‘Stemmen op Schrift’ van Frits van Oostrom royaal ontvangen

Nieuws | de redactie
2 februari 2006 |

Op 23 februari 2006 nemen prinses Máxima en haar collega prinses Mathilde van België Stemmen op schrift in ontvangst. het boek is geschreven door KNAW-president Frits van Oostrom en behandelt de letterkunde in onze streken in de Middeleeuwen tot 1300. Ruim 50 jaar na het verschijnen van het ´Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde´ van Knuvelder komt er nu een volledig nieuw opgezette geschiedenis van de literatuur uit Nederland en Vlaanderen. Deze zevendelige Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur is geschreven als een doorlopend chronologisch verhaal dat alle recente vondsten en nieuwe wetenschappelijke inzichten bevat, van ‘hebban olla vogala…’ tot nu.


“Zo’n jaarlijkse Top 10, dat gun ik de bestuurders van het HO best. Er zijn voor wetenschappers al zo veel concoursen en onderscheidingen, wij komen wat betreft de menselijke ijdelheid wel aan ons gerief. Het is steeds interessant te zien wie er wel en wie er níet in de Top 10 komen. Daar komt bij dat de bestuurders van de instellingen in ons land goed werk doen. Wij onderzoekers en docenten kunnen natuurlijk veel klagen over ‘de bedragen die niet ten goede komen aan het primaire proces’, maar heel veel wat bestuurlijk gedaan wordt móet ook gebeuren, juist om dat primaire proces de mogelijkheden te geven. De bestuurders die ik ken, gaan daar heel fatsoenlijk mee om, zien hun taken duidelijk als dienend aan dat primaire proces. Ze zijn vaak maar al te trots op wat daar gebeurt, zetten ‘hun’ mensen in de etalage en doen hun werk niet direct omdat je in het HO zoveel kunt verdienen of om vooral hun eigen ego’s te strelen.

De lakmoesproef die ik zelf voor bestuurders zie is deze: ‘Wat jij vindt en zegt is natuurlijk van belang, maar zouden de mensen dat ook vinden als je die positie niet had?’ Dan worden de bokken wel van de schapen gescheiden. Neemt niet weg dat je dan nog steeds sterke figuren ‘overhoudt’ wier woord en idee gewicht behouden. Dat zijn mensen die bij alle onderwerpen en zorgen op hun agenda de grote lijnen in de gaten weten te houden. Essentieel voor het wetenschappelijk onderwijs is dat. Maar ik zie daar soms ook de verleiding van. De neiging om vervolgens geen oog te hebben voor het gewone onderhoud komt dan op. Dat is ‘zo gewoon’, men haalt er de neus wat voor op. Zo’n rechtenfaculteit moet gewoon veel mensen opleiden, er valt voor de grote-lijnen-doener weinig te beleven. Het levert weinig op aan eervol R&D, er zijn geen grote daden qua apparatuurinvestering te verrichten en dergelijke. Je ziet zo de eerste geldstroom-onderdelen van een universiteit aandacht en middelen verliezen.

Dat zie je elders in ons land ook. Vergelijk het eens met het wegenbouwbeleid. Wat een geld en aandacht, politieke debatten en onderzoek gaan er naar projecten als een HSL, een Betuwelijn. En vallen die tegen, dan moeten we er toch maar mee doorgaan, dan kun je eigenlijk niet terug. Tegelijkertijd verdampt de aandacht voor de gewone wegen, komen er barsten in het ZOAB op de weg Amersfoort-Apeldoorn. Hang me niet op aan dat traject-voorbeeld, alsjeblieft. Het is een tendens die we ook in het hoger onderwijs en onderzoek zien en waar we waakzaam moeten zijn, op onszelf ook.

Verjonging
De KNAW ook dus. Wij kennen die zwakte net zo goed: we zijn er natuurlijk voor ‘de excellentie’, het uitzonderlijk goede onderzoek, de lovebabies soms ook wel. Al 200 jaar bijna. Ik moet mezelf daarom ook af en toe zeggen: besef wel dat onze eerste maatschappelijke taak het goed opleiden is van een grote groep mensen! Zelf ben ik nu universiteitshoogleraar, dat is echt mooi en biedt veel kansen. Maar voor je het weet ben je zelf een geïsoleerd instituutje. Er is een middelpuntvliedende kracht in de rangen van het WO en we moeten oppassen dat we de kern van de universiteit daarmee niet ontvluchten.

Ik moet ook oppassen af en toe. Als ik nog wel eens hoorcolleges geef, vermoed ik soms dat er achterin een flinke groep vooral zit te sms-en. ‘Kom dan niet als het je niet echt interesseert’, denk ik op zo’n moment. Ook als ik denk ‘Het kan ook aan mij liggen’. Wat ik dan herken is hoe Wim Sonneveld ooit zei: “Als de hele zaal een mooie voorstelling beleeft maar één vent blijft voortdurend chagrijnig kijken, is mijn avond verpest.” Dat moet ik natuurlijk niet doen, zo’n gevoel niet toelaten, maar ik herken het helemaal. Het is je liefde voor je vak die je een beetje versmaad voelt. En die échte liefde is al zo schaars.

Die verjonging, verversing die de respondenten in de ScienceGuide Top 10 verwachtten? Daar dacht ik van “Door mij, verjonging? Hee zeg, ik ben even oud als Tony Blair.” Maar goed, ik begrijp het ook wel weer, en het zal ook wel te maken hebben met de eerste stappen die ik heb gezet. Zo begon ik aan een rondgang langs de colleges van bestuur van de universiteiten. Dat is zo boeiend, ik was nooit eerder op bezoek in Eindhoven bij de TU. Die stap bleek een heuse cultuuromslag die verraste, want dat was niet eerder gedaan. Het lijkt soms een barre woestijn waar je met een beetje water van alles tot bloei kan brengen. Ja, ik ga ook een paar CvB’s van hogescholen opzoeken, ik weet veel te weinig van wat ze doen op het onderzoeksterrein. Daar is van alles gaande en daar moet je als president van de KNAW je licht op steken.

De KNAW is bedoeld als de eigen stem van de universitaire wereld. De president mag die stem dus best doen klinken. Dat kan ook bestuurders ertoe brengen zich meer te uiten over wat voor hen ‘de universiteit’ is. De echte liefde uitspreken – die heel velen werkelijk bezitten -, dat is nog dun gezaaid. Die associatie in die Top 10 met Jan Karel Gevers, dat deed me wat. Het heeft me geraakt, vanwege dit punt.

Ik las bij jullie Frans Leijnse’s betoog, zijn intreerede als lector, en ik was het op tal van punten met hem eens! Zeker ook waar hij beoefenaars van de wetenschap aanpakt. Het is helemaal fout zo met de neus in de lucht rond te lopen op grond van de verkeerde argumenten. Zijn kritiek had die echte liefde in zich, omdat hij zich zo stoort aan die verkeerde argumenten voor een bijzondere plaats en aandacht voor wetenschapsbeoefening. Echte liefde voor de wetenschap, die weten bestuurders vaak niet te uiten.

Het is zorgwekkend dat er een kloof bestaat tussen de beleidsmakers, de politiek en de burgers, en laten we eerlijk zijn, zoiets bestaat ook in de kennissector. Natuurlijk moet er aandacht zijn voor kennis, innovatie, nieuwe techniek en toepassingen, al die nieuwe woorden. Maar of het echt leeft? Als in zo’n enquête van Vrij Nederland 90% van de hoogleraren die meededen zegt geen fiducie in het Innovatieplatform te hebben, dan zegt dat iets. Over beide, ja, de hoogleraren én het Innovatieplatform. Dan ben je er toch niet als Innovatieplatform als je van secretaris verandert? Waarom trekt men zich daar zo weinig van zo’n kloof aan? Moeten we die niet veel ernstiger nemen? Daarom – ook daarom – ben ik die canoncommissie gaan doen. Als we de inspirerende docent, het boeiende onderwijs kwijt raken, gaan jongeren ook niet het vak van zo’n voorbeeld, hun leraar kiezen. We zien dat volgens mij nu al in de daling van studiekeuzes voor uitgesproken schoolvakken in de betahoek en talen zoals, Frans en Duits en dergelijke. En Nederlands!

Waterhoofden
We kijken nu allemaal naar China, India is ook en vogue. Er moeten veel mensen heen, onderzoek gaan doen en er moeten heel veel van hen hierheen komen. Ik begrijp dat allemaal, maar is dat de échte vraag wel? Is die vraag niet: “Zijn er genoeg ideeën in ons eigen land waar we mee verder kunnen? In de eigen wetenschapskring? En hoe ontwikkelen we die ideeën en koesteren we ze?” Komt meteen de noodzakelijke vraag aan de orde: hebben we in onze kring soms te veel waterhoofden? Plaatsen waar we heel veel AIO-plaatsen vasthouden en weinig studenten kennen? Kunnen we die vragen naar de feiten aan? En die naar de conclusies daaruit? We moeten dáár eens meer naar kijken dan alleen maar naar de nieuwste modes bij het verwachte heil van ver weg.

Spiegeling aan de USA, daar zijn we ook verzot op. Ik ook hoor, want ik heb een zó verrijkende tijd gehad op Harvard. Maar die verhalen en analogieën in het debat zijn meestal een afleiding. Ons curieuze HO-bestel past gewoon bij Nederland, zoals hun net zo eigenzinnig stelsel bij de USA hoort. Selectie aan de poort bijvoorbeeld. Ik vind dat een onzindiscussie en ga ook geen KNAW-energie verspillen om daarvoor te pleiten. Ons HO biedt uitstekende opleidingen, op allerlei niveau en richting. Wij zijn een land dat breed en dus wat egalitair de mensen die kans biedt. Dat kán jammer zijn voor enkele, exceptionele talenten – dat erken ik- en ik weet dat die dan in de USA meer faciliteiten zouden ontvangen. Maar is dat nou slecht voor ons land, ons HO-bestel? Dat is nu eenmaal het kenmerk van ons soort samenleving met die grote groepen die kansen krijgen op goed HO. Ze zijn nogal de moeite waard. Daarom ook die canoncommissie, nog een keer.

Natuurlijk wil ik dat we heel veel van de Amerikanen leren. Laten we toch vooral alle studies veel uitdagender maken, studenten alle diepgang geven die ze willen, aan kunnen. We hebben er nu een hordenloop van gemaakt, in een wel heel korte tijd ook. Ik besef dat we daar voor moesten kiezen, maar moet je dan ook de afstand tussen alle horden voortdurend zó verkorten? Klagen we vervolgens over berichten over plagiaat met papers en online-data. Tja…. De kans op meer diepgang in studies, daar mogen we misschien van de Amerikanen iets leren. En nog iets: van de ambiance. De kantoortjes van de docenten en staf zijn bij Harvard heus niets beter dan bij ons. Maar de trots, toewijding voor hun gebouwen, de faciliteiten geven wel mogelijkheden. Het University College van Hans Adriaansens was een belangrijke vernieuwing. Maar was dat zonder de ambiance van de Kromhoutkazerne ook zó gelukt? We hebben niet zo veel kazernes in dit land om dat overal te doen, hè? Maar we moeten daar wel van willen leren, dat geeft de USA ons toch echt aan: het is wezenlijk om ambiance te hebben en te koesteren.

De Academie is op weg naar zijn 200e verjaardag, in 2008. Het is tijd dat we een strategisch plan opstellen waarin we onszelf en de universitaire wereld de spiegel voor houden én representeren. Het is ook een beetje een plan voor universitair Nederland. Veel evenwichtskunst dus. Zoals dat hoort bij een sector met universiteiten, belangen en instituties. Dat benauwt mij niet, het past wel bij een historicus, bij de diepe wortels in mijn vak van de Middel-Nederlandse letterkunde. Er kan zoveel met de KNAW. Waarom doen we dat niet? Jaarlijks schrijft de secretaris-generaal van EZ een soort basisstuk, een artikel. In ESB, inderdaad. Waarom doet de president van de KNAW zoiets ook niet? Misschien wel op ScienceGuide…?

De KNAW-rol maakt me een beetje de verbindingsofficier. Je bent gastspreker bij de rectoren, maar ook bij de astronomen die elk jaar iemand uit een totaal ander gebied uitnodigen. Genoten heb ik ervan om die collega’s mee te nemen naar onze literatuur diep in de middeleeuwen. Zoiets geeft aan dat we in Nederland – vaak negatief bejegend – veel energie steken in samenwerking. Het polderen is beschimpt, maar we onderschatten hoeveel succes het biedt. Het is een thema en een werkwijze die een reden is waarom Nederland elders een grote naam heeft, ook in de wetenschap. Ook in de USA, beslist. We zijn als KNAW vaak wereldwijd penvoerder, coördinator bij internationale activiteiten van een reeks van academies. Die rol en dat profiel moeten we koesteren, vasthouden in het belang van ons land.

Wethouder Hekking

De Jonge Academie hoort in ons strategisch plan. Als we de fout maar niet maken dat we die zien als een excuus om de oude Academie onbekommerd te laten vergrijzen. Het is zo’n spannende, serieuze ontwikkeling die ze laten zien. Ik moet ervoor zorgen dat ze een eigen rol hebben en houden en niet bevoogdend worden benaderd. We moeten ook zélf jonge mensen blijven aantrekken als leden. Gaan we de Jonge Academie als een voorportaal zien en hen daarin opsluiten, dan zitten we fout. De Jonge Academie laat namelijk nog iets zien. Hun specialismen laten een andere waaier van vakken en thema’s zien dan we in de secties van de KNAW gewend waren. Die nieuwe waaier en ontwikkeling zijn hoe dan ook voor ons allen zeer interessant omdat het laat zien welke nieuwe, andere combinaties van vakken en disciplines aandacht verdienen.

Nu ik een tijdje bestuurlijk rondloop, valt wel op dat er heel veel HO-instituties zijn. Beetje te veel waarschijnlijk, te veel vissen in een klein vijvertje. Dat lokt het wethouder Hekking-gedrag als vanzelf uit. ‘Iets is belangrijk omdat ik dan belangrijk word’. Ook de KNAW moet dat zien te vermijden, houd me daar aan, alsjeblieft? We doen belangrijke dingen bij de bewaking van de onderzoekskwaliteit. Maar blijkt dat een ander zoiets beter kan blijven waarborgen? Laten we dat dan door die ander laten doen. Er is voor ons genoeg om ons zinvol aan te wijden. Zoals met de Jonge Academie is het ook met die rol bij kwaliteitsborging: in Nederland is het proberen van nieuwe dingen riskant. Henry Kissinger – ook al van Harvard – zei het eens precies goed: “Europeanen kunnen niet geloven in succes. Amerikanen niet in mislukking”. Die ruimte zullen we elkaar toch echt moeten gunnen. Universiteiten mogen in die zin werkelijk iets ondernemender zijn, dus ook best luisteren naar VNO/NCW als die daar suggesties voor heeft. Als je zelf maar weet hoe je bij je kern, je essentiële taken blijft.

In de nood….
Eergisteren heb ik het manuscript ingeleverd. Stemmen op schrift. De Nederlandse literatuur vanaf het begin tot 1300. Zevenhonderd jaar letterkunde van het Middelnederlands. Net zo lang als de tijd van toen tot vandaag, zo is het. Ik voel het als het pogen om de alleroudste teksten, dus de alleroudste stemmen, te redden van verdrinking in de tijd. Afgekort klinkt de titel als SOS. We horen tegenwoordig de roep om respect. Dat is in mijn visie ook diachroon. Het redden van die oudste stemmen is een werk van respect voor mensen van lang voor onze tijd. En wat is het verrijkend voor nu als we dat respect echt kunnen opbrengen! Iedere jurist hoort de Reynaert te kennen. Die zegt veel over het wezen van de rechtspleging en heeft daar zoveel over te vertellen, over schijn en werkelijkheid van recht en onrecht.

Ongelooflijk vond ik het om te ontdekken hoe we uit de 11e eeuw – via een vertaling in het Latijn – Nederlandse spreekwoorden hebben bewaard, die toen alledaags waren. Zonder die Latijnse optekening was die kennis weg. Sommige kennen we nu nog, zelfs als populaire televisieprogramma’s: Zo vader, zo zoon. De genetische overerving van eigenschappen hadden ze allang door. Heel mooi ook is dat ze toen al zeiden: In de nood leert men zijn vrienden kennen . Laten we vooral toch niet denken dat we in de 21e eeuw zoveel intelligenter of wijzer zijn dan de mensen toen. We kunnen veel meer, hebben ongekend meer mogelijkheden, maar die nood en die vrienden, ieder mens van het jaar 1000 begreep ze precies als wij.

Diepe indruk maakte in de tien jaar van mijn werk aan dit boek iets anders nog: de mystiek – in het Nederlands! – van die vroege middeleeuwen was voor mij een nieuwe wereld, van grote betekenis. Er zijn mensen in de USA en elders die het Middelnederlands leren om de mystica Hadewijch in de oertekst te kunnen beleven en doorgronden. Er worden wereldwijd congressen gewijd aan dat stukje letterkunde in onze oude taal. Hadewijch is iets unieks. In die tijd kwam de emancipatie van de beleving van het geloof en van de vertolking daarvan door vrouwen aan bod. Zelfs als je er religieus geen band mee hebt, zijn die beweging en die vertolking zo bijzonder. Hadewijch spreekt rechtstreeks tot ons. In onze eigen taal.

Ze hadden in die tijd overigens ook wijsheden die we nu niet langer vertolken. Spreekwoorden over vrouwen, nou zulke hebben we nu niet meer dus: Een goede vrouw is als een meteoriet uit de hemel gevallen. Het liefst zou ik een paar échte wijsheden van toen herinvoeren, die we kwijt zijn geraakt. Mijn favoriet? Die gaat over dingen, mensen en dilemma’s van het HO waar dit hele gesprek over ging: Wee de muis, die maar één gaatje weet. De observatiekunst, humor ook, die zo’n 1000 geleden zo’n geweldig, klein beeld weet te bewaren. Deze zegswijze met dat muisje móet weer terug komen.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK