De precaire positie van de promovendus

Nieuws | de redactie
28 maart 2017 | Aan de Universiteit Gent is de strijd om het rectoraat losgebarsten. Kandidaten Rik van de Walle en Mieke van Herreweghe willen aandacht voor de carrièrekansen van jonge onderzoekers.

De laatste twee decennia is het aantal wetenschappelijk onderzoekers in Vlaanderen sterk gestegen: van ongeveer 9000 in 1999 tot ongeveer 16000 in 2014. Het grootste deel van deze onderzoekers, verbonden aan universiteiten, hogescholen en andere onderzoeksinstellingen, zijn jonge vrouwen en mannen.

Deze twintigers en dertigers houden zich bezig met fundamenteel, strategisch basisonderzoek en vraaggedreven onderzoek. Die toename aan hooggeschoolde kenniswerkers op pre- of postdoctoraal niveau is uiteraard goed nieuws voor het economisch potentieel van ons land, dat grotendeels gebaseerd is op brain power. De manier waarop de loopbanen van die jongere generaties onderzoekers zich kunnen ontwikkelen, is echter niet meer van deze tijd.

Sprokkelen van aanstellingen

Gewoonlijk werkt men eerst vier tot zes jaar aan een doctoraatsproefschrift. Aansluitend kan een deel van de gedoctoreerden doorstromen naar een postdoctoraal mandaat, dat doorgaans drie jaar duurt, en voor een aantal van hen kan worden hernieuwd. Anderen komen soms terecht in tijdelijke onderzoeksprojecten. Diegenen die een academische loopbaan ambiëren, rijgen vaak opeenvolgende mandaten aaneen. Wie finaal dan toch een aanstelling als Zelfstandig Academisch Personeel (professor) in de wacht sleept, vult in de regel eerst een vijfjarig Tenure Track-mandaat in en krijgt pas daarna een vaste positie aan de universiteit.

De laatste twee decennia nam het aantal doctorandi veel sterker toe dan het aantal professoren: van 2.3 doctorandi per prof in 2000 naar 3.2 in 2014

De meeste jonge onderzoekers zitten dus jarenlang in allerlei tijdelijke en precaire statuten, en zijn de facto elkaars concurrenten: bij elke stap in de loopbaan valt een groot deel van de populatie af. Sommigen trekken naar buitenlandse universiteiten, anderen komen terecht in de private sector of bij de overheid, soms, maar zeker niet altijd, in posities waarbij hun doctoraatsdiploma een meerwaarde vormt.

Van deze tijd?

Is dit model voldoende afgestemd op de huidige nood aan kenniscreatie of op de noden van onze maatschappij in het algemeen? Moeten we ons niet de vraag stellen of het credo ‘meer is beter’ per definitie juist is, wanneer we het over doctoreren hebben? De grote toename van het aantal doctoraatsdiploma’s dat jaarlijks wordt uitgereikt door Vlaamse universiteiten, is voor een groot deel te wijten aan de logica van het Vlaamse financieringsmodel van de universiteiten, dat zeer sterk inzet op de ‘productie’ van doctoraten. Deze logica is gebaseerd op het idee dat ‘meer doctoraten’ automatisch leidt tot ‘meer wetenschappelijke kennis’. Maar is dat wel zo?

De laatste twee decennia nam het aantal doctorandi bovendien veel sterker toe dan het aantal professoren: van 2.3 doctorandi per prof in 2000 naar 3.2 in 2014. Op de jongere professoren wordt druk gezet om steeds meer doctoraten te begeleiden en onderzoeksprojecten binnen te halen. Hoe meer mensen er bij hen doctoreren, hoe sneller zij zelf bevorderen tot de hoogste academische graden (hoogleraar/gewoon hoogleraar). De kwantitatieve toename van het aantal doctoraten heeft de werkdruk bij deze professoren sterk doen stijgen en resulteert niet altijd in een voldoende kwalitatieve begeleiding van jonge onderzoekers.

Geestelijke gezondheid onder druk

Een recent onderzoek wees uit dat ongeveer 30% van de doctoraatsstudenten geregeld met gevoelens van angst te maken hebben. De combinatie van een vaak relatief eenzaam bestaan, hard werken in een bijzonder competitieve context en onzekerheid over de toekomst zal daar zeker een van de oorzaken van zijn. De meeste onderzoekers hebben een sterke intrinsieke motivatie, dankzij hun passie voor de wetenschap, hun nieuwsgierigheid om antwoorden te vinden op vaak complexe vragen, het vertoeven in een stimulerende omgeving, de kans om internationale contacten te leggen, enz.

Tegelijkertijd moeten we erkennen dat die motivatie kan lijden onder de jobonzekerheid, psychologisch een van de ergste stressfactoren die mensen kunnen ervaren. In de hoop verder als wetenschapper actief te kunnen blijven, moeten jonge doctores een groot deel van hun tijd besteden aan het schrijven van steeds nieuwe onderzoeksvoorstellen, evenwel met een afnemende kans op slagen en dus met de nodige frustraties tot gevolg.

Situaties waarin kenniswerkers al midden de dertig zijn en van de bank geen gunstig woonkrediet krijgen omdat ze geen vaste positie of zelfs geen contract van onbepaalde duur hebben, of waarin gezinsplanning moeilijk wordt, zijn veel onderzoekers bekend. Terwijl op die leeftijd het verdere verloop van hun onderzoeksloopbaan (of het einde daarvan) toch enigszins duidelijk zou moeten zijn.

Men moet durven nadenken over de vraag of een nog sterkere toename van het aantal doctoraten in elk vakgebied even noodzakelijk of wenselijk is

De weg naar voren

De beste maatregel die de Vlaamse regering in dit verband kan nemen is de universiteiten extra middelen toekennen voor een gevoelige verhoging van het aantal ZAP-mandaten. Dit is al vaak beloofd door opeenvolgende ministers, maar gebeurt te spaarzaam en dus te traag.

Ten tweede moet men durven nadenken over de vraag of een nog sterkere toename van het aantal doctoraten in elk vakgebied even noodzakelijk of wenselijk is. Zou het niet zinvoller zijn in bepaalde gevallen minder middelen te reserveren voor nieuwe doctoraten, en het geld dat zo vrijkomt aan te wenden voor meer postdoctorale mandaten? Dit zou niet alleen de jobkansen voor recent gedoctoreerden gevoelig verhogen, maar het zou ook leiden tot een grotere valorisatie van de wetenschappelijke kennis die in het kader van doctoraten wordt opgebouwd.

Want laat ons de zaken zeggen zoals ze zijn: vandaag blijven nogal wat onderzoeksresultaten op de plank liggen omdat pas gedoctoreerden de academische wereld noodgedwongen moeten verlaten en door nieuwe professionele bezigheden niet langer beschikken over de tijd, de motivering en de wetenschappelijke omkadering om hun onderzoeksresultaten te publiceren (of meer algemeen: te valoriseren). Zowel vanuit wetenschappelijk als vanuit maatschappelijk oogpunt is het wellicht beter om meer maatwerk toe te laten en de universiteiten niet eenzijdig af te rekenen op het aantal afgeleverde doctoraten.

Laten we ten slotte ook een kritische blik werpen op onze doctoraatsopleidingen en meer differentiatie binnen doctoraatstrajecten toelaten. Gedoctoreerden komen finaal terecht in verschillende sectoren zoals de academische wereld, de overheid, de non-profitsector of het bedrijfsleven.

Het valt te overwegen om doctoraatstrajecten op te zetten die daar expliciet op inspelen. Men zou in bepaalde onderzoeksdomeinen doctorandi gedurende de eerste 2-3 jaar een generiek doctoraatstraject kunnen laten volgen, om hen vervolgens te laten kiezen tussen een doctoraatstraject met academische finaliteit (‘ik wil en zal prof worden’) of een doctoraatstraject met een andere finaliteit (‘ik zal de academische wereld verlaten, maar wil mijn kennis en expertise elders valoriseren’).

We pleiten er dus voor om jonge onderzoekers betere loopbaanperspectieven te bieden, zowel binnen als buiten de academische wereld. Niet alleen deze onderzoekers maar ook Vlaanderen als kennisregio zal daar wel bij varen.

Dit artikel verscheen eerder in De Morgen en is geschreven door kandidaat-rector Rik van de Walle en kandidaat-vicerector Mieke van Herreweghe.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK