Nederland trendsetter HO-beleidsontwikkeling

Nieuws | de redactie
21 juni 2006 | Qua beleidsontwikkeling in het hoger onderwijs timmert Nederland meer aan de weg dan de meeste andere landen. Het gaat dan om thema’s uit korte opleidingen, collegegelddifferentiatie en leerrechten. Dit blijkt uit Issues in higher education policy 2005 van CHEPS, waarin de HO- beleidsontwikkeling van het afgelopen jaar in 11 westerse landen beschreven wordt.

Uit de rondgang van het Twentse onderzoeksinstituut blijkt dat de discussies over korte opleidingen vaak in het kader staan van het uitbreiden van de deelname aan hoger onderwijs. Voor wat betreft de invoering van de bachelor-masterstructuur loopt Nederland nog steeds voorop, terwijl Portugal nog steeds aan het begin staat. Bij de bekostiging van onderwijs blijkt naast de reeds langer lopende trend om meer prestatie- elementen in de formules in te bouwen (zoals in Vlaanderen en Portugal) een nieuw thema te ontstaan: de invoering van leerrechten (in Nederland, enkele Duitse deelstaten en Portugal). Voor wat betreft de bekostiging van het onderzoek zal het vrijwel geen enkel land lukken in 2010 de Lissabon- target van 3% te halen, zo voorspelt Cheps.

U leest het hele rapport hier.

U vindt de samenvatting hieronder


In het rapport Issues in higher education policy 2005 wordt een overzicht gegeven van de meest in het oog springende beleidsonderwerpen van 2005 in het hoger onderwijs in elf westerse landen. Het is de meest recente versie van een reeks van jaarlijkse update rapporten die in het kader van de  CHEPS International Higher Education Monitor (IHEM) verschijnen. Evenals in voorgaande jaren zijn de nationale agenda’s sterk beïnvloed door twee supra-nationale processen: het Bologna proces en de Lissabon strategie. Uit de stocktaking die in 2005 in beide processen plaats vond, komen de volgende thema’s naar voren die een belangrijke invloed hebben gehad: nationale kwalificatiestructuur (de BaMa structuur), internationale mobiliteit van studenten, toegang en toegankelijkheid tot/ van het hoger onderwijs, excellentie in onderwijs en onderzoek, uitbreiding van R&D inspanningen en kwaliteitszorg.

De nationale HO beleidsagenda’s tonen sterke overeenkomsten met dit lijstje. Als we echter kijken naar hoe deze grote lijnen op nationaal niveau worden vertaald in (discussies over) concrete beleidsinstrumenten dan komen duidelijke verschillen naar voren. In het rapport wordt aan de hand van vier thema’s (onderwijs- en onderzoekinfrastructuur, financiën, sturing en kwaliteitszorg) de situatie van de elf landen afzonderlijk besproken. Ter afsluiting van het rapport passeren de meest opvallende overeenkomsten en verschilpunten de revue.

Binnen het thema onderwijsinfrastructuur blijft het verschil in invulling en snelheid voor implementatie van de bachelor-master structuur opvallend. Nederland loopt hierin nog steeds voorop en zien we dat een land als Portugal nog steeds aan het begin van het proces staat. Opvallend hierbij is verder de plaats van korte opleidingen. In de kwalificatiestructuur zoals die in Bergen is afgesproken hebben deze korte opleidingen een (bescheiden) plaats gekregen. Bij discussies over korte HO-opleidingen, die slechts in een beperkt aantal landen gemeengoed zijn, komt de vage scheidslijn tussen ‘upper secondary’ en ‘tertiary education’ altijd om de hoek kijken: betreffen de korte opleidingen echt HO of is het meer ‘opgerekt’ MBO?

De discussies over introductie en uitbreiding van korte opleidingen staan vaak in het kader van het uitbreiden van de deelname aan hoger onderwijs (vooral in Engeland en Nederland). In een aantal landen zien we dat ook de erkenning van elders verworven competenties en levenslang leren nadrukkelijk als instrumenten worden gepresenteerd om de deelname te vergroten. Een laatste onderwerp binnen het thema onderwijsstructuur is de aandacht voor de excellente student. In de meeste continentale hoger onderwijssystemen was tot voor kort het uitgangspunt dat het publieke hoger onderwijs van een homogene kwaliteit is en moet zijn. De laatste tijd zijn er in een aantal landen initiatieven om excellente programma’s te creëren en de selectie van excellente studenten toe te staan.

Op het gebied van onderzoek komen twee onderwerpen naar voren: de inspanningen die men zich getroost om de 3% norm te halen en het beleid om meer excellent onderzoek te krijgen. Voor wat betreft de 3% norm kunnen we constateren dat, een enkele uitzondering daargelaten, de meeste landen er niet in zullen slagen dit Lissabon-target in 2010 te halen. Bij het streven om meer excellent onderzoek te krijgen blijken twee typen beleid populair: het concentreren van onderzoek (hetzij in netwerken hetzij in centers of excellence) en het bekostigen op projectbasis (met een grotere rol voor research councils).

Het thema financiën is en blijft in alle landen belangrijk. De meest opvallende ontwikkelingen hebben betrekking op de collegegelden en de bekostiging van onderwijs. Ten aanzien van de collegegelden zien we dat het aantal landen waar invoering van collegegelden een taboe is slinkt. Het zijn vooral de Scandinavische landen waar het thema onbespreekbaar blijft. De ‘nieuwe’ discussie wordt nu de invoering van gedifferentieerde collegegelden (zoals is Engeland en op experimentele wijze in Nederland). Bij de bekostiging van onderwijs blijkt naast de reeds langer lopende trend om meer prestatie-elementen in de formules in te bouwen (zoals in Vlaanderen en Portugal) een nieuw thema te ontstaan: de invoering van leerrechten (in Nederland, enkele Duitse deelstaten en Australië).

Binnen het thema kwaliteitszorg zijn geen opvallende beleidsdiscussies naar voren gekomen. De meeste landen zijn bezig de in het Bologna proces overeengekomen maatregelen door te voeren.

Over sturing, het laatste thema, kunnen we in het algemeen melden dat HO- instellingen meer autonomie hebben gekregen. Alleen in Engeland is de van oudsher grote autonomie door de overheid enigszins aangetast. Om de autonomere instellingen toch nog te kunnen ‘sturen’ zijn overheden op zoek naar nieuwe sturingsarrangementen. Verticale sturing blijft de dominante vorm, hoewel ook daarbinnen nieuwe vormen naar voren komen, zoals het maken van prestatieafspraken of het sturen ‘op uitnodiging’ (waarbij instellingen door de overheid worden uitgenodigd een bijdrage te leveren aan nationale targets). Horizontale sturing, waarbij alle stakeholders een rol krijgen in het beleid van de instelling, zien we in tal van landen in verschillende verschijningsvormen ontwikkelen. Contracten tussen HO-instellingen  en regionale overheid en bedrijfsleven, interne toezichtsarrangementen en het groeiend belang van informatie uit de markt (via rankings) zijn daarvan de meest in het oog springende voorbeelden.

Het overzicht dat in het rapport wordt gepresenteerd is vrij globaal van opzet en bedoeld als context voor nadere specifieke analyses. De algemene indruk is dat in Nederland de belangrijkste beleidsthema’s op de agenda staan en dat op bepaalde onderwerpen (korte opleidingen, collegegeld differentiatie en leerrechten) meer aan de weg wordt getimmerd dan in de meeste andere landen.

Samenvatting van Frans Kaiser et al. (2006), Issue in higher education policy 2005, an update on higher education policy issues in 2005 in 10 Western countries, Ministerie van OCenW, Beleidsgerichte studies hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek nr. 121, Den Haag


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK