Peuterspeelzaal kan taalvaardigheid van jonge kinderen stimuleren
De effectiviteit is wel afhankelijk van de organisatie van centra en van de gezinsachtergrond van kinderen, concludeert Roel van Steensel van de Universiteit van Tilburg in zijn proefschrift.De voor- en vroegschoolse educatie (VVE) vormt een belangrijke pijler van het huidige onderwijsachterstandenbeleid. Met name de laatste jaren is er veel aandacht voor activiteiten die in peuterspeelzalen worden uitgevoerd. Maar hebben deze activiteiten wel de gewenste effecten? Kunnen, zo vraagt promovendus Roel van Steensel zich af, kinderen die hieraan deelnemen eerder en beter lezen en schrijven? En wat zijn de effecten van voor- en vroegschoolse activiteiten die in de gezinscontext worden aangeboden? In zijn proefschrift onderzoekt Roel van Steensel in hoeverre deelname aan voor- en vroegschoolse activiteiten bijdraagt aan de ontluikende en beginnende conventionele geletterde vaardigheden van autochtone en allochtone kinderen in het Nederlands. Daarbij let hij specifiek op de effecten van het gezinsgerichte programma ‘Opstap (Opnieuw)’, van activiteiten die in voorschoolse kindercentra als de peuterspeelzaal worden aangeboden en van de combinatie van beide soorten aanbod. Ook gaat hij in op de vraag in hoeverre de effectiviteit van dergelijke VVE-activiteiten afhankelijk is van contextfactoren, zoals de uitvoering van die activiteiten en kenmerken van de gezinsachtergrond van deelnemende kinderen.
Uit Van Steensels onderzoek komt naar voren dat deelname aan het gezinsgerichte stimuleringsprogramma Opstap Opnieuw niet bijdraagt aan de geletterde vaardigheden van de kinderen uit de onderzoeksgroep. Het bezoeken van een voorschools kindercentrum (peuterspeelzaal, kinderdagverblijf of cursistenkinderopvangcentrum) lijkt wel een positieve invloed te hebben op aspecten van de geletterde ontwikkeling, hoewel effecten zich beperkten tot het einde van groep 2. De effectiviteit van centrumbezoek is ten dele afhankelijk van twee factoren. In de eerste plaats zijn dat kenmerken van de organisatie van de centra. Met name de ‘volwassene- kindratio’ (het aantal kinderen per volwassene) is van belang. Volgens Van Steensel vergroot een lage volwassene-kindratio de kans op stimulerende interacties tussen volwassenen (leidsters, ondersteunende krachten) en kinderen. Waarschijnlijk dragen juist zulke interacties bij aan de geconstateerde positieve effecten van centrumbezoek. In de tweede plaats spelen achtergrondkenmerken van de deelnemende kinderen een rol bij de ontwikkeling van hun geletterdheid. Zo vond Van Steensel dat de effectiviteit van centrumbezoek voor allochtone kinderen tot op zekere hoogte afhankelijk is van de vraag in welke mate zij binnen het gezin in aanraking komen met het Nederlands. Kinderen die van huis uit al over een zekere Nederlandse taalvaardigheid beschikken kunnen met meer gemak, en dus met meer perspectief op succes, deelnemen aan de stimulerende activiteiten die in kindercentra worden aangeboden, zo veronderstelt Van Steensel.
Meest Gelezen
Masterstudenten in het hbo worstelen met academisch schrijven en onderzoek
“Ik zal niet de meest populaire onderwijsminister zijn”
“Langstudeerboete raakt kern van hoger onderwijs”
CvB Erasmus Universiteit weigert tweetalig te vergaderen met medezeggenschap
Nederlands hoger onderwijs “negatieve uitschieter” op kansengelijkheid, toont OESO-rapport