Rutte: geen InHolland-onderzoek bij andere instellingen

Nieuws | de redactie
20 februari 2006 |

Staatssecretaris Rutte ziet op dit moment ‘geen aanleiding’ een incidenteel inspectie-onderzoek als bij InHolland ook bij andere instellingen te laten uitvoeren. “Wanneer er een concrete aanleiding is, zal ik per geval bezien of nader onderzoek door externe toezichthouders geboden is”, zo schrijft hij op vragen van Kamerleden. Ook acht hij het niet waarschijnlijk dat de inspectie bij een onderzoek op andere hogescholen vergelijkbare resultaten zou aantreffen, omdat de situatie op InHolland niet te vergelijken is met die op andere hogescholen: “Het onderzoek heeft de specifieke context in beeld gebracht, waarbinnen de klachten van studenten hebben kunnen ontstaan: een snelle, generieke en ambitieuze implementatie van een nieuw onderwijsconcept, kort na een omvangrijke en ingrijpende fusie van vier hogescholen”.

 

Volgens Rutte maakt het InHolland-rapport dan ook vooral duidelijk “welke risico’s zich kunnen voordoen bij het invoeren en implementeren van grootschalige innovaties; daarbij is ook in kaart gebracht welke taken, rollen en verantwoordelijkheden het bestuur en de interne toezichthouders hebben om problemen te voorkomen dan wel het hoofd te bieden”. Ga naar de volgende pagina in dit artikel voor de vragen van de Kamer en de antwoorden van staatssecretaris Rutte over deze kwestie.


Antwoorden van staatssecretaris Rutte op vragen van de Kamer over het inspectierapport over de hogeschool InHolland

 

Nr

Vraag

Blz

van

 

tot

1

Waarom is ervoor gekozen het onderzoek door de Inspectie en de auditdienst gezamenlijk te laten uitvoeren?

Sinds 2004 bestaat het project Geïntegreerd Toezicht, waarin gestreefd wordt naar een vergaande samenwerking tussen de toezichthouders. Gezien het complexe en incidentele karakter leende het onderzoek bij INHOLLAND zich bij uitstek voor een gezamenlijke aanpak.

0

 

2

In hoeverre hebben de gevonden klachten en frustratie onder de docenten te maken met de inhoud van het nieuwe onderwijsconcept, het competentiegericht onderwijs?

De onderwijsinnovaties – invoering van het competentiegericht onderwijs en de invulling van het major/minor-model – worden door de meeste studenten en docenten positief gewaardeerd, zo bleek in de gesprekken die de toezichthouders voerden. In algemene zin waarderen zowel de studenten als docenten het nieuwe onderwijsconcept en ook de nieuwe, wisselende rollen van de docent die daar inherent aan zijn (pagina 24 van het rapport).

De onvrede van docenten heeft betrekking op de implementatie van de onderwijsinnovaties. Docenten ervaren een groot verschil tussen de plannen van het college van bestuur en de praktische mogelijkheden om deze op de werkvloer te realiseren (p.27 rapport).

0

 

3

Acht u het waarschijnlijk dat, wanneer de Inspectie en de auditdienst bij andere hogescholen een dergelijk onderzoek hadden verricht, vergelijkbare resultaten in meer of mindere mate zouden zijn aangetroffen?

Het onderzoek heeft de specifieke context in beeld gebracht, waarbinnen de klachten van studenten hebben kunnen ontstaan: een snelle, generieke en ambitieuze implementatie van een nieuw onderwijsconcept, kort na een omvangrijke en ingrijpende fusie van vier hogescholen. In die zin acht ik het niet waarschijnlijk dat onderzoek bij andere instellingen tot vergelijkbare bevindingen zou leiden.

0

 

4

Beschikt u over gegevens bij hoeveel hogescholen en Schools opleidingscommissies niet actief zijn en dus ook geen rol hebben gespeeld bij de vaststelling van de onderwijs- en examenregeling?

De toezichthouders constateerden dat de opleidingscommissies van de voor het onderzoek geselecteerde Schools niet in alle gevallen goed functioneerden (p 31). Het is echter niet bekend bij hoeveel hogescholen en Schools de opleidingscommissies niet actief zijn en geen rol hebben gespeeld bij de vaststelling van de Onderwijs- en examenregeling. Het verzamelen van deze gegevens viel buiten de reikwijdte van het onderzoek.

0

 

5

Welke lessen kunnen voor de sector worden getrokken door het uitgevoerde onderzoek als ‘governancedocument’ te beschouwen?

Het komt mij voor dat het inspectierapport wat dat betreft voor zich spreekt. Het bevat een gedegen beschrijving van de voorgeschiedenis van INHOLLAND en een heldere analyse van de geconstateerde problematiek naar inhoud en proces. Het rapport maakt duidelijk welke risico’s zich kunnen voordoen bij het invoeren en implementeren van grootschalige innovaties; daarbij is ook in kaart gebracht welke taken, rollen en verantwoordelijkheden het bestuur en de interne toezichthouders hebben om problemen te voorkomen dan wel het hoofd te bieden. Tot slot heb ik mijn beleidsreactie aangegeven welke rol de overheid heeft in het vervolgtraject.

0

 

6

Bent u voornemens de Inspectie en/of de auditdienst vaker opdracht te geven een dergelijk incidenteel onderzoek uit te voeren? 

Er is op dit moment geen aanleiding de Inspectie en/of Auditdienst opdracht te geven een dergelijk onderzoek uit te voeren. Wanneer er een concrete aanleiding is zal ik per geval bezien of nader onderzoek door externe toezichthouders geboden is; alsdan bepalen de omstandigheden en de aard van de signalen (bijvoorbeeld van stakeholders) vorm en inhoud van een eventueel onderzoek.   

0

 

7

Biedt het wetsvoorstel voor een nieuwe Wet op het hoger onderwijs voldoende waarborgen voor wat betreft de klachtafhandeling, het kwaliteitszorgsysteem, het interne toezicht en de verantwoordelijkheden van het college van bestuur om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen?

Het wetsvoorstel voor een nieuwe Wet op het hoger onderwijs en onderzoek ligt momenteel ter advies bij de Raad van State en is daarom staatsrechterlijk geheim. Ik streef ernaar het wetsvoorstel dit voorjaar aan de Tweede Kamer aan te bieden. Op de inhoud kan ik derhalve niet al te gedetailleerd ingaan, maar ik kom daar met u nog uitgebreid over te spreken. Wel kan ik u melden dat de behandeling van klachten en geschillen met de nieuwe wet aanzienlijk beter gepositioneerd en vereenvoudigd zal zijn, zoals ook al in de Wetgevingsnotitie van oktober 2004 is aangegeven. Studenten hebben nu vaak geen idee waar ze terecht kunnen, en moeten dan ook nog eerst uitzoeken of hun probleem een klacht of een geschil betreft. Straks moeten alle instellingen een herkenbaar ‘loket’ hebben voor klachten én geschillen. Het interne toezicht wordt versterkt doordat met de nieuwe wet alle instellingen een raad van toezicht moeten hebben, die onafhankelijk van het bestuur kan opereren. In de WHOO zal – in navolging van de beleidsnotitie governance van 7 juli 2005 – een scherpe scheiding tussen toezicht en bestuur worden aangebracht. Het college van bestuur is verplicht te zorgen voor degelijk bestuur. De instellingen krijgen een zorgplicht voor de kwaliteit van het onderwijs en zijn daardoor altijd aanspreekbaar op hun verantwoordelijkheid voor kwalitatief hoogwaardig onderwijs, door overheid, personeel, studenten en externe belanghebbenden.

0

 

8

Biedt het wetsvoorstel voor een nieuwe Wet op het hoger onderwijs voldoende aanknopingspunten voor een gedegen inhoudelijke taxatie van de kwaliteit van het onderwijs door de Onderwijsinspectie en zijn er verschillen ten opzichte van de huidige Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek?

Zie ook mijn antwoord op vraag 7 met betrekking tot de status van het wetsvoorstel. Verschillende actoren zijn bij het externe (verticale) toezicht betrokken. Namens de minister spelen de Auditdienst van het ministerie, de inspectie van het onderwijs en CFI – als uitvoeringseenheid van het ministerie – een belangrijke rol. Deze verschillende actoren hebben onderscheiden bevoegdheden en taken, maar zullen samenwerken als ze het toezicht uitoefenen. Met geïntegreerd toezicht zal het stelsel van toezicht samenhangender worden, waarbij doublures in de controle zullen worden vermeden.

De inspectie van het onderwijs houdt namens de minister toezicht op het functioneren van het stelsel van hoger onderwijs en op de naleving van wettelijke voorschriften door de individuele instellingen.

In het kader van het geïntegreerde toezicht zal de inspectie haar werkzaamheden op het niveau van de individuele instelling afstemmen met de andere toezichthouders.

De toezicht op de kwaliteit van het onderwijs in het kader van het accreditatiestelsel ligt bij de NVAO; accreditatie waarborgt de kwaliteit op een betrouwbare en onafhankelijke manier en vormt het sluitstuk van de interne kwaliteitszorg waar elke instelling zelf verantwoordelijk voor is.

0

 

9

Welke mogelijkheden heeft u in het wetsvoorstel voor een nieuwe Wet op het hoger onderwijs om in te grijpen wanneer verbetermaatregelen onvoldoende zijn en het interne toezicht niet op orde is?

Zie ook mijn antwoord op vraag 7 met betrekking tot de status van het wetsvoorstel. Wanneer verbetermaatregelen ontoereikend zijn en ook in het kader van de horizontale verantwoording het systeem van checks and balances onvoldoende effect blijkt te hebben, dan heeft, met de nieuwe wet, de minister nog een uiterste middel om in te grijpen. De minister kan aan het college van bestuur (of de raad van toezicht voor zover het gaat om taken die aan deze raad zijn toebedeeld) een aanwijzing geven als hij ernstige tekortkomingen constateert in de rechtmatige uitvoering van deze wet. Een dergelijke aanwijzing zal echter pas in laatste instantie worden gegeven.

0

 

10

Kunnen studenten en docenten anoniem bijdragen aan de verbeterbarometer? Hoe wordt de representativiteit gewaarborgd?

De verbeterbarometer is een meetinstrument dat op zes terreinen per School meetwaarden presenteert. Deze meetwaarden komen niet tot stand door de inbreng van individuele studenten of docenten. De vraag naar anonimiteit is daardoor niet aan de orde. De toezichthouders hebben gekeken naar de verbeterbarometer als onderdeel van een totaal pakket aan verbetermaatregelen. De methodologische aspecten van dit meetinstrument, zoals de representativiteit, zijn niet verder onderzocht.

8

 

11

Welke informatieoverdracht tussen schoolmedezeggenschapsraden (smr’en) en  hogeschoolmedezeggenschapsraad (hmr) is tekortgeschoten? Welke informatieoverdracht heeft plaatsgevonden?

Het functioneren van de medezeggenschap van de hogeschool INHOLLAND als zodanig was geen onderwerp van onderzoek. De toezichthouders hebben de werking van de medezeggenschap onderzocht voor zover dit in het licht van de vier onderzoeksvragen relevant was. Gebleken is dat de medezeggenschap binnen INHOLLAND een centrale en een decentrale component heeft. Naast de Hogeschoolmedezeggenschapsraad heeft elke School een eigen medezeggenschapsraad. Het College van Bestuur heeft bewust gekozen voor een model van centrale medezeggenschap waarbij tussen Hogeschool- en Schoolmedezeggenschapsorganen geen formele bindingen bestaan. Wel vindt periodiek informeel overleg plaats tussen de voorzitters van de medezeggenschapsraden op hogeschool- en School niveau (p. 21).

9

 

12

Welke regels waren er tot nu toe voor de informatieoverdracht tussen hmr en smr’en? Welke verbeteringen zijn er of worden beoogd

Artikel 10.19 lid 3 van de WHW bepaalt dat de medezeggenschapsraad naar eigen vermogen openheid, openbaarheid en onderling overleg in de hogeschool bevordert. De informatieoverdracht tussen Hogeschool- en Schoolmedezeggenschapsraden is daarmee een verantwoordelijkheid van de Hogeschoolmedezeggenschapsraad. Zie in dit verband ook het antwoord op vraag 11. De hogeschoolmedezeggenschapsraad beoogt de informatieoverdracht te verbeteren door periodiek informeel overleg te organiseren tussen de voorzitters van de medezeggenschapsraden op hogeschool- en Schoolniveau (p. 21).

9

 

13

Welke informatieoverdracht is er tussen (h)mr en achterban? Is er informatie- of raadpleegplicht ten opzichte van de achterban?

Zie mijn antwoord op vraag 11 en 12.

9

 

14

Welke informatie had de raad van toezicht over tekortschietend personeelsbeleid (draagvlak, professionalisering) voordat de Inspectie onderzoek deed?

In de gesprekken met de toezichthouders heeft de raad van toezicht aangegeven dat hij door het college van bestuur adequaat geïnformeerd is over relevante ontwikkelingen binnen de hogeschool. Zo beschikte de raad onder meer over de uitslagen van het medewerkerstevredenheidsonderzoek dat in opdracht van het College van Bestuur is uitgevoerd.

9

 

15

Welke acties heeft de raad van toezicht ondernomen ten aanzien van het personeelsbeleid (draagvlak, professionalisering), voordat de Inspectie onderzoek kwam doen?

De raad van toezicht heeft aangestuurd op het houden van een medewerkerstevredenheidsonderzoek. Naar aanleiding van dit medewerkerstevredenheidsonderzoek, dat in 2004 plaatsvond, zijn binnen de hogeschool middelen vrijgemaakt voor de financiering van verbeterprojecten.

De raad van toezicht heeft ten tijde van de fusie in 2002 onder meer het risico van verlies van kwaliteit en productiviteit van het onderwijs onderkend. De problematiek en de mogelijke oplossingen zijn regelmatig tussen raad van toezicht en college van bestuur besproken. Onduidelijk is wat de raad in die periode heeft gedaan ter beheersing van het risico van kwaliteits- en productiviteitsverlies, zoals in het rapport wordt vermeld op pagina 41.

9

 

16

In welke alinea van § 1.4, getiteld analyse, wordt de mening van college van bestuur en raad van toezicht weergegeven en in welke alinea’s die van de Inspectie?

Paragraaf 1.4 bevat de analyse van de toezichthouders. In de eerste drie alinea’s wordt een samenvatting gegeven van de visie van de raad van toezicht en het college van bestuur. Het zijn geen citaten van uitspraken.

9

 

17

Is er door de schaalvergroting in de ondersteuning van het onderwijs geld vrijgemaakt voor het primaire proces? Uit welke bestedingen voor welk primair doel blijkt dat? Welke secundaire lasten zijn gedaald of gestegen?

Voorafgaand aan de fusie was de financiële situatie bij twee van de vier fusiepartners (Alkmaar en Haarlem) niet goed. De financiële positie van INHOLLAND was op zichzelf geen onderwerp van onderzoek. Wel is uit een analyse van de jaarrekeningen gebleken dat de financiële positie van INHOLLAND geen risico vormt voor de continuïteit van de instelling. Dit wordt bevestigd door het college van bestuur en de raad van toezicht, die benadrukken dat de hogeschool op dit moment financieel gezond is. Over specifieke informatie ten aanzien van het bestedingspatroon beschikken de toezichthouders niet.

9

 

18

Wat is de ontwikkeling van de docent/studentratio sinds de fusie? Is er een nulmeting bij de afzonderlijke hogescholen voor de fusie?

Uit de jaarverslagen van INHOLLAND blijkt dat de docent/studentratio in 2003 1:17,9 en in 2004 1:18,7 bedroeg. Gegevens over een nulmeting ten tijde van de fusie (2002) zijn bij de toezichthouders niet bekend.

9

 

19

Wat is de ontwikkeling van het aantal en soort docenttaken en het aantal uren dat daarvoor door het college van bestuur gegeven wordt?

In het competentiegericht onderwijs geeft de docent niet langer alleen colleges maar treedt daarnaast op als begeleider van onderwijsgroepen, stimulator en vraagbaak, als studieloopbaanbegeleider en als brug naar de beroepspraktijk (p.20). De verdere invulling van dit beleid wordt in belangrijke mate bepaald op het niveau van de afzonderlijke Schools. Over nadere informatie wat betreft het aantal uren beschikken de toezichthouders niet. 

9

 

20

Kunt u de cijfers verstrekken waaruit blijkt dat de financiële doelen die bij de start van de fusie zijn gesteld ruimschoots zijn gehaald?

De toezichthouders beschikkingen niet over informatie inzake de realisatie van de financiële doelen bij de start van de fusie. Uit de jaarrekeningen blijkt dat de financiële situatie van INHOLLAND sinds de fusie is verbeterd. Naar de mening van het college van bestuur en de raad van toezicht is de hogeschool op dit moment financieel gezond en is de financiering van de verbetermaatregelen zeker gesteld.

10

 

21

Hoe verhoudt zich de uitspraak dat de besparingen in het afgelopen jaar zijn gebruikt om de formatie op peil te houden met de uitspraak dat de formatie van een aantal van de recent gevormde Schools werd gereduceerd? Kunt u hierover de cijfers van de Schools verstrekken?

De personeelsreductie in de beginfase na de fusie vond voor een aanzienlijk deel (ongeveer de helft) plaats bij de centrale diensten. De toezichthouders beschikken niet over exacte cijfers op het niveau van de afzonderlijke Schools.

Hierbij moet bedacht worden dat INHOLLAND afgelopen jaren de slechte financiële situatie van twee van de vier fusiepartners op orde moest brengen. Dit is gedaan op een manier waarbij de formatie van de Schools zoveel mogelijk op peil werd gehouden. Nadat personeelsreductie plaatsvond ten tijde van de fusie, kon de formatie vervolgens op peil blijven dankzij besparingen door standaardisering en uniformering van diensten en systemen (pag. 11).

10

 

22

Kunt u de reactie van het college van bestuur op de onderzoeksopzet aan de Kamer verstrekken?

De briefwisseling met INHOLLAND over de onderzoeksopzet is als bijlage bij mijn antwoorden gevoegd.

12

 

23

Zijn er onderzoeksgegevens over het eindniveau van de praktische en theoretische vakkennis bij het major/minor model? Kan er een vergelijking gemaakt worden met het eindniveau voor de invoering van model?

Onderzoeksgegevens over het eindniveau van de praktische en theoretische vakkennis bij het major/minor model zijn niet beschikbaar. Er zijn nog geen afgestudeerden die de opleiding volgens het major-minor model hebben doorlopen. Ook de gevraagde vergelijking kan daarom nog niet gemaakt worden.

20

 

24

Kunt u de cijfers geven van de vermindering van contacturen ten gunste van andere taken?

De toezichthouders beschikken niet over deze informatie. Overigens valt dit type aangelegenheden onder de verantwoordelijkheid van de instelling en is het aan de instelling om hierover cijfers te verstrekken.

21

 

25

Hanteert InHolland een definitie van zelfwerkzaamheid? Wordt hierbij een afbakening gemaakt ten opzichte de concepten ‘schriftelijke (digitale) cursus’, ‘auto-didactiek’ en ‘huiswerk’?

De toezichthouders beschikken niet over deze informatie. Dit soort zaken valt onder de verantwoordelijkheid van de instelling.

25

 

26

Hoe is de ontwikkeling van het aantal uren studieloopbaanbegeleiding per student en per docent?

De toezichthouders beschikken niet over informatie op het niveau van studenten en docenten. Dit soort zaken valt onder de verantwoordelijkheid van de instelling.

25

 

27

Welke instrumenten zet InHolland in om meeliften bij groepsopdrachten te voorkomen?

Het is de toezichthouders bekend dat in het toetsbeleid van INHOLLAND aan dit aspect aandacht wordt geschonken. Precieze informatie over de aard van de instrumenten hebben de toezichthouders niet beschikbaar.

25

 

28

Kunt u een overzicht geven van de roosters (vier jaar) voor studenten aan de onderzochte Schools in 2003, 2004, 2005?

Deze informatie hebben de toezichthouders niet tot hun beschikking. Overigens is het de verantwoordelijkheid van de instelling zelf om dit soort informatie te verstrekken.

25

 

29

Welke bestedingen behoren volgens InHolland tot het primaire en welke tot het secundaire proces?

Deze informatie hebben de toezichthouders niet tot hun beschikking. Voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen was het niet noodzakelijk om over de bedoelde informatie te beschikken.

25

 

30

Welke opleidingen zijn wel en welke nog niet gevisiteerd in verband met accreditatie?

Alle opleidingen van INHOLLAND zijn in het kader van de externe kwaliteitszorg de afgelopen jaren gevisiteerd. Voor het merendeel van de opleidingen is dit gebeurd ten tijde van het (voormalige) visitatiestelsel. Overeenkomstig de informatie van de NVAO (bron: website NVAO) zijn per januari 2006 elf opleidingen van INHOLLAND geaccrediteerd binnen het nieuwe accreditatie-stelsel.

25

 

31

Wat wordt verstaan onder een zakelijke cultuur en een professionele werkhouding?

Hieronder wordt in het algemeen een cultuur verstaan waarin verantwoording afleggen en elkaar aanspreken op resultaten belangrijke elementen zijn (pag. 39).

26

 

32

Kunt u een vergelijkend overzicht geven (ontwikkelingspercentage) van het opleidings- en werkervaringsniveau van de docenten in de door u onderzochte Schools sinds de fusie (bijvoorbeeld dr., drs., hbo’er met een aantal jaren relevante werkervaring)? Zo niet, welke informatie kunt u verschaffen over de ontwikkeling van het niveau van de docenten?

Deze informatie hebben de toezichthouders niet tot hun beschikking. Dit soort zaken valt onder de verantwoordelijkheid van de instelling.

26

 

33

Wordt de hmr of smr geraadpleegd over onderwijskundige vernieuwingen, voordat ze worden ingevoerd? Heeft de hmr of smr hierbij instemmingsrecht?

De Hogeschoolmedezeggenschapsraad is geraadpleegd bij de invoering van het nieuwe onderwijsconcept. De medezeggenschapsraden per School zijn niet geraadpleegd. Deze handelwijze is conform de WHW artikel 10.25. Artikel 10.20 van de WHW geeft een limitatieve opsomming van de onderwerpen ten aanzien waarvan het medezeggenschapsraad in ieder geval instemmingsrecht heeft. Onderwijskundige vernieuwingen worden hier als zodanig niet genoemd. Overeenkomstig art. 10.22 lid a wordt in het medezeggenschapsreglement geregeld over welke andere aangelegenheden de medezeggenschapsraad instemmingsrecht heeft. Overeenkomstig artikel 10.19 lid 2 is de medezeggenschapsraad bevoegd om over alle aangelegenheden de hogeschool betreffende, aan het instellingsbestuur voorstellen te doen en standpunten kenbaar te maken.

28

 

34

Welke verplichting hebben de hmr en smr tegenover de achterban als het gaat om onderwijskundige zaken?

Artikel 10.19 lid 3 van de WHW bepaalt dat de medezeggenschapsraad naar eigen vermogen openheid, openbaarheid en onderling overleg in de hogeschool bevordert.

28

 

35

Hoe vertaalt zich de 15 contactmomenten per week in de docent/studentratio en jaartaakbelasting (contacturen, taakuren) van de docent?

De voorzitter van het college van bestuur heeft ten tijde van het onderzoek aangegeven dat alle eerstejaarsstudenten minimaal vijftien contactmomenten per week kunnen verwachten. De effectuering van deze maatregel in studiejaar 2005/2006 kon geen deel meer uitmaken van het onderzoek. Ten tijde van het onderzoek was de invulling van de normtaak nog in ontwikkeling.

28

 

36

Wat betekent het inplannen van ruimte in de werkzaamheden van de docenten voor de invulling van de jaartaak per docent?

Over de normjaartaak van docenten zijn afspraken vastgelegd in de CAO-HBO. De invulling van de jaartaak is de verantwoordelijkheid van de instelling. In het kader van het onderzoek is geen informatie verzameld over de gevolgen van de invulling van de jaartaak per docent. Zie ook mijn antwoord op vraag 35.

28

 

37

Kunt u het aantal contactmomenten uitdrukken in klokuren per docent?

De hogeschool spreekt van contactmomenten in plaats van klokuren omdat de contacttijd varieert met de aard van het contact. Om die reden kan het aantal contactmomenten niet worden uitgedrukt in klokuren per docent.

32

 

38

Welke noodzaak bestond of bestaat er om de programma’s onder één licentie geaccrediteerd te krijgen?

Ik neem aan dat met ‘licentie’ een opleiding wordt bedoeld. Na de samenvoeging van instellingen, die voorafgaand aan de fusie dezelfde opleidingen verzorgden, is er per definitie sprake van één opleiding; die opleiding is het aangrijpingspunt voor accreditatie.

33

 

39

Welke S chools hebben al geruime tijd ervaring met competentiegericht onderwijs, welke niet of nauwelijks?

Dit verschilt niet alleen per School, maar binnen de Schools ook per opleiding. Het nieuwe onderwijsconcept is hogeschoolbreed ingevoerd: bij alle opleidingen van INHOLLAND zijn in ieder geval het eerste en het tweede studiejaar ingericht volgens de nieuwe competentiegerichte opzet. Een aantal opleidingen had al langer ervaring met competentiegericht onderwijs, zo kende bijvoorbeeld de opleiding Medische Beeldvorming en Radiotherapeutische Technieken (School of Health) reeds voorafgaand aan de fusie een landelijk vastgesteld competentieprofiel.

33

 

40

Hoe is het niveau en de docentonafhankelijkheid van tentamens in het hbo (wettelijk) geregeld? Heeft InHolland zich hieraan gehouden?

Met name de artikelen 7.10 tot en met 7.14 van de WHW bevatten nadere bepalingen die vooral relevant zijn voor de examinering. De aanleiding van het onderzoek bij INHOLLAND waren klachten en onvrede van studenten en docenten. Het onderzoek was niet gericht op de naleving van wet- en regelgeving.

34

 

41

Uit welke personen bestaat het college van bestuur? Door wie is het college van bestuur benoemd?

Het college van bestuur bestaat uit de volgende personen:

J.M.M. Elbers, voorzitter

L.N. Labruyère, vice-voorzitter

Dr. J. Snippe MBA, lid

Drs. M.W. Knoester, secretaris

Op grond van de statuten van de hogeschool wordt het College van bestuur benoemd door de Raad van Toezicht.

 

39

 

42

Uit welke personen bestaat de raad van toezicht? Door wie is de raad van toezicht benoemd?

De raad van toezicht bestaat uit de volgende personen:

De heer H.H. Meijer, voorzitter (Oud-Voorzitter Raad van Bestuur Koninklijke Nedlloyd N.V.)

De heer J.H. Gerson, vice-voorzitter (Algemeen Directeur Gemeentelijk Havenbedrijf Amsterdam)

De heer J.W. Baud (Directeur NPM Capital N.V.)

De heer G.J. Haveman (Directeur Human Resources Corus Strip Products IJmuiden en directeur Human Resources Corus Nederland)

Mevrouw M.M. Nelisse (Directeur Martin Frank International B.V.)

De heer J. van der Tak (burgemeester van de Gemeente Westland)

Mevrouw E.J. Mulock Houwer (Directeur-generaal Ministerie van Justitie)

Bron: website INHOLLAND, dd. 24-1- 2006

De raad van toezicht van INHOLLAND is benoemd door de voorzitters van de raden van toezicht van de afzonderlijke fusiepartners ten tijde van de fusie.

 

 

39

 

 


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK