Alles wat aandacht krijgt

Nieuws | de redactie
18 maart 2014 | Grote steden moeten hun eigen kennisbeleid voeren. “Nergens kun je zozeer het verschil maken,” zegt onderwijswethouder Hugo de Jonge van Rotterdam. Leraren en MBO-HBO staan de komende jaren daarom centraal.

Hij komt uit zijn stad. “Ik was meester van groep 7 in de Millinxbuurt. Dat was toen het putje van Rotterdam, maar wat genoot ik van die kinderen.” Toen werd hij adjunct-schoolhoofd in de Afrikaanderbuurt. “Ook niet een makkelijke buurt, maar ja, ik was 22. Als jonkie doe je dat gewoon en het onderwijs was en is mijn eerste, grote liefde.”

Hugo de Jonge werd later de rechterhand van OCW-bewindslieden als de CDA’ers Marja van Bijsterveldt en Maria van der Hoeven en trok de ‘kwaliteitsagenda VO’ van dat ministerie. Toen vroeg Rotterdam hem om wethouder Onderwijs te worden en die eerste liefde gaf de doorslag.

Een enorme slag

Of het nu in de school of in het stadhuis is, voor De Jonge geldt, dat “je nergens zoveel verschil kan maken als in deze stad met onderwijs. We maken een enorme slag, want Rotterdam echt sterker maken kan alleen met zoveel elan dankzij het onderwijs.”

Voor een eigen, stedelijk onderwijsbeleid is De Jonge “voorbij de klassieke taken die de gemeente heeft gaan kijken. Met de scholen zelf zijn we gaan vaststellen wat de grootste opdracht is die voor ons staat. Die was nogal duidelijk: Rotterdam loopt achter op de onderwijsresultaten bij andere grote steden en die lopen achter bij de rest van Nederland. Dat als geheel en samen verbeteren moest dus prioriteit één zijn.”

Die opdracht was bovendien niet kansloos stelt de wethouder. “Juist voor jongeren die goed onderwijs hebben gehad, zijn er hier enorme kansen. We zijn een jonge stad, dynamisch qua bevolking en dat waar anderen krimpen. Er zijn veel vacatures, er is veel vraag naar jong talent. Er is ook een sterk HBO, waar talent zijn plek kan vinden.”

De Jonge zette daarom in op hogere onderwijsresultaten en fors minder schooluitval. Ook als dat weerbarstig is, waar velen in het onderwijs zelf voor waarschuwden. “Dan zei ik hen steeds, dat de toekomst van onze stad en die jongeren vereist, dat je je niet neerlegt bij zwakke uitkomsten. Dat kan ook iets cynisch hebben, immers. Je moet juist daarom hoge verwachtingen durven stellen aan scholen en jongeren.”

Uitval omlaag

Die twee doelen sloten aan op prioriteiten die ook vanuit ‘Den Haag’ op steun konden rekenen. “De lat moet omhoog en de basis op orde, dat was ook de inzet van Marja van Bijsterveldt. Wij vulden die ambitie hier grootstedelijk in met een eigen aanpak.”

De impact blijkt stevig. De uitval is in hoog tempo terug gegaan, van 2700 jongeren per jaar naar 1600. De onderwijsresultaten stijgen. “Op een aantal onderdelen zit Rotterdam nu boven het landelijk gemiddelde. Het kan dus best, de scholen zijn zelf meer en meer de dragers van deze aanpak geworden. Dat vind ik echt een mooie omslag.”

Twee nieuwe thema’s

Daarmee is het fundament gelegd voor de volgende stappen. Het Rotterdamse onderwijsbeleid moet de komende jaren twee nieuwe thema’s prioriteit gaan geven, vindt De Jonge: de beroepskolom vmbo-mbo-hbo en het leraarschap als stedelijke uitdaging.

“Kernpunt is zeker het MBO. Wat bij ons van die twee grote ROC’s in de stad verwacht wordt… Zo veel kan niet ‘zo maar even lukken’. Ze zijn te groot en te breed, zijn onvoldoende herkenbaar voor studenten en hun ouders, en werkgevers voelen onvoldoende eigenaarschap. Omvorming van heel het MBO steun ik daarom zéér.”

Den Haag zegt dit ook te willen, maar de wethouder is nog niet erg overtuigd. “OCW is hier stroef, helaas. De voet zit niet op het gaspedaal. Men heeft wel voornemens, maar ik zie maar weinig gebeuren. Rotterdam heeft MBO-colleges nodig, die het beroepsonderwijs krachtiger profiel kunnen geven. Het moet sneller, concreter en met meer elan.”

Door het MBO perspectief te geven sluit het beter aan op zowel de bedrijven als het HBO. “Die sector is sterk in onze stad, al is ook daar de aandacht voor de uitval nog zeker nodig. Dat thema moet de hele beroepskolom samen aanpakken, want doorstroomsucces en uitval moeten vmbo én MBO én HBO als hun verantwoordelijkheid zien. Je kunt in het onderwijs niet dingen die niet goed lopen de deur wijzen door te zeggen dat een andere onderwijssector dat maar moet gaan oplossen. Zulke dingen dagen elke onderwijssector uit.”

Eerste overheid

Dat raakt ook de beleidstaken van de stad. De Jonge wijst er op dat met de komende hervormingen “wij straks gaan over heel het sociale domein, zeker ook bij de jeugd. Daar zijn wij de ‘eerste overheid’, maar op één terrein niet. Daar kunnen we onvoldoende eigen, samenhangend beleid voeren: het onderwijs en vooral het beroepsonderwijs.”

De verschillen tussen steden in het beleid zijn daarbij interessant. De wethouder grijnst even als hij het ScienceGuide-artikel aanhaalt over het recente debat in Amsterdam, waarin het bedrijfsleven het onderwijs daar hard aanpakte en Rotterdam prees. “Ik ga er geen 010-020 rivaliteit aanhangen…”

“Je kunt veel aan elkaar hebben als grote steden. Samen kijk je naar wat werkt en wat niet, ook naar waar je als stad het beste je kracht kunt inzetten. Amsterdam heeft bijvoorbeeld echt goed werk geleverd bij het terugdringen van het aantal zeer zwakke scholen. Bij ons loopt dat ook goed, maar zij deden het nog sterker.”

De Rotterdamse focus was dan ook een andere. “Wij werken aan het verhogen van het gehele resultaat van het onderwijs en vertalen dat naar elke school met zijn eigen situatie en opdracht. “Rotterdam trekt zo het been bij, meer naar het niveau van de rest van Nederland. Dat is in Amsterdam niet het geval. Daarom vind ik het verminderen van de zwakke scholen een wat beperkte focus eigenlijk.”

De echte Finse les

Hogere resultaten, minder uitval, sterkere scholen vereisen ook erg goede leraren. Dat is het tweede kernpunt voor de komende jaren. “Het onderwijs kan daar zelf ook veel voor betekenen. Want wat spreekt onze sector toch vaak zo somberend over het eigen vak. Je zou juist het vuur moeten overbrengen op  de talenten die we voor de klas willen zien. Dat is volgens mij de echte ‘Finse les’. Doe mij maar mensen als ‘Leraren met Lef’, Eerst de Klas, dat soort gedreven mensen die de sfeer in het onderwijs echt helpen veranderen.”

Rond het leraarschap zou De Jonge een soort ‘Finse atmosfeer’ willen laten opbloeien. “De inzet zou moeten zijn: “als je heel goed bent mag je leraar worden, als je in die groep onderwijsmensen tot de beste hoort, mag je in Rotterdam komen werken.” Immers, juist in zo’n stad kan onderwijs het verschil maken.”

In dat model past ook dat scholen en hun besturen zelf verantwoordelijkheid nemen voor de opleiding van hun docenten. “Dat met de Thomas More Pabo scholen zich mede-eigenaar maken van een lerarenopleiding voor het basisonderwijs zelf, dat vind ik heel interessant. Dat past sterk in de filosofie dat je als onderwijs een stelselverantwoordelijkheid hebt voor het geheel, meer dan voor alleen jouw eigen segment of schooltype.”

“Zoiets zou ik ook best willen bij het beroepsonderwijs. Als de omgeving daarvan zulke stappen ook zou durven zetten – zeker voor de lerarenopleidingen voor vmbo en MBO – dan zul je zien dat bedrijven dan mee willen doen. Die willen kunnen zeggen ‘dit is onze school’. Hoe we dat gaan bereiken? Mijn filosofie hangt daar op die muur, op een tegeltje. Tegeltjeswijsheid, vooruit dan maar. ‘Alles wat aandacht krijgt groeit’.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK