De dienende hogeschool

Nieuws | de redactie
7 december 2016 | Om de talenten van studenten tot volle wasdom te laten komen is dienend leiderschap van docenten gewenst. Geldt dit ook voor bestuurders? Fontys-voorzitter Nienke Meijer stelt van wel. “Een toekomstgerichte onderwijsorganisatie behoort zich te baseren op de principes van dienend leiderschap.”

In 2015 begon de Vereniging Hogescholen ter ere van het veertigjarig bestaan met het publiceren van een aantal essays over het hoger beroepsonderwijs. Onder meer voorzitter Thom de Graaf, Ron Bormans, Daan Andriessen en Ad de Graaf lieten hun licht schijnen over onder meer de rol van de overheid, kwaliteit in de klas en het belang van praktijkgericht onderzoek.

Voor een groeiend vertrouwen in de sector

In de vijfde publicatie in de reeks is het de beurt aan Nienke Meijer (Fontys) en Harmen van Wijnen (Christelijke Hogeschool Ede) om hun visie te geven op dienend leiderschap. Volgens Meijer zijn onderwijsinstellingen door maatschappelijke ontwikkelingen onder een vergrootglas komen de te liggen.

“De invloed van maatschappelijke ontwikkelingen zorgt ervoor dat ook de politieke agenda en de publieke opinie hun stempel drukken. Dit leidt tot toenemende transparantie in onze sector. Dat is een uitstekende ontwikkeling, zolang althans het collectief verdiende vertrouwen daardoor groeit.”

Toch ziet Meijer dat die toenemende transparantie een keerzijde heeft. “In de praktijk leidt het vooral tot het uitvergroten van negatieve incidenten – een misstand bij een instituut, fraude bij tentamens – tot structurele misstanden die het hele onderwijs zouden beslaan. Het gevolg: corrigerende maatregelen voor de hele sector, een sfeer van wantrouwen en verlies van eigenaarschap.”

Hier ligt een belangrijke rol voor onderwijsbestuurders. “Verdiend vertrouwen en krachtig leiderschap zijn fundamenteel noodzakelijk in het onderwijs. Krachtig leiderschap vanuit de overtuiging het belang van het onderwijs, de behoefte van de samenleving en de ontwikkeling van de studenten boven andere en/of eigen belangen te stellen.”

In haar visie op dienend leiderschap, begint Meijer bij de docent. Die docent moet volgens de Fontys-voorzitter al dienend leiderschap tonen in het faciliteren van de talentontwikkeling van studenten. “Iedereen heeft talenten en de maximale ontplooiing van deze talenten en het vergroten van de bijdrage van deze talenten aan de samenleving zijn de primaire taak en inspiratie van ons onderwijs. Docenten die in staat waren geweest hun talentontwikkeling een bijzondere draai te geven. In feite allemaal docenten die hun eigen persoonlijkheid en kracht hadden ingezet voor het ontwikkeltraject van hun studenten. Echte voorbeelden van dienend leiderschap.”

Een volledig dienstbare onderwijsbranche

Nienke Meijer stelt dat dienend leiderschap van docenten noodzakelijk is voor de talentontwikkeling van studenten en voor de kwaliteit van het onderwijs in brede zin. “Dan volgt logischerwijs de vraag of dit ook geldt voor onderwijsbestuurders. Het voor de hand liggende antwoord is een volmondig ja.”

Onderwijsbestuurders moeten een goede balans vinden tussen sturen en faciliteren ziet Meijer. Het doel is daarbij “een omgeving te creëren gericht op het belangrijkste doel van ons onderwijs: het maximaal ontplooien van de talenten van onze studenten en hun bijdrage aan de samenleving.”

“Dit vraagt van docenten dat zij hun eigen belang ondergeschikt maken aan het belang en de ontwikkeling van de student,” schrijft Meijer. “Een docent is daarbij voortdurend bezig om zichzelf te verbeteren om inspirerend les te kunnen blijven geven aan studenten. De ambities van de docenten zijn dan vooral gericht op datgene wat zij willen bereiken met hun studenten.”

Maar dienend leiderschap wordt niet alleen verlangd van bestuurders en docenten. Het “vraagt aan de totale onderwijsbranche (ministerie OCW, inspectie, NVAO, de branchekoepels) om dienend te zijn aan het belangrijkste doel van ons onderwijs. Niet sturen op incidenten, regelgeving ten dienste stellen aan het onderwijsproces en zichzelf voortdurend een spiegel voorhouden of hun activiteiten het primaire doel ondersteunen.”

Uiteindelijk staat dienend leiderschap in zichzelf ten dienste aan het overkomen van incidenten en het focussen op de primaire opdracht van het hoger beroepsonderwijs: “de huidige en toekomstige generaties zodanig ondersteunen in hun talentontwikkeling dat de samenleving iedere dag een beetje beter wordt.”

Wie niet dienend is heeft niets in het HBO te zoeken

Ook de voorzitter van de Christelijke Hogeschool Ede, Harmen van Wijnen, stelt in zijn essay het dienend leiderschap centraal. Van Wijnen gaat zelfs zover te stellen dat bestuurders én leidinggevenden die het belang van het werkveld en de studenten niet boven henzelf plaatsen, niets te zoeken hebben in het hoger onderwijs.

“Onderwijs is de maatschappelijke opgave om van generatie op generatie aan (jonge) burgers de eerder verworven inzichten en waarden door te geven en te vernieuwen met het oog op een samenleving die het goede, het schone en het ware op het oog heeft. Onderwijs heeft dus nooit een doel in zichzelf en is altijd gericht op de omgeving,” schrijft Van Wijnen.

De CHE-voorzitter spreekt van een samenleving in transitie en een hogeschool die zich daar naar heeft te voegen. Een maatschappelijke instelling zoals een hogeschool heeft volgens Van Wijnen institutionele, organisatorische en organische aspecten. “De wijze waarop de instelling dienend kan zijn is ook afhankelijk van de specifieke eigenschappen van de (sociale) uitingsvorm.”

Van Wijnen ziet bijvoorbeeld dat organisatorische aspecten bij maatschappelijke instellingen altijd dienend zijn aan de institutionele. “Zo is het financiële beleid geen doel op zich, maar altijd in het belang van de maatschappelijke opgave. Het actuele debat over de prestatieafspraken raakt aan dit onderscheid, of beter gezegd het gebrek aan onderscheid tussen deze twee aspecten.”

“Meetbare kengetallen zijn onderdeel van het organisatiediscours en niet geschikt voor het ‘meten’ van de maatschappelijke opgave. Zolang dat onderscheid niet helder wordt gemaakt, zal dat altijd een troebel debat blijven tussen de maatschappelijk betrokkenen en de managers die elkaar vanuit een verschillend discours benaderen.”

Het is volgens Van Wijnen belangrijk te beseffen voor bestuurders wat deze positie voor een hogeschool betekent. “Een hbo-instelling als dienende instelling raakt dus alle facetten van de hogeschool. Een hogeschool is integraal dienend; op slechts een aantal onderdelen dienend zijn kan niet.”

Als voorbeeldcasus haalt de CHE-bestuurder daarbij wederom de prestatieafspraken aan. “Met prestatieafspraken is niets mis, mits deze in het juiste discours (namelijk het organisatorische discours) worden gemaakt. Prestatieafspraken kunnen dus gemaakt worden tussen de raad van toezicht en college van bestuur en tussen college van bestuur en de onderliggende managementlagen.” Die afspraken hoeven dan volgens Van Wijnen niet per definitie gerelateerd te zijn aan prestatiebeloning.

Daarbij komt Van Wijnen terug bij het dienend leiderschap dat een bestuurder in zo’n instelling moet hebbne. “Een instelling kan namelijk alleen daadwerkelijk dienend zijn als er leiders zijn die de vaardigheid hebben om in deze complexe hybride omgeving regisseur te zijn en dienend te zijn aan de instelling, maatschappelijke opgave, studenten, medewerkers, en daarmee uiteindelijk aan de samenleving. “

U leest de essays van Nienke Meijer en Harmen van Wijnen hier


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK