Clevers blikt terug op besturen

Nieuws | de redactie
19 mei 2015 | “Wetenschappers onderzoeken alles wat denkbaar is, maar blijkbaar nauwelijks hoe ze zichzelf besturen of laten besturen.” KNAW-president Hans Clevers deed bij zijn afscheid een oproep aan wetenschappers om meer te participeren in bestuurlijke functies binnen de wetenschap.

Naast een oproep aan wetenschappers om vaker een bestuurlijke functie te bekleden sprak Hans Clevers ook over zijn presidentiele periode bij de KNAW. Waarin centraal stonden de reorganisatie van de KNAW, de Wetenschapsvisie en Open Acces. En kwam tot de volgende conclusie. “Ik ben ervan overtuigd dat de KNAW zelfverzekerd naar de toekomst kan kijken en draag het stokje vol vertrouwen over aan uw nieuwe president: José van Dijck.

Nooit op eigen werkvloer

Clevers deed aan het begin van zijn toespraak aan wetenschappers. “Onze bestuurders zijn al lange tijd geen actieve beoefenaars meer van de professie die zij besturen, of hebben zelfs nooit op hun eigen werkvloer gestaan. In de Haagse discussies over het verdelen van de 275 miljoen euro van NWO binnen de topsectoren ontmoette ik niemand die de afgelopen tien jaar een NWO-grant had aangevraagd of beoordeeld.”

Na een uitstapje naar de praktijk in Angelsaksische landen wierp Hans Clevers de vraag op hoe Nederland meer wetenschap in zijn besturen kan brengen. “Maak de beste wetenschappers duidelijk dat er “public service” van ze wordt verwacht. Een jaar of drie, vier in het bestuur. Lang genoeg om bestuurlijke uitdagingen te begrijpen en om impact te hebben. Kort genoeg om niet gelost te worden uit het peloton van actieve wetenschappers.”

Grote problemen hebben

Andere onderwerpen die in de afscheidsrede voorbij kwamen waren de Wetenschapsvisie, maar ook Open Access. Zo was Clevers onlangs benaderd door de UU. “Vorige week polste mijn universiteit mij over mijn bereidheid om mee te werken aan sancties. Zou ik uit de redactie van een ‘flagship journal’ stappen wanneer mijn universiteit dat zou vragen? Waarschijnlijk wel. Zou ik bereid zijn niet meer te publiceren in dat tijdschrift? Dat is een lastige vraag. Zelf zou ik het waarschijnlijk wel even volhouden, maar de jonge mensen in mijn lab, veelal uit het buitenland, zouden met zo’n stap grote problemen hebben.”

Clevers prees daarom de rol van Nederland in de discussie over Open Acces. “Ik steun van harte de moedige voortrekkersrol die Nederland in deze discussie speelt, maar pleit er tegelijkertijd voor om zo krachtig mogelijk in te zetten op een internationale, liefst Europese strategie. De EU kan, met haar Horizon 2020 budget van meer dan 70 miljard euro, een veel grotere vuist maken dan wij alleen. Daarbij is het zaak dat niet alleen de overheden, maar ook de grote onderzoeksorganisaties zoveel mogelijk samen optrekken.”

Zelfs niet de intentie

Over de Wetenschapsvisie en daarbij horende Wetenschapsagenda kwamen aan de orde en Clevers kon zijn teleurstelling hierover niet verbergen. “Ik kan het niet nalaten op te merken hoezeer de KNAW het betreurt dat in het beleidsdocument zelfs niet de intentie wordt uitgesproken om te investeren in wetenschap, desnoods op termijn.”

Ook werd de ‘kanteling’ van NWO genoemd als aanvankelijk minder gelukkig onderdeel van de Wetenschapsvisie. “Wetenschappers maakten zich er zorgen over dat NWO in handen van anderen dan wetenschappers zou vallen. Gelukkig – en niet in het minst dankzij de inspanningen van Douwe Breimer cum suis – weten we nu dat NWO van de onderzoekers blijft, bottom-up en inhoudelijk aangestuurd. Daarmee lijkt de organisatie krachtiger uit het proces te komen.”

Best riskant

Maar de Wetenschapsagenda die nu opgesteld wordt daar werd reikhalzend naar uitgekeken. “Misschien wel het aansprekendste onderdeel van de Wetenschapsvisie is de Nationale Wetenschapsagenda. Onder leiding van Beatrice de Graaf en Alexander Rinnooy Kan”

De KNAW speelt hierin een cruciale rol zei de afzwaaiende KNAW-President. “Na de schifting onder leiding van de KNAW worden er publiekssymposia georganiseerd, om uiteindelijk tot een coherente agenda te komen van misschien zo’n honderd vragen. Dit is een nooit eerder uitgevoerd experiment en dus best riskant. In mijn ervaring, in mijn eigen lab, lopen experimenten nogal eens mis. Maar misschien is het proces wel belangrijker dan de uitkomst? “

 

Hieronder leest u de hele Akademielezing van Hans Clevers

“Dames en Heren,

In mijn laatste presidentiële jaarrede wil ik mijn ervaringen van de afgelopen drie jaar met u delen en zal ik pogen een ‘state-of-the-union’ te geven van de KNAW.

De KNAW heeft zich in de afgelopen decade een vaste plaats verworven in Den Haag, meestal in een trojka met NWO en de VSNU. Steeds vaker verschijnen wij in de media, zowel in kwaliteitskranten als NRC en de Volkskrant als in populaire talkshows. In het Haagse krachtenspel rond wetenschap en innovatie bezet de KNAW een unieke positie. Immers, VNO-NCW vertegenwoordigt organisaties in de private sector; hetzelfde doen de VSNU en de NFU, de koepel van universitair medische centra, in de publieke sector. De KNAW is echter geen vertegenwoordiger van organisaties, maar van de wetenschap en de wetenschapper zelf. Het zijn bovendien onze allerbeste wetenschappers, de beste ‘boots on the ground’, die spreken. Dat is uniek. Aanpalende professies, zoals bijvoorbeeld docenten en artsen, kennen een dergelijke vertegenwoordiging niet.

De rol van actieve wetenschappers, artsen en docenten bij het besturen van hun organisaties biologeert mij al een carrière lang. In 2005 sprak ik mijn tweede oratie uit. Ik had mijn onderzoeksgroep in 2002 verhuisd naar een van de KNAW-instituten, het Hubrecht Instituut. Ik had dat gedaan vanuit een ietwat naïeve teleurstelling over de daadwerkelijke betrokkenheid van mijn UMC-bestuur bij wetenschap.

Hoe hoger ik als jong wetenschapper de hiërarchische ladder in mijn organisatie beklom, hoe minder begrip en interesse ik aantrof voor waar het mijns inziens om gaat: wetenschap bedrijven; proeven en ontdekkingen doen. Ik verwoordde mijn onvrede over de bestuurlijke afstand tot de werkvloer toen als volgt: ‘Diegenen die mij wat beter kennen, zullen niet verwachten dat ik de visies zal schetsen van een doorgewinterd bestuurder. Mijn verhaal zal vooral een ooggetuigenverslag zijn vanuit de arena van de internationale wetenschap. Want het is niet de politicus of de bestuurder, het is de individuele wetenschapper die de gladiator is in die arena.’

Een KNAW-president is een passant in de bestuurlijke elite van Nederland. In de Volkskrant-lijst van invloedrijkste Nederlanders staat de president rond positie 150 en hij kan zich zelfs even een BN’er noemen. Inderdaad tutoyeer ik nu de meeste anderen op die lijst. Zonder uitzondering zijn deze mensen buitengewoon capabel. Ze zijn in staat om grote organisaties stabiel te besturen en financieel gezond te houden. Om in onderlinge samenspraak tussen overheid, publieke en private sector problemen op te lossen zonder blijvende schade aan de onderlinge verhoudingen. Om complexe fusies uit te voeren en prachtige moderne gebouwen neer te zetten.

Maar wat ik als ‘angry young man’ reeds binnen mijn UMC had gezien, herhaalde zich op nationale schaal. Onze bestuurders zijn al lange tijd geen actieve beoefenaars meer van de professie die zij besturen, of hebben zelfs nooit op hun eigen werkvloer gestaan. In de Haagse discussies over het verdelen van de 275 miljoen euro van NWO binnen de topsectoren, ontmoette ik niemand die de afgelopen tien jaar een NWO-grant had aangevraagd of beoordeeld. Ik was de uitzondering: trots kon ik melden dat mijn recentste NWO-aanvraag nog maar net was afgewezen.

Horizontaal, binnen bestuurslagen, bestaat een hechte cohesie, nog eens versterkt door de mobiliteit van bestuurders tussen organisaties. Maar verticaal, in de verbinding van

bestuurders en professionals, schort er misschien wat aan. Bas Heijne schreef recent het volgende over de Nederlandse bestuurlijke elite: ‘Die elite is open, het gaat er meestal niet om wat je vader deed, je kunt van ver komen en toch meedoen, zie bijvoorbeeld Gerrit Zalm. Maar omdat die elite zo open is, spreekt je plaats nooit vanzelf. Je zult altijd moeten bewijzen dat je erbij hoort. En dat maakt die open elite juist weer gesloten.’

Is het noodzaak dat grote universiteiten uitsluitend door elitebestuurders worden geleid? Ik denk het niet. En er zijn gelukkig uitzonderingen, die dan ook meteen bevestigen hoe effectief de ‘boots on the ground’ kunnen zijn in een bestuurlijke functie. De huidige voorzitter van de Radboud Universiteit, Gerard Meijer, was tot zeer recent directeur van een Max Planck-instituut in Berlijn en besteedt ook nu nog een dag in de week aan zijn onderzoeksgroep aldaar. Universiteitskrant Vox schreef bij zijn aantreden in 2012: ‘Maar ook de alfa’s reageren opgetogen op de benoeming. “Hij behoort tot het handjevol van dit superkaliber.”’ Natuurlijk is Gerard Meijer bij uitstek de persoon om de complexe onderhandelingen over open access te voeren met de machtige uitgeversconcerns. Hij publiceert immers zelf nog steeds en kent het krachtenveld waarin individuele wetenschappers moeten beslissen over hun publicatiebeleid.

In de Verenigde Staten wordt ‘public service’ aan universiteiten of academische ziekenhuizen gezien als een plicht. Actieve wetenschappers zijn vaak tijdelijk president, chancellor, dean, of provost, waarna ze weer terugkeren in hun vak. Ik was betrokken bij de visitatie van de onderzoeksgroep van Nobellaureaat Harold Varmus aan het einde van zijn directeurschap van de National Institutes of Health. Deze NIH is het Amerikaanse ZonMw, maar dan met een budget van zo’n 30 miljard dollar per jaar.

Varmus had tijdens zijn directeurschap een tienkoppige onderzoeksgroep aangestuurd en daarmee enkele wetenschappelijke juweeltjes geproduceerd. Hij vertelde dat hij tegen de zin van de NIH-wetenschappers in Bethesda een vijfjaarlijkse evaluatie op individueel niveau had ingevoerd. Zijn sterkste argumenten waren dat hij de problemen en uitdagingen op de werkvloer uit de eerste hand kende en dat hij zijn eigen onderzoeksgroep ook liet evalueren.

Zijn medeprijswinnaar Mike Bishop was van 1998 tot 2009 chancellor – de grote baas, zeg maar – van de University of California San Francisco en publiceerde in die tijd zo’n tien artikelen per jaar. En dan onze gastspreker, Paul Nurse. In 1996 werd hij algemeen directeur van het Imperial Cancer Research Fund. Van 2003 tot 2011 was hij president van de Rockefeller University in New York en sindsdien is hij directeur van het enorme Francis Crick Institute in Londen. Daarnaast is hij sinds 2010 president van onze zusteracademie, de Royal Society. Dit alles heeft ook hem niet weerhouden van het actief bedrijven van wetenschap.

Waarom kennen wij een dergelijke cultuur niet? Ik denk dat de oorzaak zowel bij de bestuurders als bij de professionals ligt. De bestuurlijke elite lijkt inderdaad gesloten. De actieve wetenschapper – of arts, docent, of kunstenaar – voelt zich in die kringen gemakkelijk een buitenbeentje, en is misschien ook wel bedreigend voor de generalisten-bestuurders die de boventoon voeren. Van de andere kant zijn onze actieve wetenschappers vaak wars van bestuurlijke betrokkenheid. Ze houden niet van ‘politiek’ en kijken erop neer.

Tegelijkertijd klagen ze over de dommigheid aan de top. Ik herinner me een bijeenkomst in deze zaal waar het genootschap zijn ontstemming uitte over de wijze van verdelen van de aardgasgelden. U herinnert zich die geldbron nog wel: Balkenendes jaarlijkse 400 miljoen euro voor innovatie. Niemand van ons begreep de toewijzingsregels en niemand was geconsulteerd bij het ontwikkelen daarvan, terwijl wij toch de top van de Nederlandse wetenschap vertegenwoordigen. De nog selectere club van Spinozawinnaars pleegt zich tijdens zijn jaarlijkse diner te buigen over de laatste bewegingen in het Nederlandse wetenschapslandschap en blijkt steeds weer verbazend slecht geïnformeerd over nationale besluitvorming en de onderliggende argumentatie. Nooit geconsulteerd, nooit meegedacht.

Nu zijn dit natuurlijk allemaal anekdotische waarnemingen. Ik ben op zoek gegaan naar een wetenschappelijke onderbouwing, en deed een merkwaardige ontdekking. Wetenschappers onderzoeken alles wat denkbaar is, maar blijkbaar nauwelijks hoe ze zichzelf besturen of laten besturen. Uiteindelijk trof ik een studie aan van Amanda Goodall van Warwick University, beschreven in een proefschrift en in enkele mooie papers. Goodalls studies zijn op drie manieren uitgevoerd.

Om te beginnen heeft ze de wetenschappelijke standing gemeten van alle presidenten van de top-100-universiteiten van de Academic Ranking of World Universities, beter bekend als Shanghai ranking. Deze ranglijst wordt sinds 2003 bijgehouden en is gebaseerd op een vaste set van harde wetenschappelijke criteria. Natuurlijk is er kritiek op deze ranking, vooral – en dat is niet geheel onverwacht – uit de hoek van de slechter scorende instellingen.

Goodall maakte een gewogen citatie-analyse van alle honderd presidenten en ontdekte zo een buitengewoon sterke correlatie tussen wetenschappelijke standing van president en universiteit. Is dit een oorzakelijk verband? Om dat te onderzoeken gebruikte ze de uitkomsten van de Britse Research Assessment Exercise van 55 universiteiten over een periode van tien jaar. De RAE is een verzwaarde versie van ons Standard Evaluation Protocol, het SEP.

Goodall betrok bij dit onderdeel een totaal van 165 Vice-chancellors. Ze trekt de voorzichtige conclusie dat de universiteiten met topwetenschappers aan het hoofd zich over de periode van tien jaar veel sterker verbeterden dan de universiteiten met de wetenschappelijk minst imponerende bestuurders. Ook interviewde Goodall bestuurders van een groot aantal Engelse universiteiten en de presidenten van internationale topuniversiteiten. Uit dit kwalitatieve onderzoek komen twee hoofdthema’s naar voren:

–          Een leider met inherente kennis van de professie maakt gemakkelijker inhoudelijke keuzes.

–          Een geslaagd wetenschapper straalt vrijwel automatisch geloofwaardig leiderschap uit.

Shirley Tilghman, de charismatische president van Princeton University, verwoordt dit in haar interview kernachtig: ‘By having an academic at the helm, the university states clearly what it values most highly.’

Dit onderzoek moet natuurlijk worden verdiept. Goodall zelf heeft sindsdien niet stilgezeten en haar aandacht verlegd naar een andere snel bewegende discipline. In de eerste zin van de samenvatting van dit artikel in het tijdschrift Leadership Quarterly schrijft zij: ‘This longitudinal study explores the influence of leaders on performance in the iconic, high-technology, turbulent industry of Formula One.’ De racewereld lijkt niet zo verschillend van de onze. Racekampioenen wilden als kind al Formule 1-coureur worden. En wetenschappers wilden als kind … ook Formule 1-coureur worden. Goodall laat in deze studie zien – geheel consistent – dat succesvolle coureurs in een tweede carrière verreweg de beste teammanagers zijn.

Hoe brengen we meer wetenschap in onze besturen? De oplossing lijkt zo simpel: maak de beste wetenschappers duidelijk dat er ‘public service’ van ze wordt verwacht. Een jaar of drie, vier in het bestuur. Lang genoeg om bestuurlijke uitdagingen te begrijpen en om impact te hebben. Kort genoeg om niet gelost te worden uit het peloton van actieve wetenschappers. En stel besturen samen uit een mix van carrièrebestuurders en actieve beoefenaars van de bestuurde professie.

De faculteit Natuurwetenschappen van de Universiteit van Amsterdam brengt al jaren jonge wetenschappers met belangstelling voor bestuur bij elkaar in het zogenaamde ambassadeursklasje. Bart Noordam begeleidde een van de lichtingen en merkt daarover op: ‘Het waren ambassadeurs van de faculteit die training kregen en met de decaan sparden over bestuurlijke dilemma’s.

 Ze leerden van elkaar en zo kwamen best practices van het ene instituut naar het andere. … Sommige ambassadeurs vonden het allemaal maar niks en verdwenen geruisloos. … Anderen moesten al aan de bak als (onderwijs)directeur, terwijl het klasje nog niet was afgelopen. Weer anderen zagen dat besturen interessant was, maar nog even niet.’

Misschien wordt het bestuurlijke proces door de inbreng van goede wetenschappers wat minder soepel, en ietsje onvoorspelbaarder. Maar het proces en de gevonden oplossingen zijn daarmee wel veel beter geworteld in de uitdagende wereld van de mensen die het moeten doen, de wetenschappers.

De wetenschap staat er in Nederland op velerlei wijzen goed voor. We staan hoog in tal van rankings en hebben wereldwijd in vele disciplines een uitstekende naam.

Niet alleen in klassieke wetenschapsgebieden zoals geneeskunde en natuurkunde, maar ook in relatief nieuwe gebieden – kijk naar de onderzoeksgroep van mijn opvolger José van Dijck. Toen ik aantrad was wetenschappelijke integriteit door enkele spraakmakende fraudegevallen onderwerp van een heftig publiek debat. Op dit moment lijkt het gerechtvaardigd te concluderen dat integriteit weliswaar blijvend onze aandacht vraagt, maar dat ons systeem van universitaire verantwoordelijkheid en transparantie, integriteitscodes, vertrouwenspersonen en het LOWI, uitstekend functioneert, ook in internationale vergelijking.

De ambtelijke werkgroep die vorig jaar het Interdepartementaal Beleidsonderzoek naar het wetenschappelijk onderzoek uitvoerde, sprak zijn bewondering uit voor het disproportionele succes van de Nederlandse wetenschap, maar signaleerde ook die ene grote zorg: onze financiering. Vorig jaar noemde ik hier het rapport van de Zweedse Academie waarin dit de Dutch Paradox werd genoemd – topwetenschap ‘on a shoestring’.

In november 2014 verscheen de Wetenschapsvisie 2025 van minister Bussemaker en staatssecretaris Dekker. Op de meeste punten werd hun visie omarmd door de wetenschap. Maar in het verlengde van mijn vorige opmerking kan ik niet nalaten op te merken hoezeer de KNAW het betreurt dat in het beleidsdocument zelfs niet de intentie wordt uitgesproken om te investeren in wetenschap, desnoods op termijn.

Op een enkel punt ontstond grote onrust: het zogenaamde kantelen van NWO.

NWO wordt bij uitstek gezien als een organisatie voor en door wetenschappers. In een advies, meegestuurd met de Wetenschapsvisie, werd gepleit voor een topzwaar bestuur met zeggenschap over programmering, instituten, instrumentatie en budgettoekenningen, en voor een gecompliceerde adviesstructuur van stakeholders. Wetenschappers maakten zich er zorgen over – ik breng het eerste deel van mijn betoog in herinnering – dat NWO in handen van anderen dan wetenschappers zou vallen. Toen mij werd gevraagd om op het recentste FOM-symposium iets te zeggen over de veranderingen bij NWO, zocht ik een mooie Engelse vertaling voor het woord kantelen. Ik kwam uit op ‘to capsize’. Gelukkig – en niet in het minst dankzij de inspanningen van Douwe Breimer cum suis – weten we nu dat NWO van de onderzoekers blijft, bottom-up en inhoudelijk aangestuurd. Daarmee lijkt de organisatie krachtiger uit het proces te komen.

Op een ander terrein nemen de bewindslieden in hun visiedocument krachtig stelling. Tot nu toe bevinden wetenschappelijke artikelen zich vaak achter een betaalmuur, terwijl het onderzoek met publiek geld is verricht. Een systeem van open access, waarbij de auteurs eenmaal betalen voor publicatie waarna het artikel voor iedere wereldburger beschikbaar is, lijkt veel rechtvaardiger. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat In 2018 zestig procent van alle artikelen open access gepubliceerd moet worden, en in 2024 maar liefst honderd procent. Er zijn door tal van partijen inmiddels online open access-tijdschriften opgezet. Het blijkt echter niet simpel om dit soort tijdschriften rendabel te maken en tegelijkertijd de kwaliteit te garanderen.

Er bestaat duidelijk behoefte aan het ordenen van artikelen op basis van impact, in de vorm van een hiërarchisch systeem van tijdschriften. Los van het verdienmodel van de klassieke uitgevers: de betrokken tijdschriften – sommige bestaan al langer dan een eeuw – hebben absoluut hun waarde. Het ligt dan ook voor de hand om met de grote uitgevers te onderhandelen en dat is dan ook wat nu gebeurt. Springer is al met een aantrekkelijk voorstel gekomen, maar de anderen lijken vooralsnog niet noemenswaardig te bewegen.

Vorige week polste mijn universiteit mij over mijn bereidheid om mee te werken aan sancties. Zou ik uit de redactie van een ‘flagship journal’ stappen wanneer mijn universiteit dat zou vragen? Waarschijnlijk wel. Zou ik bereid zijn niet meer te publiceren in dat tijdschrift? Dat is een lastige vraag. Zelf zou ik het waarschijnlijk wel even volhouden, maar de jonge mensen in mijn lab, veelal uit het buitenland, zouden met zo’n stap grote problemen hebben.

Ik steun van harte de moedige voortrekkersrol die Nederland in deze discussie speelt, maar pleit er tegelijkertijd voor om zo krachtig mogelijk in te zetten op een internationale, liefst Europese strategie. De EU kan, met haar Horizon 2020 budget van meer dan 70 miljard euro, een veel grotere vuist maken dan wij alleen. Daarbij is het zaak dat niet alleen de overheden, maar ook de grote onderzoeksorganisaties zoveel mogelijk samen optrekken. President Martin Stratmann van de Max-Planck-Gesellschaft onderstreepte het belang daarvan eind vorige maand, bij de presentatie van een analyse van de transitie naar open access. Uit deze analyse van de Max Planck Digital Library blijkt overigens dat de transitie naar een businessmodel dat is gebaseerd op volledig open access, op een kostenneutrale manier te realiseren is.

Misschien wel het aansprekendste onderdeel van de Wetenschapsvisie is de Nationale Wetenschapsagenda. Onder leiding van Beatrice de Graaf en Alexander Rinnooij Kan, en met hulp van onze kwaliteitskranten en DWDD, is tout Nederland verzocht vragen aan de wetenschap te stellen. Vragen van wetenschappers en van burgers; vragen uit bedrijven, overheidsinstellingen en NGO’s.

In de maand april zijn bijna 12.000 vragen ingediend en op dit moment leidt de KNAW het proces om deze vragen te filteren, te schiften en te groeperen. Zijn de vragen onderzoekbaar, uitdagend, grensverleggend? Zijn ze van een juiste grootteorde? Kunnen ze onderzocht worden binnen de bestaande wetenschappelijke infrastructuur en, als dat niet zo is: zijn er vragen zó belangrijk dat we moeten investeren in nieuwe groepen en faciliteiten?

Het is een lust om door deze vragen te grasduinen. Ze zijn gemakkelijk te vinden op de website van de NWA. Ik geef u een paar leuke voorbeelden:

‘Zijn er tegenwoordig minder insecten? Vroeger zaten er veel insecten op m’n nummerplaat, nu nauwelijks.’

‘Gaan voetballers beter voetballen, als ze zien dat de reservespelers zich gaan opwarmen?’

‘Waarom is melk wit, terwijl koeien groen gras eten? Rio (4 jaar)’

‘Als de mens van de aap afstamt, waarom zijn er dan nu nog apen?’

Een vraag die hogere ogen gooit: ‘sociale media: vloek of zegen in de strijd tegen eenzaamheid?’

En, ten slotte, twee vragen die de agenda in het hart raken:

– ‘Welk type vragen kan de samenleving aan de wetenschap stellen, en welke vragen zou de maatschappij aan de wetenschap moeten overlaten om te stellen en beantwoorden ten voordele van de maatschappij?’

– ‘Wat is het effect van bemoeienis van ‘het publiek’ op de vrije wetenschapsbeoefening?’

In zijn toelichting schrijft de steller van deze laatste vraag – die best in deze zaal kan blijken te zitten: ‘De wetenschapsagenda zou wel eens kunnen leiden tot een verschraling van het wetenschappelijk onderzoek. De laatste jaren lijkt de politiek zich steeds meer te bemoeien met de uitvoering en agenda van wetenschappelijk onderzoek.’

Na de schifting onder leiding van de KNAW worden er publiekssymposia georganiseerd, om uiteindelijk tot een coherente agenda te komen van misschien zo’n honderd vragen. Dit is een nooit eerder uitgevoerd experiment en dus best riskant. In mijn ervaring, in mijn eigen lab, lopen experimenten nogal eens mis. Maar misschien is het proces wel belangrijker dan de uitkomst?

Tot slot wil ik, in wat toch mijn laatste jaarrede is, nog even inzoomen op onze KNAW. Er is de afgelopen drie jaar veel gebeurd. We verliezen zo’n 20% van onze basisfinanciering en de hardste klappen vielen de afgelopen jaren. Gelukkig zijn deze bezuinigingen nu allemaal geaccommodeerd, dankzij hard werk van de vorige algemeen directeur Hans Chang en diens mensen. Geen simpele klus; dit proces legde de sterkten en zwakten van de organisatie bloot en haalde zelfs de kranten.

Gesteund door de aanbevelingen van de evaluatiecommissie, die ons in 2014 tegen het licht hield, heeft het bestuur veranderingen geïnitieerd die tegelijkertijd onze governance en de wetenschap in onze instituten versterken. Om de verbinding tussen bestuur en genootschap te verstevigen is een genootschapsbrede adviesraad ingesteld, aangevuld met leden van De Jonge Akademie en de Akademie van Kunsten. Via deze sleutelpersonen worden alle leden van alledrie de academies aangesproken en gehoord. Op 1 juni gaat de adviesraad van start, vooralsnog als pilot voor twee jaar. Om de continuïteit van het bestuur te versterken treden bestuursleden voortaan getrapt af en wordt de president vanaf 2016 gesecondeerd door een vicepresident, die twee jaar later de scepter overneemt.

De grootste veranderingen hebben plaatsgevonden bij onze instituten. Ik ben er door mijn persoonlijke ervaring uit mijn tijd als Hubrecht-directeur van overtuigd dat inhoudelijke vernieuwingsprocessen door de instituten zelf gerealiseerd moeten worden. Tegelijkertijd is het onontkoombaar dat de KNAW de regie voert over haar instituten.

Vorig jaar heb ik u een overzicht gegeven van de vaak ingrijpende en pijnlijke veranderingen in onze bèta-instituten, gerealiseerd in de afgelopen 25 jaar. Er is geclusterd, gefuseerd en verhuisd, vrijwel steeds op initiatief van daadkrachtige instituutsdirecteuren. Zo ontstonden drie institutenclusters: bij het AMC, op de Utrechtse Uithof en in Wageningen. Clusters van een omvang die een eigen strategie en bedrijfsvoering toestaat. Ons Nederlands Herseninstituut, gevestigd naast het AMC, heeft als magneet gefunctioneerd: naast het instituut is op 27 maart van dit jaar het Spinoza Centre for Neuroimaging geopend, geesteskind van directeur instituten Theo Mulder. UvA, VU, AMC en het Herseninstituut exploiteren er gezamenlijk een ultramoderne fMRI-faciliteit – ook in letterlijke zin is dus sprake van magneetwerking.

Toen ik in 2012 aantrad was net de zogenaamde Contourennota voor de geesteswetenschappelijke KNAW-instituten vastgesteld, na jaren van overleg tussen bestuur, directie en de vijf betrokken instituten. In deze nota werd voorgesteld om door

fysieke clustering in Amsterdam en ondersteund door een grote investering, de wetenschappelijke kracht te versterken van deze uitstekende, maar door locatie en schaal kwetsbare, instituten. Het zal u niet zijn ontgaan dat de discussies over de Contourennota zich vorig jaar niet uitsluitend binnen de muren van het Trippenhuis afspeelden.

Er werd uitgezien naar samenwerking, maar tegelijkertijd gevreesd voor het verlies van wetenschappelijke autonomie. Op dit moment lijken de puzzelstukjes op hun plaats te vallen. Het NIAS, nu nog in Wassenaar, betrekt medio 2016 een van onze buurpanden. De zoektocht naar een gezamenlijk pand voor het Meertens Instituut en het Huygens ING is op een oor na gevild, met het IISG op een steenworp afstand. Met het NIOD op de Herengracht vinden constructieve gesprekken plaats over de samenwerking met dit cluster. Zo ontstaat een Amsterdamse KNAW-campus, waar zelfstandige geesteswetenschappelijke instituten met nationale en internationale allure elkaar naar grotere hoogten zullen opstuwen.

De eerste successen zijn door dit samenwerkingsverband reeds geboekt. De instituten spelen een hoofdrol in een project dat de allereerste en vooralsnog enige ‘NWO-groot’-subsidie in de geesteswetenschappen heeft bemachtigd: CLARIAH – niet in het minst dankzij de inspanningen van José van Dijck.

We delen dit dak met twee andere academies. De Akademie van Kunsten vierde in april haar eerste verjaardag en inaugureerde vijftien nieuwe leden. De Jonge Akademie heeft laten zien hoever inspiratie kan reiken en hoe snel een volwassen, eigenzinnige organisatie kan ontstaan. Op 12 juni viert zij alweer haar tienjarig bestaan. Over het feit dat zowel de drie Akademies als het Trippenhuis nu door een vrouw worden bestuurd is al veel gezegd. Laat ik daar als geneticus aan toevoegen dat er geen X-chromosoom méér bij past. Welke organisatie doet ons dat na?

Tot slot dank ik mijn bestuursleden Ellen, Christine, Pearl, Jan-Willem, Albert en Ben, directeuren Hans, Theo en Mieke, Godelieve en de Trippenhuis-staf voor drie jaar van intensieve samenwerking. Ik ben ervan overtuigd dat de KNAW zelfverzekerd naar de toekomst kan kijken en draag het stokje vol vertrouwen over aan uw nieuwe president: José van Dijck.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK