Aanvonken of toch afvinken?

Nieuws | de redactie
22 maart 2017 | Vaste columnist Ad de Graaf heeft de evaluaties van de prestatieafspraken gelezen en brengt de verhitte discussie terug naar de essentie. Een vorm van prestatiebekostiging is misschien onvermijdelijk maar voordat we over het 'hoe' gaan praten vindt hij dat er eerst naar het 'waarom' gekeken moet worden.

De eerste commentaren op het advies van de commissie van de Donk over prestatieafspraken zijn niet mals. Tijd om me te verdiepen in ‘Van Afvinken naar Aanvonken’. Ik zie  valkuilen maar ook kansen om tot normalisatie van bestuurlijke verhoudingen te komen. Maar dan moet het gesprek eerst gaan over de uitgangspunten van de commissie. Als die worden overgenomen (en waarom niet), moet vervolgens het gesprek plaatsvinden over de aanbevelingen. In die volgorde omdat sommige aanbevelingen in strijd zijn met de uitgangspunten die de commissie zelf hanteert.

Politieke realiteit

Principes zijn belangrijk en als je vindt dat het dossier ‘prestatie- dan wel kwaliteitsafspraken’ helemaal van tafel moet, dan kun je onmogelijk tevreden zijn met het advies. Maar het is een illusie om te veronderstellen dat een nieuw kabinet afscheid zal nemen van welke vorm van kwaliteitsafspraken dan ook. Gebruik daarom het advies voor een beter regime dan dat van de prestatieafspraken. Maak van de titel van het advies een Geuzennaam: ‘Van afvinken naar aanvonken’. Het vetgedrukte is van de commissie zelf. Ik associeer dat met stimuleren, prikkelen, beetje duwen. En dat mag best.

Terug in de tijd

Sommigen wijzen wel eens met enige weemoed naar de besturingsfilosofie uit de HOAK-nota van OCW (1985). Tot op zekere hoogte treffen we elementen van de HOAK-nota weer aan in het advies van de commissie. In de tachtiger jaren werd gesproken over een ‘missiebudget’ ten behoeve van missie/profiel van de instelling.  Nu treffen we de ‘missiebekostiging’ aan. Maar de vergelijking gaat maar ten dele op want de commissie gaat een stap verder omdat gekozen wordt voor een bekostiging bestaande uit de ‘gewone’ bekostiging,  kwaliteitsbekostiging én missiebekostiging. Daar vliegt de commissie uit de bocht.

Een tweede onderwerp dat tot ‘nostalgische gevoelens’ leidt, is de herintroductie van een soort Hoger Onderwijs-  en Onderzoeksplan (het HOOP). Het HOOP omvatte de visie op de toekomst van het hoger onderwijs. Later ging dat strategische agenda heten. In ons land komt zo’n document altijd in een dialoog tot stand en ook bedrijfsleven en de SER zijn hierbij betrokken. Dit zien we terug in aanbevelingen 1 en 8. Niets om je druk over te maken, omdat het verstandig is en om weg te blijven van een verweesd bestel.

Aanvonken, niet aanvinken

Elk advies bevat elementen waar je het mee eens bent en waar dat niet het geval is. Overheerst aanvonken of afvinken? En kom dan niet  in de modus dat kwaliteitsafspraken niet zouden mogen of per definitie slecht zijn. Dan plaats je jezelf buiten de realiteit. Daarenboven kunnen afspraken soms best zinvol zijn.

Ik neem niet aan dat de eerste vier aanbevelingen veel stof doen opwaaien. Een samenhangende visie: niet nieuw en prima. Duidelijke kaders voor kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid: graag, liever helderheid dan vaagheid. Eens met het advies dat overheidskaders generiek van aard zijn en ruimte laten voor diversiteit. En wie is tegen de uitspraak  elementen van microsturing op kwaliteit of andere zaken passen hier volgens de evaluatiecommissie niet bij.

Neem als instelling verantwoordelijkheid voor publiek belang, de derde aanbeveling: Prima en de genoemde zelfevaluatie is er nu ook al en kan altijd beter. En iedereen is het eens met de opvatting dat elke instelling over het eigen instellingsplan spreekt met docenten, studenten, onderzoekers en andere belanghebbenden.

De vierde aanbeveling: Aansluiting tussen verticale en horizontale sturingsniveau. Graag die aansluiting met helder onderscheid tussen verantwoordelijkheden, zou ik zeggen. Met deze vierde aanbeveling naderen we potentieel gevoelige kwesties. Maar de volgende opvatting van de commissie laat niets aan duidelijkheid te wensen over: ‘In de verticale verantwoordingssfeer komt niet zozeer de inhoud van de instellingsplannen voorop te staan, als wel de manier waarop deze tot stand zijn gekomen’. Wie is daar tegen?

Verder met de laatste vier aanbevelingen. Omdat deze aanbevelingen niet uitblinken in helderheid, nemen de vragen toe. 

Kwaliteitsafspraken (5)

Er komen generieke kwaliteitsafspraken voor elke instelling die een kleine set verplichte indicatoren bevatten. De vertaling van die generieke kwaliteitsafspraken is in het instellingsplan. En de vertaling van die generieke kwaliteitsafspraken in het instellingsplan maken afzonderlijke kwaliteitsafspraken à la de prestatieafspraken overbodig, aldus de commissie.

KIHOS en een prikkelend bekostigingssysteem (6 en 7)

De commissie introduceert een commissie Kwaliteit en Innovatie Hogeronderwijsstelsel (KIHOS) die het instellingsplan toetst en de minister adviseert. Op stelselniveau is een krachtige regisseur noodzakelijk. De KIHOS moet zorgen voor

  1. een vijfjarige doorlichting van het stelsel;
  2. het toetsen van de afszonderlijke instellingsplannen;
  3. het adviseren over de macro-doelmatigheid.

De crux zit in de tweede taak: er moeten toetsbare afspraken worden gemaakt over de missie. En de commissie toetst de vertaling en resultaten van de generieke kwaliteitsafspraken. Spelen hier dan die eerder genoemde ‘kleine set indicatoren’ een rol? Geldt ook hier de eerder aangehaalde opvatting van de commissie dat het niet gaat  ‘om de inhoud van de instellingsplannen, maar om de manier waarop ze tot stand zijn gekomen’?

De KIHOS kan twee kanten op: het is een monitororgaan dat tevens stimuleert en prikkelt (niet afvinken maar aanvonken) of het wordt een regisseur, een staat in de staat (stevig aanvonken plus stevig afvinken).

De titel van het advies zou op het eerste wijzen, maar op het moment dat ook wordt gesproken over een set van indicatoren, toetsing,  regisseren en een bekostigingssysteem dat uit drie compartimenten ziet de wereld er weer veel somberder uit. Het bekostigingssysteem zou volgens de  commissie uit basisbekostiging, kwaliteitsbekostiging en missiebekostiging bestaan. Hier vliegt zij uit de bocht omdat je op je vingers kunt natellen dat dit leidt tot afvinken en niet tot aanvonken. Elke vorm van sanctie staat immers open voor beroep en behoeft dus gedetailleerde bewijslast door zowel de KIHOS als OCW. Je ziet het cijferfetisjisme opdoemen. Tel uit je verlies.

Het belang van dialoog (8)

Doel hiervan is om tot consensus (zelfs een ‘gezamenlijke consensus’) te komen over een houtskoolschets van het nieuwe kabinet voor een strategische visie. Hier is weinig op tegen, hoewel we de afgelopen paar jaar met Veerman en de strategische agenda’s van Zijlstra en Bussemaker weinig nieuws hoeven te verwachten.

Conclusie

Het lijkt wel alsof er twee verschillende commissies zijn.

Commissie 1 formuleert de uitgangspunten:

  1. De centrale overheid heeft een stelselverantwoordelijkheid en moet (samen met de instellingen) zorg dragen voor een goede aansluiting tussen het verticale en het horizontale sturingsniveau;
  2. Uit het oogpunt van algemeen, publiek belang is het legitiem dat de nationale overheid kaders opstelt voor de kwaliteitsprestatie die zij verwacht voor de ter beschikking gestelde middelen;
  3. Zij is kritisch over het instrument van prestatiebekostiging dat een eenzijdige verticale dimensie tussen (bestuurders van) hoger onderwijs en rijksoverheid beklemtoont;
  4. Instellingen zijn zelf het beste in staat om onderzoek en onderwijs van hoge kwaliteit te verzorgen als zij over een ruime mate van autonomie beschikken;
  5. De basis voor een verdere versterking van de kwaliteitscultuur ligt in de interactie van studenten, docenten/onderzoekers en bestuurders en in de interactie met de omgeving;
  6. In de verticale verantwoordingssfeer komt niet zozeer de inhoud van de instellingsplannen voorop te staan, als wel de manier waarop deze tot stand zijn gekomen.Dan komt commissie 2:
  7. Er komt een commissie KIHOS. De commissie regisseert, monitort, toetst en adviseert;
  8. De bekostiging bestaat uit drie componenten: basisbekostiging, kwaliteitsbekostiging en missiebekostiging;
  9. Kwaliteitsbekostiging en missiebekostiging vormen samen de prestatiebekostiging;
  10. En er komen drie typen indicatoren:  generieke indicatoren, facultatieve indicatoren en instellingsindicatoren.

Commissie 1 is van het aanvonken, commissie 2 van het regisseren en indicatoren afvinken. Wie kan er wijs uit? Daarom is het verstandig om het oordeel over het advies van de commissie voorlopig op te schorten en het gesprek tussen ‘politiek’ en hoger onderwijs in de eerste plaats uitsluitend te richten op de uitgangspunten van commissie 1:bespreek of overeenstemming bestaat over deze uitgangspunten en leg die zo vast dat ze niet multi-interpretabel zijn. . Bij overeenstemming ontstaat het referentiekader voor een verstandige  aansluiting tussen het horizontale en het verticale sturingsniveau. Bij geen overeenstemming heeft   commissie 2 van commissie 1 gewonnen. .

Dan blijken de mooie woorden over aanvonken en niet afvinken niets waard.

Ad de Graaf


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK