Frits van Oostrom: ‘Geen slaaf van je toko’

Nieuws | de redactie
27 juni 2006 | “Als we zouden speculeren over het idee van 'de universiteit' in ons land, zou je kunnen stellen dat we het hooguit over 10% hebben van wat universiteiten in de wereld allemaal kunnen zijn, maar toch is dit niet de meest problematische sector in ons onderwijs. Het WO levert een behoorlijke prestatie voor wat het mag kosten van de samenleving”. Zo daagde KNAW-president Frits van Oostrom in het VSNU-café het wo uit met zijn eigen The University – An Owner’s Manual.

De titel van het geruchtmakende boek van Harvard-chef Henry Rosovsky vond hij “een term die ik me wel eigen wil maken”. Zijn generieke kwaliteitsoordeel over de universiteiten gaf hij bewust bondig: “Onderzoek: niet slecht. Maatschappelijke dienstverlening: ook niet slecht, want veel gevraagd. Interactie met de samenleving: een verbeterpunt, ook voor deze autonome sector. Onderwijs: moeilijkste en belangrijkste aspect. Schiet buiten de eigen wo- gerichte opleidingen in toenemende mate tekort. De universiteit is veel te veel een doorgangshuis geworden voor vele, te korte leerervaringen en veel minder een echte alma mater. Daarom is het levenlangleren concept juist ook voor het wo van grote betekenis om dit grondig te veranderen”. Concrete verbetering ziet Van Oostrom weinig in veel gehoorde recepten als selectie aan de poort. “U weet dat ik daar niet veel mee op heb. Laat eerst maar eens elke studie een eigen honourstraject in gang zetten. Dat werkt voor jongeren veel beter en het Leidse besluit geen selectie aan de poort te wagen, sterkt mij in deze gedachte. Dat besluit is geen toeval”.

Tegenspraak kreeg Van Oostrom bij zijn stelling dat de universiteiten – onterecht en onverstandig – “te benepen zijn naar het hbo. Wees tot guller voor de hogescholen, wees niet zo afwijzend naar de toenaderingen die gebeuren. Het is ook tamelijk onlogisch. Want wij juichen zelf de vervloeiingen met het bedrijfsleven toe die de kennisvalorisatie stimuleren. Als je dat doet, dán moet je dat met het hbo durven ontwikkelen. Juist het verdampen van vakkennis binnen opleidingen vind ik namelijk een echt punt van zorg”.

PWC- topman Mickey Huibregtsen vond die ‘verdamping’ een logische ontwikkeling door de sneller wordende verandering en vergankelijkheid van vakkennis. “Daarom is een grotere maatschappelijke vaardigheid tot vernieuwing nodig bij mensen in de universiteiten. Laat ik u eens provoceren en zeggen dat er geen tenure langer dan 7 jaar zou mogen worden toebedeeld”. Van Oostrom zocht het in iets minder scherpe woorden en zei dat Huibregtsens analyse inhield “dat een ontkoppeling van onderwijs en onderzoek zeer onverstandig is. Creatief wetenschappelijk onderwijs vereist dan immers eens te meer dat het onderzoek daar als inspiratiebron in moet zitten. Dat geldt trouwens ook voor het hoger beroepsonderwijs! Daarom pleit ik ervoor dat topinstituten binnen de universiteit hun plaats hebben en niet, zoals in het bestel in Frankrijk of Rusland, los staan. Ja, dat geldt dus ook voor de instituten onder een academie als de KNAW”.

De interactie met de samenleving bracht de discussie in beweging, waarbij voorbeelden van gemiste kansen en innovatoren gedrag rond alumni en maatschappelijke betrokkenheid over tafel gingen. Huibregtsen vertelde dat hij met verschillende partijen daarom De Nationale Denktank ging starten. Van Oostrom zei dat hij over alumnibeleid soms “verdrietig” werd. “De universiteit heeft zo’n geweldige maatschappelijke verantwoordelijkheid, maar daarin worden alumni toch nauwelijks echt betrokken? De treurige voorbeelden hier weer laten merken dat het wo daar nauwelijks mensen op wil inzetten. U kent ze en ik heb ze ook meegemaakt, de voorbeelden in de USA op dit terrein. Daar hebben ze er bij elke universiteit een hele bureaucratie – en een mooie bureaucratie – voor over om dit waar te maken. En elke collegevoorzitter organiseert als het ware zes dinner parties per week, daar is hij ook voor. Als ik dan hoor dat ‘de bekostigingsregels hier weinig ruimte voor laten’, dan denk ik wel eens: ‘Onder wat voor soort wet– en regelgeving het hoger onderwijs op dit punt werkt, vind ik zeer weinig interessant’. Ga hier toch werk van maken, er is zo veel mogelijk voor je maatschappelijke positie”.

Deze discussie voerde naar een bredere herijking op dit thema, ook ten aanzien van de financiering en prioritering van onderzoek. Huibregtsen pleitte voor “genetische sturing”. Hij wees erop dat “de veranderingstempo’s wereldwijd dramatisch toenemen, zodat top-down sturing alleen maar verhindert dat per universiteit meerdere configuraties van onderzoek en onderwijs mogelijk worden. Sturing moet via de DNA van de instelling, de waarden en de dingen waar je elkaar werkelijk op blijft aanspreken”.

Frits van Oostrom wees nog eens op de alumni- discussie en zei: “We zijn natuurlijk erg goed in het de buitenwereld de schuld geven. Vragen wij onszelf ons zelf wel voldoende af wat we zelf kunnen doen?” Hij bracht een voorbeeld ter sprake uit de onderzoeksprioritering van medisch onderzoek dat hem aangreep. “Bij de programmering van medisch onderzoek zie je het gebeuren. De agenda wordt bepaald door de rol die de academische ziekenhuizen spelen. Die zijn natuurlijk top, maar zo mis je wel een enorm percentage van de aandoeningen in je prioritering. Reuma is maar een voorbeeld, waar velen ook door de vergrijzing zeer onder zuchten. De verleiding van de financiële stromen, zeker ook in de medische sector, leidt er soms toch toe dat de universiteit de slaaf dreigt te worden van de eigen toko. Dat moet zij niet zijn”.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK