Buitenboordmotor voor het onderwijs

Nieuws | de redactie
16 november 2016 | Hans Corstjens was twaalf jaar directeur van het Platform Bèta Techniek. Nu zwaait hij af en blikt terug op het bevorderen van bètatalent, het versterken van het beroepsonderwijs en veranderende verhoudingen in Den Haag.

Bèta en techniek zijn hot! Dat is geen toeval: het succes in de aanpak van de bèta techniek tekorten is het succes van velen. Van onderwijsinstellingen, bedrijven, regio’s en al de initiatieven die daaraan bijdragen aan geven. En tegelijkertijd ook het succes van het Platform Bèta Techniek. 

“We waren en zijn echt de buitenboordmotor van en voor het bèta technisch onderwijs geweest. En onze aanpak was en is denk ik uniek,” zegt Corstjens. “Het vernieuwende element destijds in 2004 zit hem er in dat we echt stuurden op concrete ambities van instellingen en tegelijkertijd op het professionaliseren van de organisatie in het implementeren van de noodzakelijke veranderingen.

De goede dingen goed doen

De slogan van het platform was destijds: doe de goede dingen en doe ze vooral goed, herinnert Corstjens. “Daarom kozen wij voor een gecombineerde verantwoording- en leercyclus, ondersteund met  “critical friends”. Friends die zelf ruime ervaring in de betreffende onderwijssector hadden. Daarmee creëerden we een onafhankelijke peer review van en voor de instellingen”.

Het voordeel van deze aanpak:  geen red tape rond verantwoordingsprocedures en zeker geen dikke project- en subsidie aanvragen en daarmee gepaard gaande toetsings- en toekenningsprocedures, weerbaar tegen calculerend subsidiegedrag en bovenal een lerende cultuur rond het vergroten van de in-, door- en uitstroom van bèta technisch talent.

In die aanpak van de bèta en techniek tekorten is het platform schatplichtig aan de Axis organisatie. Axis leverde de inhoudelijke kennisbasis aan en daarmee receptuur voor de onderwijsinstellingen in hun aanpak. Een kennisbasis die in die eerste jaren van Platform Bèta Techniek verbreed werd met onder meer het BetaMentality model inzake waarden en drijfveren van jongeren. Een model dat nu als standaard geldt.

Die unieke combinatie van allereerst sturen op prestaties en lerend vermogen en ten tweede een receptuur en kennis voor succesvol handelen, vormen volgens Corstjens de basis van het succes van het platform in de periode 2004 -2010. “Een mooi voorbeeld daarvan zijn de plannen die gemaakt werden met de TU Delft om toe te werken naar een flinke groei van het aantal bètastudenten in 2010. Het zijn plannen die inmiddels tot het standaardbeleid horen in Delft.”

De groei is geen verrassing

Corstjens zag hoe de TU Eindhoven pas in 2009 aanhaakte bij die plannen, omdat ze gingen inzien wat er bereikt werd. “Er was in Delft echt een gezamenlijk plan gemaakt dat tot aantoonbare resultaten leidde: zowel de instroom als de uitstroom verbeterde sterk.” Voor Eindhoven was dat het signaal om de door Platform Bèta Techniek ingezette receptuur van veranderingen alsnog te omarmen.

De exceptionele groei van instromers in de 4 TU’s is voor Corstjens met andere woorden geen verrassing. In de hbo sector zijn soortgelijke voorbeelden van early adaptors (Hogeschool Nijmegen, Hogeschool Amsterdam) en volgers (Haagse Hogeschool, Fontys). Hetzelfde is te zien bij de universiteiten in Nijmegen versus die in Amsterdam. “Dit is wel het mechanisme geweest waardoor binnen het hoger onderwijs alle instellingen hun bijdrage zijn gaan geven aan indertijd de 15% groei doelstelling en na 2010 aan de 4 op de 10 ambitie: leren binnen instellingen en leren van elkaar.”

Focus op de regio

Na 2010 kiest het Platform voor een meer regionale benadering:  de school of onderwijsinstelling staat niet alleen in zijn ambities. “De samenwerking met bedrijven in het Jet Net programma, de samenwerking in de VO-HO netwerken en de samenwerking in de regio met de Centers of Expertise en Centra voor Innovatief Vakmanschap en de  triple helix. Dat zijn allemaal relevante partners voor een aanpak om meer jongeren toe te leiden naar de bèta en techniek.”

Die benadering is volgens Corstjens opgenomen in de human capital aanpak van topsectoren en in de uitrol van Techniek- en Zorgpact. “Kijk naar de Centra voor Innovatief Vakmanschap en de Centers of Expertise. Het beroepsonderwijs neemt daarin een positie in naast en interactie met het bedrijfsleven en maatschappelijke partners in de regio. Verankering van die centra op privaat publieke basis in het MBO en HBO heeft sinds de start in 2009 veel opgeleverd”, noteert Corstjens. “Er zijn tussen 2011 en 2016 133 van deze centra gestart. Er participeren per centra zo’n 35 bedrijven en organisaties en er worden jaarlijks zo’n 50.000 studenten en bijna 4000 docenten mee bereikt.”

“Omdenkers” blijven nodig.

Terwijl het Platform Bèta Techniek in de loop der jaren steeds meer activiteiten initieerde – het excellentie-programma SIRIUS voor hogescholen en universiteiten, School aan Zet in het primair en voortgezet onderwijs – zag Hans Corstjens hoe de politieke en bestuurlijke verhoudingen in de onderwijssector veranderden. Nu hij in 2016 afscheid neemt vallen hem daar een aantal dingen in op. Veranderingen en ontwikkelingen volgen elkaar in versneld tempo – zo lijkt het – op.

“We zitten hoe dan ook in een tijd van transities waarin ook disruptieve ontwikkelingen en verdienmodellen elkaar opvolgen. Dat vraagt ook van het onderwijs dat het in beweging blijft. Verandering is de constante.”

Corstjens noemt daarbij onder meer het groeiende belang van de technologische ontwikkeling, stad en regio en de economische foodprint. Tegelijk maakt collectiviteit plaats voor korte samenwerkingsverbanden met beperkte formele regels en structuren en er ontstaat een platformeconomie die qua dynamiek disruptief van karakter kan zijn. 

“In dat denken hebben we vooral behoefte aan bewegingsruimte om te reageren op mee te bewegen op en nieuwe arrangementen te beproeven.  We willen immers responsief zijn en dat vraagt om ruimte voor innovatie en verandering en sterke vitale instellingen,” reflecteert Corstjens.

“Je kunt je afvragen of het politiek bestuurlijk klimaat en de verwevenheid daarvan, voldoende veerkracht voor deze ontwikkeling biedt.  De politiek is een onzekerder  metier geworden, en dat betekent dat nog meer de nadruk is komen te liggen op controle en beheersing. Perikelen in het onderwijs zijn van alle jaren.”

Anno 2016 spelen die onderwijsperikelen echter een grote rol in het politieke verkeer tussen Kabinet en Kamer, constateert Corstjens. Sinds midden jaren negentig (paarse Kabinetten) een verschuiving in het politieke primaat optreedt.  “Ambtelijk organisatie worden veel meer een beheerder, controleur en procesuitvoerder van de politiek bewindvoerders.”

Het is binnen de rijksoverheid breed een tendens dat de relaties met derden vooral ingevuld worden vanuit beheer, controle, verantwoording en processing van beleidsambities, ziet de scheidend PBT-voorman. “Zo is er tegenwoordig minder ruimte voor een lerende aanpak zoals die door het Platform werd ontwikkeld en met succes (“het resultaat telt”) in praktijk gebracht. Immers die aanpak wil juist wegblijven van de “red tape” die gepaard gaat controle, beheer, verantwoording. Daarmee dreigt de effectiviteit van beleidsimplementaties af te nemen.”

Echt onderwijsdebat is vaak afwezig

Naast die ontwikkelingen in het bestuurlijk politiek klimaat zag Corstjens de opkomst van de sectororganisaties. “De VSNU en de Vereniging Hogescholen (voorheen HBO-raad) bestonden natuurlijk al langer, maar de PO-raad en VO-raad zijn veel recenter gestart. Het idee van die raden was dat zij een emancipatoire rol namen in de ontwikkeling van het onderwijs.” 

In plaats daarvan opereren de raden in belangrijke mate op het materiële en governance vlak, zegt Corstjens. “Een echt onderwijsdebat op inhoud is daarbij vaak afwezig en is daarmee het kind van de rekening. Ik zie dat bijvoorbeeld terug in de wijze waarop scholen in het primair en voortgezet onderwijs reageerden op de bestuursakkoorden die namens hen zijn afgesloten.

“Onze rol als Platform Bèta Techniek is dat wij het debat over wat onderwijs is en kan zijn en wil zijn,  bevorderen. Dat hebben we gedaan met en voor bèta technisch onderwijs, voor het creëren van excellent onderwijs en natuurlijk ook voor het beroepsonderwijs.  Maar onze bewegingsruimte is de afgelopen jaren wel afgenomen.”

De sectorraden zijn de belangrijkste gesprekspartner van het ministerie van OCW. Ze koesteren die rol en willen regie over organisaties die zich in hun sector bewegen. “Een organisatie als het Platform die kan opereren als ‘buitenboordmotor’, kan in dat onderwijs  een eigen geluid laten horen,” vindt Corstjens. “Wij kunnen sectorraden helpen door dat debat te voeden.”

Een transitieperiode

Een onderwijssector zonder discours verliest aan dynamiek. In 2016 is een discours over de positie van het beroepsonderwijs meer dan opportuun. Het vorig jaar op initiatief van het Platform Bèta Techniek opgerichte Forum Beroepsonderwijs waar het Rathenau Instituut, AWTI, Hobeon, Nationale Denktank en Kennisland een bijdrage aan geven, is een poging die discussie verder te blijven voeren.

“Ik denk echt dat we in een transitie periode zitten en dat vraagt om meer ruimte in ons denken en handelen in plaats van vasthouden aan gevestigde materiele belangen en denkbeelden. En daarin zouden de Raden en Verenigingen meer hun emancipatoire rol moeten oppakken.  Het mooie is – zie de opbrengsten van het Forum Beroepsonderwijs  – dat die bewegingen er ook al zijn. Ze verdienen ook binnen de sectoren juist meer support. Dit zijn immers anno 2016 de early adaptors!”

Met meer ruimte in ons denken doelt Corstjens op  de veranderende verhoudingen tussen het bedrijfsleven en het beroepsonderwijs. “Met de introductie van lectoren zie je de rol van het HBO al veranderen en dat is met de komst van Centers of Expertise en centra voor innovatief vakmanschap alleen maar harder gegaan. Hogescholen leiden allang niet meer alleen initiële arbeidskrachten op.”

Die lectoren innoveren samen met het bedrijfsleven, creëren een klimaat voor ondernemerschap en in de Centers of Expertise kunnen ze ook een rol van betekenis spelen in het bijscholen van huidig personeel, het binnen halen van up to date kennis en investeren in economische zwaartepunten van de regio, ziet Corstjens.

“Dat is een regionale rol die veel complexer en uitdagender is geworden en waar de komende jaren ook in geïnvesteerd moet worden. Internationale vergelijkingen tussen regio’s laten zien dat de kennisinfrastructuur en de verwevenheid daarvan met de regionale stakeholders (levensvatbaar ecosysteem) een onderscheidende factor is.”

De rol van beroepsonderwijs in de regio

De kenniseconomie is niet alleen zaak van hoger onderwijs, ziet Corstjens. “Integendeel, ook het middelbaar beroepsonderwijs neemt daarin een strategische positie in. Het is goed om te zien dat het middelbaar beroepsonderwijs daarin steeds meer erkenning krijgt. “

Het Techniekpact en Zorgpact waar Doekle Terpstra de trekker van is, speelt in op die veel meer regionale rol van het beroepsonderwijs. Je ziet hoe de Hanzehogeschool dat oppakt in de Centers of Expertise rond energie en healthy ageing. De Hanzehogeschool  die haar ambities ook  in regionale “prestatieafspraken”  operationaliseert samen met het omliggend bedrijfsleven en regionale overheden.”

Het Summacollege in Eindhoven met het Automotive Centrum voor Innovatief Vakmanschap en de samenwerking binnen Brainport is een mooi voorbeeld binnen de mbo-sector. De toekomst van het beroepsonderwijs ligt in de regio wil Corstjens maar zeggen.

“Kijk bijvoorbeeld hoe Fontys Hogescholen samen met scholen en bedrijven in de regio op dit moment bezig is met alternatieve trajecten voor extra instroom van techniekdocenten voor vmbo en mbo.  Dat zijn hele mooie initiatieven om op regionaal niveau echt iets te doen aan de vragen en tekorten (kwalitatief en kwantitatief) waar we momenteel bij de technische lerarenopleidingen voor staan. Dit type initiatieven moet de ruimte krijgen al was het maar omdat het bestaande arrangement voor het opleiden van leraren voor het beroepsonderwijs over zijn houdbaarheidsdatum is.”

Een opdracht voor ons allemaal

Corstjens: “We hebben sterke en kwalitatief goede instellingen voor beroepsonderwijs. Maar ze staan wel in de traditie van de verstatelijkte sector noemt. Daar waar in de regio de rol van mbo en hbo instellingen een sterkere regionale oriëntatie en verbinding krijgen, zien we op landelijk niveau nog altijd de dominantie van de verticale sturingsfilosofie waarin rijksoverheid en sectororganisaties elkaar versterken en vasthouden. “

Het is daarom volgens Hans Corstjens tijd om beweging te creëren: meer ruimte, meer variëteit en meer elkaar loslaten. “Ruimte creëren voor het inhoudelijke debat binnen de sectoren voor beroepsonderwijs, met het bedrijfsleven en in de regio. Dat is een opdracht die ons allemaal anno 2016 aangaat. En daarin blijven ‘omdenkers’ als bijvoorbeeld het Platform Bèta Techniek naar mijn oordeel  van waarde.”

Tim Cardol


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK