Iets om op te kauwen

Nieuws | de redactie
5 juni 2014 | “Ik ben altijd meer van de concrete toepassing geweest dan puur van de droge theorie. Ons werk moet de mensheid wat opleveren, al klinkt dat wat hoogdravend.” Wim Saris kijkt terug op baanbrekend Maastrichts onderzoek in genomics.

Begin jaren negentig overwoog prof. dr. Wim Saris, hoogleraar Humane Voeding aan de UM, om een andere onderzoeksrichting in te slaan. “We begrepen tot die tijd maar weinig van waarom een dieet bij de één wel aanslaat en bij de ander niet. En we kwamen nauwelijks verder.” Maar toen zag hij het licht in 1994, op een congres in het Amerikaanse Colorado. Moleculaire biologen presenteerden er de nieuwe weg van het genomicsonderzoek, meer specifiek nutrigenomics. “Spectaculair. Dat is misschien wel de grootste verandering van de afgelopen 32 jaar.” Op 6 juni spreekt hij zijn afscheidsrede uit: ‘Something to chew on’.

Wim Saris kwam na zijn promotie in 1982 naar Maastricht, om vijf jaar later al benoemd te worden tot hoogleraar. “Ik was 37 jaar, op dat moment de jongste prof van Nederland. De vakgroep bestond toen uit zo’n dertig medewerkers, nu zijn het er ongeveer 125. We zijn een actieve club geweest. Mijn motto was altijd: ik geef mijn medewerkers veel vrijheid en eigen verantwoordelijkheden, maar dat geldt  ook als er problemen zijn. Ze moesten hun eigen broek ophouden.”

Food4Me
In de loop der jaren begeleidde hij zestig promovendi. Op dit moment heeft hij er  nog een paar, en er zijn twee grote Europese studies, Diogenes en Food4Me, die hij mede coördineert. Hieruit moeten nog de nodige publicaties voortkomen. In 2011 werd de Diogenes-studie naar de invloed van voeding en genen op gewichtsaf- en toename officieel afgerond. “Maar ik twijfel nog steeds over wat nu het beste dieetadvies is, onder andere omdat het van persoon tot persoon kan verschillen. Dat onderzoeken we momenteel bijvoorbeeld in Food4Me, of mensen aan de hand van persoonlijke dieetadviezen mede gebaseerd op hun genetische structuur meer geneigd zijn hun eetpatroon te veranderen.”


Diogenes leverde enkele terabytes aan data over de proefpersonen op, van genexpressie tot enquêtes over hun gedrag. “Middels bioinformatica, dus computerprogramma’s, worden deze data nu op een nieuwe manier geanalyseerd. Hierdoor komt interessante informatie nu eigenlijk pas boven water; juist met voeding zijn de effecten op het lichaam maar heel klein, in tegenstelling tot geneesmiddelen. Zowel uit Diogenes als uit Food4Me komen er dus een aantal interessante publicaties aan de komende jaren.”

Black box
Dankzij de nutrigenomics, waarbij de effecten van voeding en ingrediënten op onze genen worden bestudeerd, begrijpen Saris en zijn collega’s steeds beter hoe het lichaam werkt. “Vergelijk het met de hoogwaardige fMRI-scanners die onze collega’s in het hersenonderzoek tegenwoordig tot hun beschikking hebben; eindelijk kun je die black box, de hersenen, nader onderzoeken. Dankzij de inzichten in het metabole proces wordt duidelijker wat een molecuul of een voedingsingrediënt op lange termijn doet in een lichaam.” Hij herinnert zich nog heel goed hoe hij kennismaakte met deze ontwikkeling in de VS in 1994 en terugkwam bij zijn vakgroep in Maastricht. “Je voelde gewoon dat er veel zou gaan veranderen en dat de echte inzichten eraan kwamen. We hebben meteen geïnvesteerd in de technologie die nodig was om deze ‘omics’-ontwikkeling bij te benen via allerlei genomics stimuleringsprojecten samen met andere instituten in Nederland. Met als resultaat dat we in Nederland begin 2000 Europees koploper waren op dit gebied. Een stormachtige ontwikkeling, waarvan ik blij ben dat ik die heb meegemaakt.”

Duobaan
Ook kijkt hij tevreden terug op zijn ‘duobaan’, waarbij hij deels hoogleraar in Maastricht was, en sinds 2005 deels corporate scientist bij DSM Food Specialties. “Ik ben altijd meer van de concrete toepassing geweest dan puur van de droge theorie. Ons werk moet de mensheid wat opleveren, al klinkt dat wat hoogdravend.” Bij DSM was hij niet betrokken bij productontwikkeling, maar had hij een adviserende rol; welke kansen liggen er voor DSM op het gebied van voeding? Omgekeerd zag hij natuurlijk ook waarmee de industrie bezig was, wat hij weer meenam naar de academie, met inachtneming van vertrouwelijkheden vanzelfsprekend. “Sommige collega’s vonden dat ik geen wetenschapper meer was, omdat ik ‘heulde met de vijand’. Natuurlijk moet je wetenschap en industrie goed gescheiden houden en transparant zijn. Maar ik heb er nooit last van gehad. Sowieso stel ik vraagtekens bij de stelling dat de wetenschap objectief is. Wetenschappers zijn immers mensen, die ook subjectief selecteren welke invalshoeken of data ze interessant of veelbelovend vinden. Zolang alles maar transparant gebeurt en volgens de regels van het wetenschappelijke spel, is er niks aan de hand.”

Cadeau
Hij is ervan overtuigd dat zijn “duobaan” de UM en NUTRIM, het instituut dat hij in 1992 mede oprichtte en tot 2005 leidde, goed heeft gedaan. Het Top Institute Food and Nutrition is het publiek private instituut op het gebied van voedsel en voeding, waar hij de laatste vier jaar ook programmadirecteur was. Vorig jaar voerde het een bibliometrische analyse uit naar de 5000 meest geciteerde wetenschappelijke publicaties op het gebied van voeding van 2008 tot 2012. “Op plaats één tot en met vijf stonden Amerikaanse instituten, Harvard stond op één, maar op plaats zes stond NUTRIM. Dat is wel het mooiste afscheidscadeau voor mij en voor het instituut. En dat is het resultaat van de wijsheid die men hier bij de start van deze universiteit had, om binnen de Geneeskundefaculteit het onderzoek thematisch aan te pakken. Voeding was één van die thema’s. Als kleine universiteit moet je inzetten op specialisatie en samenwerking om iets te betekenen in de wereld. Eerst binnen de universiteit en vervolgens in Nederland. Daarom heb ik altijd ingezet op samenwerking met bijvoorbeeld onze collega’s in Wageningen.”

God in Frankrijk
De volgende stap, die tot zijn vreugde meer en meer gezet wordt, is de samenwerking binnen Europa op het gebied van voedingsonderzoek. Uit een evaluatie van de BSE-crisis bleek dat meer dan de helft van het onderzoek naar de oorzaken en effecten dubbel uitgevoerd waren in Europa. Was dat beter gecoördineerd, dan had dat veel onderzoeksgeld bespaard.

Daarom zijn de Joint Programme Initiatives (JPI) van de Europese Unie ook zo belangrijk. “Ik heb het JPI  ‘Healthy Diet for a Healthy life’ de afgelopen vijf jaar mede mogen oprichten en coördineren. Ik verwacht daar veel van ondanks de anti-Europa gevoelens op dit moment. We moeten afspraken maken: dit doet Nederland, dat doet Duitsland. Als alle Europese landen individueel blijven werken, gaan we de concurrentie met landen zoals China en India niet redden.” Hij maakt zich ‘wat zorgen’ over deze opkomende economieën. “In die twee landen lopen samen meer dan twee miljard knappe koppen rond. Daar kunnen wij met onze kleine zeventien miljoen echt niet tegenop. Willen we de werkgelegenheid in Europa een beetje veiligstellen, dan moeten we samenwerken.” Dat is één van zijn boodschappen in zijn afscheidsrede.


Hoewel hij dus zeker niet stopt met werken, is hij wel van plan meer tijd te maken voor oude hobby’s die wegens tijdgebrek in het slop zijn geraakt. “Vroeger hield ik bijen, dat ga ik weer opstarten. Ook vond ik het leuk om zelf wijn te maken en landschappen te schilderen met olieverf. Dat zijn dingen waarop ik me verheug.” Op zijn whiteboard hangt de spreuk: ‘Zou die god in Frankrijk ook langer moeten werken?’ In dit geval lijkt het geen kwestie van moeten, maar van willen. 


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK