Kennis is lust

Nieuws | de redactie
29 september 2014 | Bij het jubileum van de Open Universiteit kreeg Frits van Oostrom een eredoctoraat voor zijn verdiensten bij het toegankelijk maken van topwetenschap. Zijn rede ontlokte een lange ovatie aan de aanwezigen en werd als briljant en inspirerend gehuldigd. “Verleiding is misschien wel alfa, maar niet omega van nice to know.”

U leest de rede van de oud-President van de KNAW hier. De recensie van zijn jongste magnum opus, ‘Wereld in Woorden’, genaamd ‘Een stoeltje naast Egidius’, leest u hier.

 

Mevrouw de Rector Magnificus,

Dames en heren,

Een jaar geleden maakte een medicus mij attent op een artikel met als titel “Curiosity and pleasure”. Het kwam voort uit onderzoek aan de School of engineering and applied sciences van Harvard en het departement Psychiatrie en neurowetenschappen van Laval University in Quebec. Men had Amerikaanse proefpersonen allerhande vragen voorgelegd van een voor doorsnee mensen doelloos type, zoals: weet u wat het woord hugenoot betekent, weet u wie het eerste zei “hoe minder men denkt, hoe meer men praat”, weet u wat anamorphosis is? Wie het niet wist, kreeg het vervolgens diets gemaakt.

Tijdens het proces werden de proefpersonen neurologisch gemonitord op hun breinbeleving van geluk, of laten we voorzichtig zijn: genot.  Er kwamen significante correlaties uit te voorschijn tussen deze laatste en het krijgen van een antwoord op de nutteloze vragen. Ook al zou men met die kennis vrijwel zeker nooit iets doen, het gaf kennelijk oprecht plezier het aan de weet te komen.

Kennis als muziek

Zoals wel vaker bij de neurowetenschappen, kleven aan de methodologie  van genoemd onderzoek nog wel wat haken en ogen, maar de hoofdbevinding lijkt toch wel plausibel. Al in de jaren 50 van de vorige eeuw hebben biologen en psychologen vastgesteld dat wij mensen een innerlijke drang naar kennis hebben – uiteraard naar kennis die van pas komt om effectiever te overleven, maar ook naar kennis die geen materieel of fysiologisch voordeel biedt.

Zulke intrinsieke, primaire nieuwsgierigheid wordt doorgaans als een emotie beschouwd, maar is anders dan de meeste emoties (liefde, woede) geen prikkel tot gedrag doch blijft louter in zichzelf besloten. Overigens had Kant al in 1790 kennisverwerving als doel op zich benoemd, en daarin vergeleken met de esthetische ervaring. Kennis kan ons in de oren klinken als muziek.

Vanuit de huiselijke sfeer doet mij dit denken aan natuurfilms op tv. Ik ben bepaald geen kenner van de natuur, en eigenlijk niet eens een uitgesproken liefhebber – maar toch raak ik bij een natuurfilm steevast gegrepen. De wonderbare wereld van pinguïns, mieren, trekvogels – haar te leren kennen fascineert, ook al weet je dat je verder nooit iets met die wetenschap zult doen. Dat zulke natuurfilms opvallend vaak worden uitgezonden door de EO, is stellig niet zonder diepere betekenis, maar dat speelt voor ongelovige kijkers geen rol. Zij kunnen puur genieten van de inkijk op zichzelf.

Wetenschap als wellust

Dames en heren – kennis is macht, dat wisten we al, en nu blijkt het dus ook nog eens lust te zijn – en wetenschap is dan bij uitstek wellust. Laat de buitenwereld het maar niet horen, of misschien juist wel. Ik denk in elk geval dat iedere collega hier het wel een beetje zal herkennen. Een wetenschap kan haar publiek belang ontlenen aan de kans om iets aan mens of wereld te verbeteren, maar de private beleving van de onderzoeker zelf ligt vaak veel dichter tegen hedonisme aan.

Dat hoeft zich zeker niet te beperken tot de zeldzame momenten waarop men zichzelf de eerste kan wanen die tot een zeker inzicht komt. Het kan in mijn ervaring ook heel goed wanneer men deelt in de verheldering door anderen. Mijn eigen werk heeft meer dan alle voetnoten kunnen getuigen te danken aan de creatieve dialoog met andere onderzoekers, dichtbij en veraf.

Nog steeds raad ik studenten en promovendi aan om breed om hun onderwerp heen te lezen, al was het maar omdat ik mij nog als de dag van gisteren herinner hoe ik in augustus 1980 op die manier aanliep tegen het boek van Joachim Bumke, Mäzene im Mittelalter, dat mij vanuit de germanistiek op het idee bracht om eenzelfde benadering te gaan beproeven voor de Nederlandse letterkunde van de Middeleeuwen. (Het was, achteraf bezien, een schoolvoorbeeld van wat een grondbeginsel van innovatie schijnt te zijn: Don’t invent – connect. Veel doorbraken zijn letterlijk uit-vindingen, van iets dat er al is maar op een andere omgeving wordt geënt).

De onnavolgbare Walter Haug

Maar meer nog dan aan het werk van Bumke dat mij zo van pas kwam, denk ik bij esthetische kenniservaring op mijn vakgebied aan het werk van de Tübingse hoogleraar Walter Haug, zes jaar geleden overleden. Diens onnavolgbare interpretaties van middeleeuwse literatuur blijven voor mij een toonbeeld van humaniora op het allerhoogste niveau. Alsook van een beginsel dat ik als een academische kernwaarde ben gaan beschouwen: dat analyse en genieten (zo u wilt: verstand en gevoel, hoofd en hart) in de wetenschap geen tegenpolen zijn, maar dat kennis de beleving kan verdiepen, en dat een gedreven wetenschapper tevens ten volle mens kan zijn.

In het geval van Walter Haug is dit besef overigens niet weinig bevorderd door persoonlijke kennismaking. Nog altijd prijs ik het moment dat ik de moed had, op een congres in Regensburg, als 27jarige nieuwkomer af te stappen op die man met het naambordje W. Haug – om toen te mogen ervaren wat ik sindsdien nog vaak bevestigd heb gezien: dat juist grote wetenschappers zich dikwijls kenmerken door een opvallende benaderbaarheid en bescheidenheid. Zij inspireren daarmee door hun werk én hun persoon.

Het DNA van de OU

Als men geluk heeft, zoals ik dat dikwijls heb gehad, is het leven vol ontmoetingen met inspirerende mensen. Dat kan in alle mogelijke contexten. Verheugend vaak zullen het onderwijzers zijn die ons op dergelijke wijze raken. Ik maak mij sterk dat ieder van u wel terug kan denken aan zo’n leraar of lerares, en ik ben mijn ouders dankbaar dat zij mij naar scholen hebben gestuurd waar zulke mensen voor de klas stonden. Zoals die leraar Grieks wiens charisma mij meer boeide dan het Grieks; die leraar scheikunde die net zo helder was als een geslaagde proef en ook nog eens een stervoetballer; en uiteraard mijn leraar Nederlands, die taal en literatuur deed fonkelen.

En eenmaal aan de universiteit, mijn leermeester professor Gerritsen, die mij het gevoel gaf dat je zelfs als eerstejaars iets bij kon dragen, en die je meenam op een wetenschappelijk avontuur dat de verwevenheid van onderwijs en onderzoek ten voeten uit was. Ik kan niet genoeg bijvallen dat ook de Open Universiteit die dubbele helix van onderwijs en onderzoek in haar vaandel voert.

Daarmee is het DNA van de OU niet anders dan van elke andere serieuze universiteit. Hooguit is de levensstijl een andere – maar bepaald niet minder vitaal en in sommige opzichten zelfs kansrijker. Een groot probleem voor de klassieke universiteit vandaag de dag is immers de verhouding tussen wat ik nu maar noem de binnenboel en buitenboel. Studenten hebben grote en begrijpelijke behoefte aan vensters op de buitenwereld – maar de universiteit heeft ook de handen vol aan zichzelf, en heel wat van de staf heeft net als ik alleen maar werkervaring aan de universiteit. Misschien was Walter Haug wel mede daarom zo uniek: voordat hij voor een universitaire loopbaan in de letterkunde koos, had hij als dramaturg gewerkt in München en Wenen.

De beste in NSE

Maar doorgaans blijft de buitenwereld in de collegezalen tamelijk in het vage, en daarmee de verhouding tussen het curriculum en waar dat heen moet leiden nogal onbestemd. Aan de Open Universiteit, waar de studenten al concrete werkervaring hebben, kunnen academisch leren en praktijk concreter op elkaar worden betrokken, en dat lijkt mij een aanzienlijk voordeel. Wat in gewone universiteiten vaak een niemandsland moet blijven, wordt aan de OU bij voortduring belopen: door studenten die al weten wat echt werken is en van daaruit naar de academische verdieping zoeken.

Ik vermoed dat zulke studenten behalve volwassener gemeenlijk ook kritischer zullen zijn op wat wordt aangeboden – en daarom is het eens te meer een felicitatie waard dat de OU nu al vijf jaar achtereenvolgend als de beste uit de bus komt bij de Nationale Studenten Enquête. Ik acht dergelijke oordelen van groot belang. Ik zie de universiteit bepaald niet als bedrijf, en onze studenten zeker niet als klant – maar dat neemt niet weg dat ook in onze wereld het oordeel van het forum, van de markt zo men wil, mag gelden als graadmeter van de eerste orde.

Dat geldt trouwens net zo goed op het gebied van onderzoek. Natuurlijk zal creatieve wetenschap steevast beginnen bij gedreven onderzoekers, en ik prijs mijzelf gelukkig dat ik altijd mijn eigen thema’s en objecten heb kunnen kiezen. Zoals de wetenschapsgeschiedenis uitwijst, is dat ook nog eens de meest probate route naar echt vernieuwend werk en alleen al hierom is de academische vrijheid een groot goed. Ik kan mijn eigen werkgever, de Universiteit Utrecht, niet genoeg danken dat die mij zoveel vrijheid gunt.

“Why are you telling me this?”

Maar uiteindelijk gaat het er ook in onze branche niet om of men voor eigen gevoel wel lekker bezig is, maar wat collega’s ervan vinden. Daarom vind ik het tellen van citaties, al lijkt het wat stupide, op zichzelf geen verkeerde parameter voor de beoordeling van wetenschap – en hetzelfde geldt, maar zoveel fleuriger, voor toegekende prijzen. Die geven aan dat iemands werk er wezenlijk toe doet – voor anderen wel te verstaan, en dat is waar het allemaal om draait. Het finale oordeel is ook in de wetenschap aan het publiek.

De schrijver Julian Barnes heeft overigens hetzelfde durven beweren voor de kunst, waar volgens hem de wezensvraag bij literatuur niet aan de schrijver is, maar aan de lezer: “Why are you telling me this?” Het zal ook vast geen toeval zijn dat in mijn eigen werk het publiek van middeleeuwse literatuur een grote rol speelt. In de wetenschap spreekt dat publiek zich uit door middel van citaties en erkenningen – en geen mooiere erkenning dan een eredoctoraat. Ik dank u er hartgrondig voor, en wil er op on-Nederlandse wijze trots op zijn.

In het bijzonder doet de motivering van het doctoraat mij goed: hier niet primair omwille van de inhoud van mijn werk maar voor de presentatie daarvan aan het bredere publiek. Ook daarin klinkt weer het primaat van de ontvanger door. Bij de marketing van tijdschriften schijnt men onderscheid te maken tussen need to know en nice to know. Mijn vakgebied is need to know voor een beperkte, hoogwaardige groep specialisten; en dat is voor het bestaan ervan als wetenschap afdoende.

Historische natuurfilm

Maar voor een zeer veel grotere kring is het op zijn minst potentieel nice to know. Het is dan wel vereist dat men iets extra’s doet om dat publiek te vangen en te boeien – en zo zie ik dan mijn boeken inderdaad als een historische natuurfilm. De parallel strekt trouwens verder. Ook een natuurfilm moet het immers hebben van gedetailleerde cameravoering vol close ups, en van een ingehouden tempo maar ook afwisseling, en dat bij voorkeur begeleid door een welluidende commentaarstem die nog iets toevoegt aan het beeld.

Met dit alles plegen mijn boeken vrij omvangrijk uit te vallen, en het zegt dan des te meer over de leescultuur in het hoogopgeleide Nederland dat er zoveel mensen zijn die kennelijk voor hun plezier zo’n boek ter hand nemen, naar lezingen toekomen en het waarderen als de media er aandacht aan besteden. Voor deze extra uitstraling naar het bredere publiek heb ik altijd graag mijn best gedaan, en ik doe mede zo lang over die boeken (gemiddeld acht jaar per boek) omdat ik veel werk maak van de verleiding die ervan moet uitgaan. In dit verband wil ik ook uitdrukkelijk mijn uitgever bedanken, die zoveel zorg aan mijn boeken besteedt en daarmee doorslaggevend bijdraagt aan het gunstige onthaal ervan.

Doorbraken op alle fronten

Dat deze boeken door de jaren heen voor globaal dezelfde verkoopprijs steeds mooier op de markt konden komen, heeft alles te maken met wat toch wel de grootste ontwikkeling uit mijn werkzame leven is gebleken: de opmars van de ICT, zowel voor need to know als nice to know. Rond 1985 dacht ik nog dat de betekenis van de computer voor vakken als de mijne zo’n beetje beperkt zou blijven tot handige tekstverwerking – maar wat was dat kortzichtig! De digitalisering heeft ook bij ons op vrijwel alle fronten doorbraken gebracht.

Om te beginnen in het onderzoek zelf. Nog geen twintig jaar geleden maakte ik Maerlants wereld zonder woordindex op Jacob van Maerlants werken, en moest ik het dus hebben van mijn leesnotities en geheugen. Vandaag de dag zijn Maerlants anderhalf miljoen woorden continu vliegensvlug doorzoekbaar. Ook op metaniveau zijn we er geweldig op vooruit gegaan. Vroeger stond men in direct contact met pakweg twintig meestal vrij nabije collega’s; nu mailen we wereldwijd. Bibliotheken op alle continenten zijn van achter ons bureau op elk moment bezoekbaar, en van vrijwel alles krijgt men per kerende byte haarscherpe beelden op het scherm.

En een gedurfde oude hypothese van het briljante dwaallicht K. Heeroma die ik in mijn proefschrift niet durfde omhelzen wegens gebrek aan bewijs, is inmiddels met hard rekenwerk gestaafd. Het blijkt een zeer gelukkig huwelijk, filologie en technologie. Dankzij de ICT heb ik mijn twee laatste boeken kunnen flankeren met rijke websites, en de app Vogala kunnen lanceren. Ook in het onderwijs biedt digitalisering ongekende mogelijkheden – de OU weet er meer van dan ik – en dat de canon van Nederland zo kan floreren is voor een belangrijk deel te danken aan de website www.entoen.nu.

Jaloerse Huizinga

Het is gewoonweg hartverwarmend hoe het oude zo kan leven dankzij het allernieuwste; Huizinga zou ons erom benijden. En het kan uitgesproken warme kennis zijn die via de schermen tot ons komt – mits deze kennis optimaal toegankelijk is en blijft, ook voor de minder bevoorrechten. Ik denk daarbij aan de nog altijd onaanvaardbaar vele laaggeletterden, voor wie de digitalisering verre van een onverdeelde zegen is; en ook aan wetenschappers in minder rijke landen.

Een van de indrukwekkendste ervaringen tijdens mijn presidentschap van de KNAW was toen collega’s uit sub-Sahara Afrika geëmotioneerd bekenden dat het internet waar wij de mond van vol hadden het aan hun universiteiten dikwijls simpelweg niet deed. Wat is onze vrijheid van informatie waard als het niet ook hun vrijheid is? Hier ligt een hele grote taak, waar mijn gewaardeerde mede-eredoctor zich met hart en ziel voor inzet. Van mijn kant zie ik nog iets anders als mijn missie, en met de omschrijving daarvan wil ik afsluiten.

Moderne techniek biedt ongekende mogelijkheden om objecten en perspectieven uit mijn vakgebied in beeld te brengen. Maar die technieken maken ook verwend, en gemak is toch al de achilleshiel van Nederland. Al dat spetterende vuurwerk van apps en sites en tweets en clips en blogs en Moocs en mediamomentjes mag ons niet het zicht benemen op het achterliggende uitspansel. Verleiding is misschien wel alfa, maar niet omega van nice to know; en wetenschap moet ook haar grote thema’s blijven adresseren.

Wijsheid in tijden van info

In mijn eigen werk worden die maar zelden voluit expliciet gemaakt, maar als basso continuo zijn ze wel steeds aanwezig. Want geesteswetenschappen, of humanities zoals ik ze inmiddels liever noem, ontdekken weliswaar geen wetten, maar vertolken wel immense waarden. Ik noem vanuit mijn werk dan waarden zoals: het reusachtige belang van taal, van schoonheid en historisch besef; het inzicht dat cultuur en economie geen tegenstelling vormen; de inspiratie die kan uitgaan van verbeelding en van voorgangers; liefde en oog voor het unieke; dat oud en nieuw elkaar kunnen verrijken; dat we het vraagteken moeten waarderen en vooral de humor niet vergeten, als broodnodig tegenwicht tegen elk fanatisme.

Als ik ter afsluiting probeer al deze delen op één noemer te verenigen,  beland ik toepasselijk genoeg bij iemand die ik enkel ken dankzij het internet. Het is de vorige president Jeffrey Lehman van Cornell University, die bij zijn inauguratie in 2003 op typisch Amerikaanse wijze drie “global challenges” benoemde waar de mensheid, en meer speciaal de academische wereld, zijns inziens in ons tijdsgewricht voor staat. Eén van die drie luidt: Wisdom in the age of information.

 “Wisdom in the age of information”. Wijsheid in het informatietijdperk. Ik kan u bij dit lustrum niet beter toewensen dan dat de Open Universiteit ook aan dat hoge doel een bijdrage mag blijven leveren. Dank u wel.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK