Prestatie verdringt imitatie

Nieuws | de redactie
19 juni 2015 | “Als er meer diversiteit ontstaat in het HO en er een afname is van de uniformiteit dan zou ik de prestatieafspraken een geweldig succes vinden.” RCHO-voorzitter Frans van Vught besprak in de Kamer op de prestatieafspraken. “Onderwijskwaliteit is veel nadrukkelijker op de agenda gekomen.”

Volgende week debatteert de Kamer over de prestatieafspraken en in aanloop naar dit debat was de Review Commissie HO uitgenodigd een technische briefing te geven over de prestatieafspraken. De Kamer stelde kritische vragen over thema’s als lastendruk en ‘ophokuren’ als gevolg van de prestatieafspraken. Kernpunt bleek toch opnieuw de vraag of het experiment met zulke afspraken ook had geleid tot een gedifferentieerder HO-bestel.

Heel zwaar

Roelof Bisschop (SGP) vroeg wat de effecten waren van de Review Commissie op de lastendruk van regelgeving. “Instellingen ervaren het hele pakket van toezicht en controle als heel zwaar. Hoe verhouden uw werkzaamheden zich tot de signalen die vanuit de sector zelf komen en tot de woorden van de minister om de sector zelf meer verantwoordelijkheid te laten nemen?”

Frans van Vught zei: “Wij menen en spannen ons er ook voor in dat er van onze kant geen extra lastendruk ontstaat. Dat de instellingen zich realiseren dat er iets serieus aan de hand is met de prestatieafspraken, omdat er bekostigingseffecten aan zitten is onmiskenbaar. Men zal dan intern denken ‘we moeten onze spullen toch wel op orde hebben’. Ik zou dat als een positief beeld zien overigens. Dat betekent dat een instelling zichzelf beter leert kennen.”

“Wij vragen daarom geen additionele informatie. Maar de heer Bisschop heeft volkomen gelijk als hij zegt dat er al zoveel wordt gedaan in het ‘middengebied’, zoals bij de NVAO, de Inspectie. Zou het niet verstandig zijn om na te denken of dit kan worden afgeslankt?”

“Mijn persoonlijke mening is dat er wel veel lastendruk is, “zei de oud-rector van de UTwente. “Dit heeft niet zozeer met de Review Commissie te maken. Ik zou denken dat je een aantal taken zodanig ten opzichte van elkaar kunt integreren, eventueel ook institutionaliseren, dat de administratieve lastendruk afneemt.”

Van Vught benadrukte in dat verband nog eens: “Wij vragen van instellingen wat ze altijd al deden en dat zijn de jaarverslagen. Andere zaken zijn aan hen, als ze die wel of niet met ons willen communiceren. Dat hoeft overigens helemaal niet op schrift. Daarom voeren we ook gesprekken met instellingen en dat gaat doorgaans heel erg informeel en amicaal.  Maar het leidt er soms toe, dat naderhand vanuit de kant van de instelling extra informatie wordt toegestuurd.”

Betrokkenheid stakeholders

Pieter Duisenberg (VVD) vroeg zich af wat de relatie was tussen het werk van de Review Commissie en externe stakeholders als studenten en het bedrijfsleven. Van Vught schetste een positief beeld van die samenwerking. “Veel meer dan voorheen leeft bij de instellingen de indruk, dat zij nadrukkelijker aansluiten bij ontwikkelingen als de innovatiecontracten en de human capital agenda’s van de topsectoren en dat doen ze op inhoudelijke gronden.”

“Universiteiten kiezen op grond van hun onderzoek waar ze al goed in zijn voor bepaalde onderwerpen als zwaartepunten en profilering. Ons beeld is dat dat de goede kant op gaat. Ongetwijfeld zullen een aantal topsectoren zeggen ‘dat kan veel beter.’ Dat zal best zo zijn, maar de beweging is ongetwijfeld positief.”

Impuls voor kwaliteit

Volgens Van Vught hebben de prestatieafspraken ook consequenties voor de onderwijskwaliteit. “Wij menen te mogen constateren dat vergeleken met de situatie van voor de prestatieafspraken het onderwerp ‘onderwijskwaliteit’ veel nadrukkelijker op de agenda is gekomen bij de instellingen. Het debat over de kwaliteit van het onderwijs is aanzienlijk geïntensiveerd. Dat geldt ook voor de betrokkenheid van studenten bij dit onderwerp.”

Michel Rog (CDA) vroeg zich of de Review Commissie bekend is het met het fenomeen ophokuren. Van Vught zijn reactie was dat “de formele vaststelling die wij moeten doen is of hogescholen en universiteiten kijken naar een minimaal niveau van contacturen. En dus is er dan ook een nette definitie van wat contacturen zijn. Hoe dat dan inhoudelijk wordt ingevuld is niet aan ons natuurlijk. Het kan dus best zijn dat instellingen – wij hopen van harte niet – iets verschuiven wat volgens die definitie en de afspraken niet helemaal aan de maat zou zijn. Dat zou dan een pervers effect zijn van deze afspraak.”

“Dat heeft op zichzelf niets te maken met de prestatieafspraak als zodanig. Er is geen causaal verband, maar het is niet uit te sluiten dat onder een nette rapportage er op opleidingsniveau met die contacturen er toch iets gebeurt, waardoor het niet zo netjes gaat.” Rog vroeg daarom wat Het beeld is van de RCHO over wat er anders zou moeten worden ingericht “als we door gaan met prestatieafspraken, of zoals ze nu worden genoemd ‘kwaliteitsafspraken’.”

“Laat ik dan maar voor mijzelf spreken,” zei Van Vught. “Ik zou zeggen dat de mate van uniformiteit van de kwaliteitsafspraken niet voor iedereen hetzelfde zou hoven te zijn. Ik vind het niet nodig, dat als je zegt: ‘we zoeken naar differentiatie, profilering en zwaartepuntvorming’, dat je dat dan inregelt. Waarom laat je het systeem dan niet helemaal open voor de te maken keuzes? Keuzes waardoor een instelling zelf kiest op wat voor wijze zij verantwoording af zal en wil moeten leggen. Wat uniform voor iedereen zou moeten gelden, hoeft niet van bovenaf te worden opgelegd, zou ik zeggen.”

Imitatiegedrag

Paul Van Meenen (D66) vroeg zich af of het HO-stelsel ook al veranderingen laat zien door de prestatieafspraken. “Nu instellingen hun eigen keuzes moeten maken, heeft u de indruk dat er ook nog een landelijk beeld is of die profilering er ook toe leidt dat er een gedifferentieerder stelsel is, of dat iedereen zich in dezelfde richting gaat profileren?

Hier was van Vught zeer stellig over. “Daar hebben we iets over in kaart willen brengen toen we met de prestatieafspraken begonnen. We hebben een analyse gemaakt over wat de mate van uniformiteit en diversiteit van het Nederlandse hoger onderwijs is. Wij zagen nogal wat imitatiegedrag. Bij veel instellingen was op basis van de bekostigingsarrangementen beleid gemaakt en daar zagen wij de neiging steeds meer op elkaar te gaan lijken. “

“Laat ik maar voor mijzelf spreken. Toen ik nog bestuurder was in Twente, begon de universiteit  steeds meer op de universiteit Utrecht te lijken en Tilburg en Maastricht steeds meer op Groningen en Leiden. Bij hogescholen was er eenzelfde patroon. Dat is naar onze waarneming nu heel voorzichtig aan het veranderen, omdat instellingen zwaartepunten kiezen op het gebied van onderwijs en onderzoek en zich realiseren dat je niet alles kan doen. Als je voortdurend blijft imiteren wordt je nooit ergens goed in.”

“De indruk is dat men meer het eigen profiel, de eigen kenmerken, de eigen sterkten zoekt en daar dan zich ook op concentreert. Op stelselniveau betekent dit dat er meer diversiteit ontstaat en er sprake is van een afname van de uniformiteit. Als dat bij de eindevaluatie in 2016  nog steeds de waarneming zou zijn, dan zou ik de prestatieafspraken een geweldig succes vinden. Want nergens in de wereld is deze trend naar ‘imitatie’ en uniformiteit  makkelijker gekeerd dan hier met behulp van de prestatieafspraken. Als nu blijkt dat we hiermee het instrument daarvoor hebben gevonden, dan hebben we iets heel fantastisch gedaan.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK