebeurt en wat men presteert, nuttig, vindt zij. “En natuurlijk is een commissie die van buiten kijkt ook belangrijk, want ‘vreemde ogen dwingen.’ Zo’n commissie ziet dingen waar je zelf minder snel meer naar kijkt; die men binnen instellingen als vanzelfsprekend ervaart en het is een hele goede oefening voor zo’n universiteit of hogeschool.”

Fientje Moerman gaat als panellid graag grondig te werk en kiest daarbij uit waar zij en de commissie in het bijzonder aandacht aan willen geven. “Eerst ga je naar de structuur van de instelling kijken en de manier waarop ze er wel of niet in slaagt om – tot in de diepste vertakkingen – haar procedures gestroomlijnd te laten verlopen. We kijken niet hoe ze dat doen, of wat ze daarbinnen doen. Dat is uiteindelijk hun zaak. Waar we wel naar kijken is of ze in staat zijn om de kwaliteit die zij hebben te bieden te waarborgen. Daarbij komt ook de vraag of dat wat ze zeggen ook overeenstemt met de feiten.”

Kritisch zijn zal niet meevallen

Het is volgens haar daarom zaak ‘de juiste werkelijkheid’ te presenteren. “Mag ik even cynisch zijn? Ik hoor en zie nu ook in Nederland dat ze heel veel op dezelfde manier te werk gaan. Men zegt mij dat daar consultancy-firma’s achter zitten. Ik weet niet wat er van aan is en er is ook niets op tegen dat borging en rapportage daarover geprofessionaliseerd wordt. Maar mocht wat in een ‘kritische zelfreflectie’ staat niet aan de realiteit beantwoorden, wees gerust dat een commissie daar heel snel doorheen prikt.”

“Ik denk dat het bij ons in Vlaanderen nu voor veel instellingen best een moeilijke oefening wordt om zo’n kritische zelfreflectie te schrijven. Niet voor de zelfreflectie. Vooral om het ‘kritisch zijn’. Dat zal velen niet meevallen. Ik zie er naar uit om er een aantal te lezen.”

Bijzonder punt van aandacht en van verschil met de ontwikkeling in Nederland is het feit dat in Vlaanderen sinds dit academiejaar hbo-masters gefuseerd werden met universiteiten. Eerder was er al en golf fusies geweest tussen de hogescholen. Moerman denkt niet dat dit een belemmering hoeft te zijn voor de instellingstoets.

“Er waren in Vlaanderen wel heel veel kleine hogescholen en toen ik schepen [wethouder, red.] van onderwijs was in Gent in de jaren ‘90 hadden we in onze stad zelfs nog vijf stedelijke hogescholen. Sindsdien zijn er een aantal schaalvergrotingen geweest die mijn inziens verantwoord waren. Die hebben nu ook tot een beleidswijziging geleid ten aanzien van het bestel, waarbij alle masteropleidingen zijn ingevoegd in de universiteit.”

“Na veel en lange onderhandelingen met alle betrokkenen, ook met de vakbonden, werd een volledig jaar uitgetrokken voor de overgangstermijn vooraleer de nieuwe regeling in werking is getreden. Het proces heeft dus enkele jaren genomen en vormt dan ook geen  hinderpaal voor een audit van de instellingen.”

Wat is onderscheidend?

De ervaring met de Nederlandse ITK’s heeft voor Moerman wel duidelijk gemaakt dat het nog altijd niet makkelijk is voor instellingen om de eigen kwaliteitscultuur te duiden. “Elke instelling heeft een eigen invalshoek. Wat mij echt is opgevallen, dat het onderscheidende element daarin het zwakste is. Soms zijn er instellingen met een bepaalde bestuursfilosofie en tijdens de site-visit bleek het juist deze filosofie te zijn die minder doorgedrongen was.”

“Soms zoeken instellingen een onderscheidend marketinginstrument om zichzelf te positioneren in de HO-markt. Maar dit wijzigt regelmatig, ook als er een nieuw bestuur of een nieuwe collegevoorzitter komt. Dat draagt niet bij aan een gedegen traditie en een kwaliteitscultuur die doorwerkt in de organisatie.”

“Als je dan vraagt aan studenten waarom ze naar die bepaalde instelling kwamen, dan komen daarin allerlei elementen in terug, maar uitgerekend niet het onderscheidende deel dat de instelling zelf benoemd had. Het is verleidelijk om voor jezelf een heel gemakkelijke ‘eigen identiteit’ te benoemen als instelling, die zo algemeen is dat ze op elke hogeschool of universiteit past. Maar het moet gaan om echt onderscheidende zaken. Dat moet je dan zien terugkomen als je dieper gaat graven.”

Het is daarom zaak een eigen bestuursfilosofie voor langere tijd te handhaven, volgens Moerman. “Ik zou instellingen aanraden om vooral áls je zoiets kiest, daar dan ook een paar decennia bij te blijven. Zodat die filosofie kan groeien in de organisatie en ook echt doorleefd wordt. Ga ook niet om de haverklap een nieuwe gimmick zoeken. Maak van wat je doet aan de kwaliteitscultuur werkelijk een bewuste beleidskeuze.”

Vast aan decreten

In het Vlaamse stelsel van instellingsreviews zijn veertien maatschappelijke thema’s geïdentificeerd die van bijzondere betekenis geacht worden voor de maatschappelijke rol van HBO en WO. “Hoe die veertien thema’s tot stand zijn gekomen, dat kun je beter aan het kabinet van de minister vragen. Ik kan me niet herinneren, dat in de vijf jaar dat ik nu hoger onderwijs doe in het Parlement er veel discussie is geweest over welke thema’s daar in moesten. Zou een bewindsman of -vrouw het parlement daar een mening over vragen, dan zouden wij wel aandringen op een zo groot mogelijke autonomie van instellingen. Je kan zoiets niet opdringen.”

Anderzijds, aldus Moerman, is het zo dat men in Vlaanderen rationalisatieafspraken rond het aanbod kent, zodat je als instelling niet vrij bent wat voor opleidingen je aanbiedt. “Hier mag je niet zomaar een master gaan inrichten, of een bachelor. In Nederland is dat anders.”

“Bovendien is de HO-wetgeving in Vlaanderen maatwerk, waarbij nagenoeg elke instelling haar eigen decreet krijgt. Eigenlijk zou je beter één breed kader voor het hoger onderwijs hebben, een soort mal met de grote lijnen erin, die naast de autonomie toch voldoende rekenschap en controle van de overheid toelaat. Nu zitten we nog vast aan decreten waarin bijna op het hoofd van mensen wordt geschreven wie waar zit.”

Teleurstelling en verantwoordingsschrik

Dit verlangen naar maatwerk in de regelgeving kent Moerman uit eigen ervaring. “Ik ben nauw betrokken geweest bij het vormgeven van het decreet voor de universiteiten en hogescholen en mijn idee was om daar een algemener decreet van te maken. Maar uiteindelijk vreesde iedereen dat de eigen positie onder druk kwam te staan en zo gebeurde het dat – zoals we in Vlaanderen zeggen – ‘ze dronken een glas, deden een plas en alles bleef -min of meer- zoals het was’.”

“Dat is één van de grootste teleurstellingen voor mij geweest, dat men niet die moed heeft om zulke stappen te zetten. Men roept ook om autonomie, maar neemt ze niet als de kans er is. En vergeet dat verantwoording en rekenschap de andere zijde van de medaille zijn en dat de overheid wel het recht heeft om te weten wat er met de centen gebeurt. Het zijn centen van elke belastingbetaler in dit land, daar moet je rekenschap over afleggen.”

“Maar als men dan vanuit de regering een algemeen frame voor het hoger onderwijs wil aanreiken en zegt: ‘vul zelf maar in hoe het HO-bestuur daarbinnen moet zijn’, dan pakt men die ruimte niet. Dit soort reacties komt voort uit de angst van sommige Vlaamse HO-instellingen om zich te verantwoorden, vermoedt Moerman. “Sommigen hebben schrik om in een open atmosfeer hun bestaan te verantwoorden.”

Het is voor haar vanzelfsprekend dat de overheid zeggenschap heeft over het kader waarbinnen een publieke instelling bestuurd wordt. “Het gaat over publieke instellingen die nagenoeg volledig met overheidsgeld betaald worden. “

Een opportuniteit

Tegen deze achtergrond ziet Moerman de nieuwe opzet met de instellingsreviews als een kans. “Zie de audit niet als een bedreiging, maar als een opportuniteit om zelf eens kritisch na te denken over de eigen instelling. Als kans ook om daar verbeteringen in aan te brengen. In Vlaanderen is men snel geneigd om dat als een gevaar te zien.  ‘Oh wat is dit nu, wie komt er naar ons kijken, help, help!’ Zie het liever positief. Het feit dat men met de reviews eerst een nulmeting doet, is eigenlijk ook om die vrees weg te nemen. Hier in Vlaanderen is men heel voorzichtig.”

Moerman denkt dat het maken van de zelfkritische reflecties voor deze reviews een aardschok kan opleveren bij sommige instellingen. “Allereerst omdat men niet gewend is zo te reflecteren, om zichzelf kritisch een vraag te stellen en dat neer te schrijven in een document waar anderen naar gaan kijken. Ik raad daarom aan om die zelfreflectie niet te laten uitwerken door een klein clubje. Als dat niet breed gedragen is, zie je dit als panel direct. Een paar welgemikte vraagjes en, hup, je weet het.”

Dat de nulmeting niet direct consequenties heeft voor de instelling, is volgens Moerman een teken aan de wand. “Zo gaat dat hier in Vlaanderen. Het is voor mij altijd een paradox geweest, hoe een milieu dat uiteindelijk de kennismaatschappij en snelle evoluties moet dragen, vaak geleid wordt op zo behoudsgezinde manieren. De ramen zouden eens goed open gezet moeten worden.”

Laat ons maar doen?

“Neem bijvoorbeeld het BKO. In Nederland heeft elke instelling doelstellingen vooropgezet  over het percentage docenten dat dit bewijs van pedagogische bekwaamheid  moet halen in het kader van de prestatieafspraken met de overheid. De percentages lopen uiteen, maar wat ik zie in uw instellingen, is dat nieuwe mensen zijn verplicht om het BKO te halen en wie tussen de tien, vijftien tot twintig jaar zit, wordt onderworpen aan een BKO-light. Bij iemand die meer dan 20 jaar les geeft, klinkt het ‘daar gaan we ons niet meer mee bezig houden.’ Maar wat is 20 jaar? Zo’n docent moet nog jaren mee, want iemand van 45-50 jaar blijft nog een behoorlijke tijd zitten.”

“Ik heb een vraag gesteld over het BKO in het Vlaamse Parlement. Men ziet de vraag naar pedagogische vorming van docenten immers ook groeien vanuit Europa, ook daar is het Nederlandse voorbeeld uitvoerig aan de orde gekomen. Wat was de reactie bij ons? ‘Is niet aan de orde. Laat ons dat maar doen als universiteiten, wij willen helemaal niet dat u als overheid zich ermee bemoeit.’”

“Ik heb wat betreft de beheersing van het Engels ook geprobeerd om alle docenten te testen, zoals men dat in Nederland wel doet. Wat ik toen over mij heen gekregen heb! Hier staat nu in de wet dat wie les geeft in het Engels een niveau C1 op het ERK moet hebben. In Nederland zit men tussen de C1 en C2: bij ons was de vraag naar een C1 niveau al een revolutie, een opstand eigenlijk.”

Heel, heel zielig

“Men had immers gevraagd vanuit de universiteiten om meer les te geven in vreemde talen, lees het Engels. Onze aanbeveling als Parlement was min of meer het voorstel dat de universiteiten zelf hadden ontwikkeld: een versoepeling in de bachelorfase, zonder daar in hoge mate naar Engelstalige bachelors over te gaan; en in de masters kunnen nu Engelstalige masters. Zelfs in de Nederlandstalige masters kan tot de helft van de studiepunten in een andere taal worden gedoceerd.  Logisch dat men dan ook een kwaliteitseis invoert. 

Les geven in het Engels is dan immers geen randverschijnsel meer. Toen hebben we dat niveau C1 in de wet geschreven en dat moest dan ook getest worden. Sommigen hebben daar een potje van gemaakt. Heel, heel zielig eigenlijk.  Wat ook opviel, sorry dat ik het zo cru stel, is dat de enigen die ik hoorde protesteren mannen waren, echt opvallend hoor!”

Moerman vindt in dit soort situaties dat instellingen ‘de verkeerde autonomie’ willen handhaven. ““Ze willen onder elkaar kunnen bedisselen wat ze doen, zonder pottenkijkers. Er is geen hond in Vlaanderen die er aan denkt om in te grijpen in de academische vrijheid. Nou ja, mocht een prof – wat ik nog meegemaakt heb aan de universiteit – stellen ‘dat de gemiddelde zwarte 15% dommer is dan de gemiddelde blanke’, dan is het iets anders. Dat soort autonomie kan vandaag gelukkig niet meer, er zijn terecht wetten die dat verbieden. Dertig jaar geleden stond dat nog zo in mijn cursus economie hè, kun je je dat voorstellen?!”

“Het is hier in Vlaanderen teveel ons kent ons, hier is het nog kleiner dan in Nederland. Vandaar dat de NVAO zo’n zegen is. Als het aan mij zou liggen zou deze nog uitgebreid worden. Ik zou het belangrijk vinden ook eens een aantal Duitsers, Engelsen of Fransen in zo’n panel te plaatsen. Een Europese NVAO dat zou daarom ideaal zijn.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK