Interview met Peter van Hoesel

Nieuws | de redactie
15 februari 2006 |

‘Wat verstaat u onder analytisch vermogen?’
Ik waag me maar niet aan een definitie. Ik kan wel enkele aspecten noemen die te maken hebben met analytisch vermogen. In de eerste plaats gaat het volgens mij om logisch denken en logisch redeneren. Vervolgens komt daarbij helder kunnen uitleggen tot welke bevindingen je bent gekomen en doortrekken van die bevindingen naar acties die daar logisch bij aansluiten. Tenslotte wil ik als gewenste eigenschap daarbij noemen een zeker abstractievermogen en het vermogen tot reflectie. Je moet zogezegd kunnen denken op metaniveau. Pas als je buiten een probleem kunt treden, kun je het goed oplossen.

‘Moet een onderzoeker over analytisch vermogen beschikken?’
Voor een beleidsonderzoeker is in mijn ogen analytisch vermogen zelfs de belangrijkste eigenschap waarover hij dient te beschikken. In marktonderzoek tref je nog wel standaardelementen aan en kun je voor een deel op routine drijven. Bij beleidsonderzoek kan dat zelden en sta je bijna altijd voor unieke vraagstukken. Bovendien moet je als beleidsonderzoeker een dubbele logica in huis hebben. Vanzelfsprekend moeten je conclusies wetenschappelijk verdedigbaar en houdbaar zijn. Maar dat alleen is niet genoeg. Je zult de uitkomsten ook zodanig moeten presenteren dat zij toepasbaar en bruikbaar zijn. Daarin stelt toegepast wetenschappelijk onderzoek hogere eisen dan het zuiver wetenschappelijk onderzoek. Analytisch vermogen correleert sterk met intelligentie en ik denk dat je een IQ ruim boven de 120 dient te hebben om een goede beleidsonderzoeker te zijn.

‘Waar liggen uw inspiratiebronnen?’
Vooropgesteld zij dat je over een bepaalde aanleg dient te beschikken, anders kan je niet geïnspireerd worden. Ik was van jongs af aan iemand die het leuk vond om puzzels op te lossen. Met elke breinbreker kon je mij een plezier doen. In mijn studententijd heb ik me veel bezig gehouden met filosofie. Er is niet zozeer sprake van één leermeester maar veeleer van een hele serie filosofen die op mij indruk hebben gemaakt. Namen van toen die mij nu te binnen schieten zijn: Husserl, Kierkegaard, Teilhard de Chardin, Sartre en Wittgenstein. Ook het door Van den Berg ontwikkelde vak metabletica vond ik inspirerend om kennis van te nemen. Dat gaf een oorspronkelijke kijk op maatschappelijke veranderingen. Inspirerend vond ik ook bepaalde docenten die in staat bleken wiskunde en logica zeer helder uit te leggen. Waar ik verder van heb genoten is zo’n VPRO programma als Een schitterend ongeluk van een aantal jaren geleden waarin vooraanstaande wetenschappers uit verschillende disciplines uitvoerig aan het woord kwamen om hun opvattingen uit te dragen. De marathoninterviews op de radio van diezelfde omroep beluister ik ook graag. Bij ons in de hal staat een kleine replica van De denker. Dat werk van Rodin is symbolisch voor wat wij doen. Bedachtzaamheid is een groot goed. Wij houden niet van ‘kort door de bocht’ of ‘quick and dirty’.

‘Wat dient een communicatieprofessional aan analytisch vermogen in huis te hebben?’
Ik plaats het communicatievak vooral in de hoek van de alfa’s. Idealiter zouden deze mensen over een combinatie van alfa en bèta dienen te beschikken. Een behoorlijk analytisch vermogen acht ik namelijk ook voor hen van belang. Want in dat vak is een scherp waarnemingsvermogen onontbeerlijk. Ze moeten een goed gevoel hebben voor wat er in de samenleving en in de omgeving van de eigen organisatie aan de hand is. Maar ze moeten ook door de bomen het bos kunnen zien. En goed in kunnen schatten hoe boodschappen overkomen. Op grond van die inzichten moeten ze de brug kunnen slaan tussen beleidsinstanties en burgers of tussen producenten en consumenten.

De communicatiemensen bij ons zijn een groot deel van hun tijd bezig met operationele taken bij voorbeeld met persberichten, de website of met het maken van onze eigen periodieken. In een middelgrote organisatie zoals de onze vind ik dat je als directielid zelf de rol van communicator op je moet nemen. Een professional op het gebied van communicatie kan je daarin wel ondersteunen maar zou die taak niet van je moeten overnemen.

‘Hoe kun je analytisch vermogen ontwikkelen?’
Het is gewenst om een goede basis te leggen als je jong bent, thuis en op school. Beschik je eenmaal over analytisch vermogen dan gaat dat met beperkte onderhoudskosten een leven lang mee. Het wordt een tweede natuur waarmee je naar de wereld kijkt. Toch moet je wel altijd scherp blijven. Zodra de verleiding toeslaat om op je routine te drijven, merk je dat je dat altijd op een of andere manier moet terugbetalen. Elke situatie is net weer even anders en vergt een frisse blik. Voor studenten is het wezenlijk om zoveel mogelijk ervaring op te doen. Steeds maar weer oefenen met de praktijk als basis. In de opleiding bestuurskunde van de Erasmus Universiteit bijvoorbeeld wordt een substantieel deel van de studietijd ingeruimd voor presentaties. Dat stimuleert studenten om zaken goed uit te zoeken voordat ze die aan anderen uitleggen, alleen dan zijn ze in staat anderen te overtuigen met hun bevindingen. Je moet als docent dan ook het nodige in huis hebben op het gebied van communicatie, niet als vakgebied maar als persoonlijke vaardigheid. Ik zie ook veel positieve resultaten bij deeltijdstudenten. De combinatie van werk met studie pakt vaak goed uit. Studenten kunnen zelf beproeven hoe hetgeen zij geleerd hebben, uitwerkt in de praktijk. Die intensieve interactie is heel vruchtbaar. Om mijn eigen analytisch vermogen scherp te houden schuif ik bij ons op kantoor tijdens de lunch graag aan tafel bij collega’s, om daar een dwarse mening te verkondigen over het onderwerp waarover ze aan het praten zijn of ik kom zelf met een onderwerp. Het is boeiend om te zien wat een afwijkende opvatting bij anderen losmaakt, maar ook helpt dit om nieuwe inzichten bij jezelf te verkennen. Verder houd ik regelmatig lezingen en schrijf ik columns en dat dwingt je scherp na te denken over allerlei zaken.

‘Wat is de belangrijkste reparatie aan het huis van Thorbecke?’
In mijn antwoord wil ik naast mijn beroepsmatige invalshoek ook mijn ervaring als gemeenteraadslid in Jacobswoude door laten klinken. Er schort iets aan de koppeling tussen de beleidswerkelijkheid en de werkelijkheid van de burger. Wat momenteel ontbreekt is een visie op wat de overheid op welk niveau aan taken voor haar verantwoordelijkheid moet nemen. Een visie van het niveau van bijvoorbeeld Marx, maar dan aangepast aan deze tijd. Bij Marx vloeide zijn overkoepelende visie voort uit een scherpe maatschappij-analyse. Die benadering is door de tijd echter volledig ingehaald. De scheiding tussen kapitaal en arbeid is inmiddels verdwenen. Maar politici hebben die tegenstelling nog niet helemaal achter zich gelaten en kunnen daardoor wellicht nog geen nieuwe visie ontwikkelen. Burgers begrijpen de onduidelijke uitspraken van politici dan ook niet meer.

Kijkend naar Thorbecke liggen wat mij betreft de grootste problemen op het tussenniveau. Provincies zijn vooral een doorgeefluik en voorts houden zij zich bezig met toezicht. Als het niet meer is dan dat, kan de provincie als aparte bestuurslaag beter verdwijnen en omgevormd worden tot een inspectie. Mijn pleidooi voor het opheffen van de provincies houdt niet in dat ik geen belang toedicht aan zeggenschap die de gemeentegrenzen overstijgt. Het tegendeel is waar, maar daar moeten andere vormen voor komen dan de huidige intergemeentelijke samenwerkingsverbanden waar gemeenten nauwelijks vat op hebben. Je zou kunnen denken aan de opdeling van Nederland in 30 tot 40 homogene regio’s, waarbinnen alle bovengemeentelijke zaken terecht komen en ook alle door het rijk gedecentraliseerde taken. Op de meeste plekken in Nederland is voor de afbakening van zo’n regio een natuurlijke of sociaal economische grens te trekken waarbinnen alle huidige regio-indelingen kunnen worden gepast. In een aantal gevallen zal dat wellicht niet goed lukken. Dat zou je op kunnen lossen door toe te staan dat een gemeente op het ene gebied deel uitmaakt van regio A en op het andere gebied van regio B. In het bedrijfsleven vinden we het ook heel gewoon dat er in verschillende richtingen wordt samengewerkt, dus waarom zou dat niet voor de overheid kunnen.

Zoals je de provincies kunt vervangen door regio’s, zo is ook denkbaar dat Nederland op termijn plaats maakt voor een paar landsdelen of dat Nederland als natie opgaat in een federatief Europa. Welke constellatie uiteindelijk ook uit de bus rolt, voor mij is wel uitgangspunt dat er zeker geen bestuurslaag bij moet komen. De bureaucratie neemt dan enorm toe. Bij meer lagen stijgt de coördinatiebehoefte exponentieel. Houd het dus overzichtelijk.

De wens tot meer overzichtelijkheid zou ook in de regelgeving zelf gestalte moeten krijgen. Ik noem een voorbeeld. Het al 30 jaar oude idee van een basisinkomen verdient alsnog serieuze overdenking. Een basisinkomen zou de werking van de arbeidsmarkt enorm kunnen bevorderen en een heleboel controlemechanismen in de hoek van de sociale zekerheid worden meteen overbodig. Natuurlijk moet dat goed op consequenties doorgedacht en doorgerekend worden, maar eerdere berekeningen hebben laten zien dat het kan.

Roelf Middel


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK