Nut en onnut van economie

Nieuws | de redactie
27 maart 2014 | "When the facts change, I change my mind. What do you do, sir?" Keynes leerde ons die les. Wat kan de economie ons nog meer leren? Timo Klein graaft vanuit LSE voor zijn column op ScienceGuide verder in ‘the dismal science’.

‘De Britse historicus Thomas Carlyle omschreef de economische wetenschap in de negentiende eeuw al als ‘the dismal science’, de akelige wetenschap. Hoewel deze term oorspronkelijk slechts betrekking had op het werk van Thomas Malthus, de laat achtiende eeuwse Britse econoom die voorspelde dat de bevolking in Engeland sneller zou groeien dan de voedselvoorziening, hebben veel mensen vandaag de dag de economische wetenschap nog steeds niet bepaald in een hoog vaandel staan.  

De wetenschap die pretendeert met autoriteit over financiële en economische ontwikkelingen te kunnen prediken heeft het de afgelopen jaren in de ogen van velen immers flink nagelaten. De economische crisis werd niet voorspelt en oplossingen schieten tekort. Dat economische aannames van efficiënte markten en rationele verwachtingen achterhaald zijn, lijkt voor velen een voldongen feit.

Waarom dan nog vertrouwen hebben in een wetenschapsgebied waarvan de voornaamste modellen gebaseerd zijn op deze aannames? Om te bepalen welk nut economie als wetenschapsgebied heeft, is het belangrijk om haar ontwikkelingen in een meer historisch perspectief te plaatsen.

De Grote Depressie

Het is 1929. De ongekende speculatie op de beurs in New York heeft de prijzen van aandelen vele malen sterker doen stijgen dan hun fundamentele waarde. Op donderdag 24 oktober barst de bubbel en na de Verenigde Staten valt de gehele wereldeconomie in een ongekende economische depressie.

De voornaamste reactie van de president van de Verenigde Staten, Herbert Hoover, is simpelweg … niets. Economische crises zijn immers goed om het kaf van het koren te scheiden. Laat zwakke banken maar failliet gaan – dan kunnen ze mooi plaats maken voor nieuwe, efficiëntere banken.

Pas na 1933, onder president Franklin D. Roosevelt, worden de ideeën van de Britse econoom John Maynard Keynes omarmd: ten tijde van crises moet een overheid juist meer uitgeven, om te voorkomen dat rendabele banken en bedrijven, en daarmee de hele economie, meegesleurd worden in een neerwaartse spiraal. Bezuinigen doet men tijdens de vette jaren, niet de magere.

Reaganomics en Thatcherism

Het is 1979. De economieën van Westerse landen liggen wederom in puin, ditmaal door stijgende importprijzen veroorzaakt door de oliecrises van 1973 en 1979. Er heerst zogenaamde stagflatie – een bijzonder pijnlijke combinatie van hoge inflatie en hoge werkeloosheid. In 1958 had de Nieuw Zeelandse econoom William Phillips echter de Phillips Curve ontwikkeld. Dit prominente economische model toont aan dat er een trade-off bestaat tussen inflatie en werkeloosheid. De realiteit van zowel hoge inflatie als hoge werkeloosheid kan in dit model helemaal niet voorkomen.

Het medicijn tegen de economische malaise van de jaren ’70 – Keynesiaanse overheidsstimulering – was onder meer op de conclusies van de Phillips Curve gebaseerd. Overheidsstimulering blijkt echter meer kwaad dan goed te doen en een andere koers is hoog nodig.

Reaganomics en Thatcherism, beide gebaseerd op de neoliberale ideeën van economen als de Oosterijker Friedrich Hayek en de Amerikaan Milton Friedman, bieden vervolgens dit heldere alternatief: alleen structurele hervormingen kunnen relaas bieden. De financiële markt moet worden gedereguleerd, de rol van de overheid moet kleiner en de arbeidsmarkt flexibeler. De economieën hervormen zich en de stagflatie wordt overwonnen. Westerse economieën kunnen uitkijken naar drie decennia van stabiele welvaartsgroei.

This time is different?

Het is 2014. De ‘great moderation’ van de afgelopen decennia blijkt niet zo houdbaar als men dacht. De eerdere conclusie ‘this time is different’, deze keer hebben we de pieken en dalen van het kapitalistische systeem overwonnen, blijkt een fata morgana.

De veronderstelde financiële en economische stabiliteit stortte met veel geweld in elkaar met de val van Lehman Brothers in 2008 en vervolgens met de crisis in de Eurozone na 2010 – een crisis waar verschillende landen in de Europese Unie nog steeds flink mee worstelen. Oude antwoorden op nieuwe vragen blijken wederom ontoereikend.

Het moraal van dit verhaal? Economische ideeën zijn nooit tijdloos. Dit is immers inherent aan het feit dat de economie als wetenschapsgebied een sociale wetenschap is; ze bestudeert mensen en de keuzes die ze maken – en mensen zijn in essentie onvoorspelbaar. Dat onze huidige, orthodoxe economische ideeën aan vernieuwing toe zijn is lastig te ontkennen. De vraag is echter, wat gaat ze vervangen?

The Institute for New Economic Thinking

In oktober 2009 hebben een groep vooraanstaande economen, waaronder  Nobelprijswinnaars als George Akerlof, James Heckman, Amartya Sen en Joseph Stiglitz, ‘The Institute for New Economic Thinking’ (INET) opgericht (zie www.ineteconomics.org).

Met een oorspronkelijke borgstelling van 50 miljoen dollar door multimiljardair, investeerder en filantroop George Soros, werd deze think-tank opgericht, met als doel een platform te bieden om de existentiële vragen van het wetenschapsgebied te kunnen bespreken. Dit doet INET door onderzoek en onderwijs welke zich buiten het dominante economische paradigma van efficiënte markten en rationele verwachtingen bevindt, te ondersteunen – voornamelijk financieel.

De waarde van INET voor de economische wetenschap kan geïllustreerd worden met een artikel dat eind 2013 door Soros zelf is gepubliceerd in het vooraanstaande wetenschappelijk tijdschrift ‘Journal of Economic Methodology’. In “Fallibility, reflexivity, and the human uncertainty principle” beschrijft Soros dat, anders dan in Newtoniaanse natuurwetenschappen, men in de economische wetenschap geen ‘wetten’ kan formuleren. Er bestaat geen absolute waarheid en zowel economische wetenschappers als beleidsmakers moeten zich bewust zijn van de feilbaarheid van economische theorieën.

Het nut van de economische wetenschap

Maakt de realisatie van het onvermogen van de economische wetenschap om onweerlegbare wetten te formuleren haar nutteloos? Zeker niet. Economie als wetenschapsgebied biedt, net als elke sociale wetenschap, een platform voor academische discussie. Slechts door debat en blootstelling aan kritiek kunnen robuuste ideeën zich ontwikkelen.

Dit is een alsmaar aanhoudend proces. De waarde van economische wetenschap hangt vervolgens af van haar vermogen om flexibel te blijven in dit proces. Zoals Keynes al in de jaren ’30 zou hebben gezegd, nadat hij beschuldigd werd van het veranderen van standpunt: “When the facts change, I change my mind. What do you do, sir?”

Timo Klein studeert economie aan LSE en doet op ScienceGuide als columnist verslag van zijn belevenissen en ervaringen daar

Soros, G. (2013). Fallibility, reflexivity, and the human uncertainty principle. Journal of Economic Methodology, 20(4), 309-329.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK