Eind aan vaagheid OCW-geld

Nieuws | de redactie
29 oktober 2014 | De Tweede Kamer eist inzage in en heldere verantwoording van extra’s die OCW uitgeeft. “Het volgen van geld of ‘outcomes’ is nog steeds niet mogelijk.” De gevolgen zijn groot voor het geld uit het NOA en de investeringen uit het studievoorschot. De Kamer wil concrete doelen en afspraken.

De Kamercommissie voor onderwijsbeleid heeft een uitvoerige analyse opgesteld van de begroting voor 2015 van minister Bussemaker. De rapporteurs aan de commissie -Pieter Duisenberg (VVD) en Michel Rog (CDA), coalitie en oppositie respectievelijk–  geven de minister een krachtig compliment voor haar pogingen de streefwaarden en resultaten van beleid helder en traceerbaar te maken. Zo kan de volksvertegenwoordiging haar controlerende en validerende taak binnen de democratie veel beter realiseren.

Vaag en oncontroleerbaar bij leraren

De rapporteurs komen met een reeks scherpe aanbevelingen, om de verantwoording en parlementaire besluitvorming nog veel strenger te maken. Vooral in het lerarenbeleid is nog sprake van vage, oncontroleerbare uitgaven, waarvan het effect ook door de Algemene Rekenkamer achteraf niet adequaat is vast te stellen. Het gaat daarbij om zeer grote bedragen en extra investeringen, die de Kamer feitelijk niet kan ‘volgen’.

Ook is het realiteitsgehalte van de voorziene prestaties of kwalitatieve effecten soms moeilijk ernstig te nemen. De minimale voortgang bij de registratie in het lerarenregister – en ook bij het schoolleidersregister – staat bijvoorbeeld in schril contrast tot de streefdoelen. De rapporteurs melden bijvoorbeeld ook: “De overzichtstabel lerarenintensiveringen is informatief, maar geeft geen inzicht of geld daadwerkelijk in de klas komt.”

Zij volgen hierin de analyses van de Rekenkamer, die al vaker er op wijst dat in de OCW-begroting grote bedragen voor ‘goede doelen’ worden opgenomen zonder dat kwalitatief en kwantitatief heldere verwachtingen – of afspraken met de ontvangers – zijn opgesteld over de realisaties van de ambitie. De prestatieafspraken met HBO en WO en de monitoring en rapportages door de RCHO zijn hierop een opvallende, gunstige uitzondering. Juist bij de kwaliteit van leraren, de ambities ter verbetering daarvan en de investeringen daarin ontbreken veelal zulke heldere doelstellingen en afspraken.

More buck for a bang

Dat blijkt bij extra investeringen die in deze prioriteit gestoken worden. De €1 miljard van het actieplan ‘Leerkracht’ van minister Plasterk op basis van het advies Rinnooy Kan (2007), maar ook het actieplan ‘Leraar 2020’ uit 2012, de ‘Lerarenagenda’ 2013-2020, het Nationaal Onderwijs Akkoord (NOA) à €690 miljoen en de convenanten en bestuursakkoorden naar aanleiding van de extra’s die de C3 van Rutte-II afdwongen, zij alle bevatten geen heldere oogmerken en verantwoordingsnormen van hun effecten op de kwaliteit van het onderwijs en op het leraarschap in het bijzonder.

De Rekenkamer citeren de Kamer-rapporteurs zo: “In de begroting van het Ministerie van OCW is niet aangegeven welk deel van de NOA-middelen wordt besteed aan de kwaliteit van de leraren.” Ook herinnert de Algemene Rekenkamer eraan dat hij reeds in “oktober 2013 voor […] o.a. aandacht voor inzicht in de (extra) prestaties die worden verlangd voor de intensiveringen en de wijze waarop die worden gevolgd.” Van de €415 miljoen uit begrotingsafspraken voor onderwijskwaliteit wordt “het grootste deel aan de lumpsum toegevoegd. Daarbinnen geldt bestedingsvrijheid voor de schoolbesturen.”

De Kamer stelt nu vast, dat men feitelijk niet kan monitoren en ‘volgen’ of, hoe en met welk effect zulke grote extra bedragen in het onderwijs geïnvesteerd worden. Zulke middelen verhogen als het ware wel de prijs van bestaande onderwijsprestaties van scholen en docenten, maar kennen geen concreet mechanisme om de kwalitatieve consequenties van zo’n prijsverhoging te meten en publiek te verantwoorden. Het is dan eerder ‘more buck for a bang’ dan de beoogde ‘more bang for a buck’.

Einde aan begrotingspraktijk

De Kamer-rapporteurs bevelen daarom aan een einde te maken aan deze begrotingspraktijk. Zij willen het kabinet scherpere, relevante streefdoelen laten hanteren die nu nog ontbreken, uiteraard met daarin meegenomen de opvallend achterwege gelaten prestatienormen voor het feitelijk effect van het lerarenregister. Tevens moet het kabinet nu toch echt een reeks beloften van scherpere verantwoording van uitgaven op dit terrein uit voorgaande jaren feitelijk realiseren, onder meer die over de concrete vertaling van cao’s en bestuursakkoorden, NOA en het regeerakkoord (uit 2012!) in de uitgaven voor lerarenkwaliteit.

Daarom willen de Kamer-rapporteurs met het kabinet bespreken dat de Kamer veel beter vooraf inzicht krijgt in de inhoud, doelstellingen en betekenis van de effecten van intensiveringen, want het “volgen van geld of outcomes [is] nog steeds niet mogelijk.” Zo overweegt men de bewindslieden voortaan te verplichten tot een “advies door de Rekenkamer ex ante.”

Oftewel, de Rekenkamer moet kabinet en Kamer van te voren heldere, meetbare doelstellingen en wettelijke prestaties helpen opstellen, zodat de verantwoording door scholen en van de minister aan de Kamer serieus en volgbaar wordt. Aan de feitelijke vaagheid van de inzet van grote bedragen van geld vanuit OCW zou daarmee een einde kunnen komen.

Impact op Wet Studievoorschot

Dit heeft voor het hoger onderwijs en het MBO aanzienlijke gevolgen. Niet alleen duidt dit er op, dat de Kamer niet voetstoots genoegen zal nemen met relatief vage ‘kwaliteitsafspraken’, die kwantitatief en inhoudelijk moeizaam te monitoren en evalueren zijn of hun concrete feitelijk effect. Ook zal men bij de €620 mln investeringen dankzij het studievoorschot nadrukkelijke afspraken willen over de impact van de inzet daarvan. Deze gelden kunnen dan niet in de ‘lumpsum’, lees de eerste geldstroom van HBO en WO verdwijnen.

Voor de Wet op het Studievoorschot heeft dit ook gevolgen. Daarin zijn de passages over de inzet van de investeringen en de verantwoording daarvan onder forse kritiek gekomen van de Raad van State. Deze vindt de opzet van OCW ten aanzien van de verantwoording van de investeringen en de relatie daarvan met de ‘HO-prestatieafspraken’ warrig en wetstechnisch zelfs overbodig.

Zoveel geld extra zomaar afhankelijk te stellen van vage algemene overeenkomsten zonder basis in de wet, acht de Raad eigenlijk in strijd met zowel artikel 23GW als de WHW. “Daarmee wordt afbreuk gedaan aan het recht op basisbekostiging naar gelijke maatstaven, waarvan in ieder geval de hoofdlijnen (het oogmerk en de belangrijkste indicatoren) in de formele wet moeten worden vastgelegd. Het voorstel bevat daarentegen geen hoofdlijnen en kiest voor een open grondslag voor lagere regelgeving en beslisruimte voor de minister die niet concreet en nauwkeurig is begrensd,” zegt de Raad scherp.

De wens van de HO-specialisten in de Kamer om veel duidelijker streefwaarden en zwaartepunten in de komende investeringen te krijgen – in lijn met die bij de investeringen elders – zal in het debat over het studievoorschot dan ook een grote rol kunnen gaan spelen, omdat het wetsvoorstel daar nog niet in lijkt te voorzien.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK