Beoogde beleidseffect bindend studieadvies wordt niet gehaald

“De vraag is of deze probleemverplaatsing, die ook nog eens veel geld kost, het allemaal waard is.”

Interview | door Sicco de Knecht
26 september 2018 | Het beoogde beleidseffect van het bindend studieadvies wordt niet behaald, dat concluderen onderzoekers Chris van Klaveren en Ilja Cornelisz van de Vrije Universiteit in een working paper dat vandaag uitkomt. Als eersten brachten zij in kaart waar studenten na een negatief bindend studieadvies eigenlijk naartoe gaan. Kiezen ze ook voor een geschiktere opleiding? Wat blijkt: studenten met een negatief advies lappen het advies aan hun laars, slechts 7,5% kiest voor een andere opleiding, de rest vervolgt dezelfde of een zeer vergelijkbare opleiding elders.

Het bindend studieadvies heeft even fervente voor- als tegenstanders, maar eigenlijk weten we vrij weinig over de effecten. “Het is een onderzoeksgebied in ontwikkeling,” vertelt Ilja Cornelisz die observeert dat er steeds vaker over het bsa wordt gepubliceerd. “Je ziet artikelen die bijvoorbeeld kijken naar wat er met het studierendement gebeurt op het moment dat je een bsa invoert. Vaak gaat dat iets omhoog.”

Bsa is op zijn hoogst een lapmiddel

Het hiaat van veel van de analyses zit hem volgens collega Van Klaveren in de groep die wordt bestudeerd. Vaak gaan analyses namelijk uit van de groep studenten die een positief bsa ontvingen. “Het is vrij triviaal om te concluderen dat als je de mensen die minder goed zijn wegstuurt, dat het dan gemiddeld wat beter gaat met het rendement van de groep die overblijft.” Hij voegt daaraan toe: “je kunt ook een bsa nemen van de beste twee studenten, geheid dat het rendement dan omhoog gaat.”

“Een vergelijking tussen studenten onder en boven de bsa-norm kun je nog niet interpreteren als ‘het effect’ van het bsa.” Een van de redenen dat dit niet kan is dat het bsa ‘anticipeerbaar’ is voor studenten. Dat staat een gecontroleerde meting van het effect van het bsa, en de voorspellende waarde, in de weg. Ook is er geen manier om vast te stellen hoe het de studenten was vergaan als je studenten met een negatief bsa niet had weggestuurd.

In het onderzoek dat vandaag verschijnt hebben Cornelisz en Van Klaveren dan ook niet gekeken naar het causale verband tussen bsa en studierendement, maar naar de advieswaarde van het bsa. “Niemand heeft ooit gekeken hoe studenten die net aan een negatief bsa ontvingen het doen ten opzichte van mensen die net aan een positief bsa hebben ontvangen.”

Daarvoor bestudeerden ze de loopbaan van twee cohorten Specifiek ging het hier om de cohorten die in 2009 en 2010 begonnen aan de FEB van de UvA. van de faculteit Economie en Bedrijfskunde van de Universiteit van Amsterdam. Om die studenten op langere termijn te kunnen volgen vroegen de onderzoekers het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) om de registerdata van de (oud-)studenten. “Het CBS zet dat dan geanonimiseerd klaar in een veilige omgeving Om specifiek te zijn wordt hier gewerkt met een Random Identifying Number (RIN) waardoor de onderzoeker de identiteit van de student niet te zien krijgt. . Door die koppeling tussen registerdata en de data over bsa van de UvA konden wij de studenten volgen in het studieloopbaan.”

Wat gaan studenten doen na een negatief (links, n = 811) of positief bsa (rechts, n = 896) in juli?

In de cohorten ‘09|’10 en ‘10|’11 startten in totaal 1707 studenten aan een opleiding aan deze faculteit. Daarvan kreeg bijna de helft op de peildatum in juli een negatief bindend studieadvies Belangrijk hierbij is om op te merken dat dit gaat om het 'voorgenomen' bindende studieadvies. Het is mogelijk dat studenten door herkansingen in de zomer nog meer punten haalden en daardoor uiteindelijk wel de 45 EC grens overschreden. . Van deze groep bleef uiteindelijk alsnog 7% aan dezelfde opleiding studeren, 19% viel uit – en verliet daarmee (tijdelijk) het hoger onderwijs. Van de studenten met een positief advies verliet nog geen procent het hoger onderwijs en 82% bleef studeren aan de opleiding waar ze aan begonnen waren.

Percentage studieswitch is nihil

“Wat ons opviel was dat een groot deel van de studenten na een negatief bsa gewoon dezelfde studie bij een andere universiteit gaat doen, of een vergelijkbare studie” vertelt Cornelisz. En die cijfers zijn ontnuchterend. Slechts 7,5% procent van deze studenten die naar een andere universiteit vertrokken stapte na een negatief bsa over naar een ander vakgebied, de rest volgde een jaar later dezelfde (60%) of een vergelijkbare (20%) opleiding.

Van Klaveren: “Ons vertrekpunt bij deze studie was het vergelijken van het type studie en het studierendement van studenten die zich na één studiejaar bevinden om en nabij het aantal studiepunten wat nodig is om door te mogen gaan met de studie.” Wat dat betreft bereikt het bsa in dit geval op geen enkele manier het bedoelde intentionele beleidseffect stelt Cornelisz. “Als het mechanisme achter het bindend studieadvies moet zijn dat je studenten naar een beter passend programma begeleidt, dan zien we daar in ieder geval niets van terug.”

“Studenten gaan na een negatief bsa gewoon dezelfde of een vergelijkbare studie volgen. En ze halen het ook.””

Van Klaveren vult aan door de vraag te formuleren als falsifieerbare hypothese: “Als de intentie van het bsa is om studenten effectief en efficiënt te herverdelen over studies, omdat die studies beter bij studenten passen of andersom, dan zou je eigenlijk niet moeten zien dat er dan een herverdeling ontstaat naar exact dezelfde studies.”

Een opvallend resultaat is bovendien dat studenten met een negatief bsa de (vergelijkbare) opleiding uiteindelijk ook nog eens gewoon halen. Daarvoor keken ze naar naar het succespercentage rond de bsa-grens, deze ligt in dit geval op 45 EC. “Rond die cut-off zie je gewoon geen verschil in het percentage studenten dat de opleiding uiteindelijk haalt.”

Het percentage (oud-)studenten dat een diploma haalt uitgezet tegen het aantal behaalde punten in het eerste jaar. De rode lijn geeft de bsa grens van 45 EC aan, het grijze gebied is de spreiding.

Uiteraard worden er ook andere argumenten voor het bsa aangevoerd door de politiek en door instellingen. Zo zou het een waarschuwing zijn voor de student, of de lat van de opleiding hoog leggen. “Dat is allemaal leuk en aardig, maar in ons onderzoek niet relevant,” werpt Van Klaveren daarop terug, “Het is niet de beleidsintentie zoals deze is uitgewerkt in de wet.”

Artikel 7.8b van de Wet op het hoger onderwijs stelt dat het studieadvies tot doel heeft om in een vroeg stadium vast te stellen dat een student niet geschikt is voor de opleiding, zodat hij zich kan oriënteren op een andere studie. In 2016 bevestigde minister Bussemaker dit nog eens in antwoorden op Kamervragen. Cornelisz: “Deze intentie hebben wij geëvalueerd en we hebben gevonden dat de overgrote meerderheid van de studenten die in juni niet voldoen aan de bsa-norm eenzelfde of vergelijkbaar onderwijsprogramma volgt in het daaropvolgende jaar.”

“Studenten met een net aan negatief bsa halen net zo vaak een diploma als mensen die het bsa net wel hebben gehaald.””

“Het bsa is er voor de student om deze beter te begeleiden naar een opleiding die bij hem of haar past.” Volgens Cornelisz is het niet voor niets een studieadvies en is dat ook de lijn waarlangs het moet worden beoordeeld. “Die intentie wordt niet ingelost wanneer je ziet dat studenten gewoon dezelfde opleiding blijven doen, al dan niet aan een andere instelling, waar ze het ook – met eventueel wat vertraging – gewoon halen. En sterker nog, studenten met een net aan negatief bsa halen net zo vaak een diploma als mensen die het bsa net wel hebben gehaald.”

Kostbare probleemverplaatsing

“De vraag is of deze probleemverplaatsing, die ook nog eens veel geld kost, het allemaal waard is.” Van Klaveren benadrukt dat een beleid als een bsa niet zonder kosten komt, het moet ingevoerd en uitgevoerd worden. “Bovendien is het qua bekostiging een stuk gunstiger als een student gewoon aan dezelfde opleiding blijft studeren, dan dat je iemand opneemt in het tweede jaar.”

meer over bekostiging van ‘tweedekans’ studenten

Cornelisz wijst erop dat de kosten voor de student niet gering hoeven te zijn. Deze wordt gedwongen aan een opleiding te studeren die niet zijn voorkeur heeft, en is soms gedwongen om te verhuizen en opnieuw te beginnen. “In Amsterdam heb je als student economie nog een alternatief in de buurt, maar hoe zit dat bij andere opleidingen en in steden buiten de Randstad?”

“Om dat te onderzoeken zou het mooi zijn als dit soort onderzoek ook bij andere instellingen en opleidingen gedaan kan worden.” Inmiddels hebben Van Klaveren en Cornelisz al gesprekken met de Universiteit Maastricht en zijn ze op zoek naar andere opleidingen die zich aanbieden. “Wat we in onze studie missen als variabele is kort gezegd schaarste. Studenten hebben een andere en gemakkelijke optie, maar wat doen ze als die er niet is? Als schaarste in keuze voor een alternatief er wel toe doet, dan zou het BSA ook nog kunnen resulteren in kansenongelijkheid.

Hoe zou echter studieloopbaanbegeleiding eruit zien?

De onlangs aangekondigde beleidsmaatregel van de minister om het bsa te begrenzen op 40 EC is voor beiden een onthutsende verrassing. “Als je niet weet wat het effect van een maatregel is dan moet je het ook niet gaan aanpassen” zegt Van Klaveren daarover. “Je weet niet eens wat de maatregel doet. Wat wij zien is dat het bsa nu in ieder geval niet het intentionele beleidseffect heeft en het is volstrekt onduidelijk waarom er wel een ‘positief’ effect zou zijn bij 40 EC.”

Van Klaveren en Cornelisz hebben begrip voor het normatieve kader dat schuilgaat achter het bsa. Van Klaveren: “Je moet je ook afvragen of je studenten die maar zes punten halen in het eerste jaar in je opleiding wilt houden, maar daar zijn ook talloze andere oplossingsrichtingen voor.” Wat dat betreft moet er volgens hem eerder gedacht worden aan ingangseisen voor bepaalde vakken of een studiejaar en bijbehorende begeleiding van studenten.

“Nu zien we instellingen allemaal vechten om studenten aan te trekken, maar dat zodra studenten de deur uitgaan de instelling zijn handen ervan aftrekt.” Cornelisz stoort zich aan dit beleid waarbij instellingen de oogkleppen opzetten en denkt dat het beter zou zijn als studieloopbaanbegeleiding meer gaat betekenen dan het nu doet. “Het zou mooi zijn als instellingen studenten ook ondersteunen in trajecten die leiden tot een plek en diploma buiten de eigen instelling.”

Literatuurverwijzingen

The consequences of academic dismissal for academic success

I. Cornelisz, M. Levels, R. van der Velden, I. de Wolf & C. van Klaveren (2018) - ACLA Working paper series. Download


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK