Henk Pijlman wil ‘boter bij de vis’

Nieuws | de redactie
5 juli 2006 | Het onlangs verschenen SCP-rapport ‘Duaal als ideaal’ stelt onder andere dat ‘door de geleidelijke afname van de effectieve onderwijstijd op den duur een daling van het onderwijsniveau dreigt’. Henk Pijlman, CvB-voorzitter van de Hanzehogeschool Groningen, reageert geprikkeld: ‘Mag ik dan boter bij de vis? Halen we zo het beste uit onze jeugd? We accepteren niet meer dat mensen langer dan gemiddeld over een studie doen, dat mensen afwijken van een gemiddelde. Onlangs nog hebben we weer moeten afspreken dat in 2010 allochtone studenten in het hoger onderwijs dezelfde uitvalcijfers moeten kennen als autochtone studenten. Het ministerie schat blijkbaar in dat de achterstanden van allochtone studenten over vijf jaar kunnen zijn opgelost.’

Pijlman benadrukt daarbij dat competentiegericht onderwijs niet als zodanig leidt tot niveauverlaging en tot minder contacttijd. Lees  zijn bespreking van het rapport hier.


De kwaliteit moet weer centraal

Volgens een onlangs verschenen studie van het Sociaal-Cultureel Planbureau is het kennisniveau in het beroepsonderwijs “zorgelijk”. Vooral in het hbo, zo meldt het SCP, dreigt het kennisniveau onder te sneeuwen vanwege de toegenomen aandacht voor stages en voor vaardigheden in het onderwijs. Het SCP vindt het zorgelijk dat hbo’ers nog maar eenderde deel van hun onderwijstijd “in de klas zitten” en dat het aantal contacturen tussen vakdocent en student sterk is afgenomen. In een interviewtje in de NRC meldde de onderzoekster dat veel scholen voor stages in plaats van lesgeven kiezen omdat dat geld bespaart.

Niet geringe beweringen, die, zoals dat gaat, bouder worden naarmate de geciteerde bron verder uit zicht raakt. Het krantenbericht in de NRC is, zoals dat gaat, grotendeels gebaseerd op een persbericht van het SCP. Daar is de toon al een stuk genuanceerder. En het persbericht verwijst naar een studie van bijna 300 pagina’s, een gedegen overzicht van de stand van zaken op het gebied van stages en duale trajecten in het beroepsonderwijs op basis van bestaande onderzoeksresultaten en beleidsnotities. Er is her en der best wat af te dingen op sommige interpretaties in de studie, maar over het geheel genomen is het wel een helder stuk.

Een van de interpretaties waar je over kunt discussiëren is de koppeling van het invoeren van competentiegericht onderwijs aan het vergroten van de aandacht voor algemene vaardigheden aan het verlagen van het (cognitieve) niveau van het onderwijs aan het verminderen van de contacttijd. SCP-directeur Paul Schnabel zet het in zijn inleiding bij het rapport stevig aan: “onder de noemer van competentiegericht leren vindt (…) een sterke extensivering van het onderwijs plaats”.

Laten we duidelijk zijn: er bestaan vast voorbeelden van de invoering van competentiegericht onderwijs om kosten te besparen zonder oog voor kwaliteit, maar dat is niet inherent aan het concept van competentiegericht onderwijs. Competentiegericht onderwijs sluit fundamentele aandacht voor kennisverwerving niet persé uit. Het verwerven van algemene vaardigheden hoeft niet ten koste te gaan van kennisverwerving en kennistoepassing, het een gebeurt door het ander. Competentiegericht onderwijs leidt dus niet tot niveauverlaging en tot minder contacttijd.

Wat is er dan aan de hand? Als niveauverlaging en contacttijdbeperking optreden is dat onafhankelijk van het gehanteerde onderwijsconcept. De oorzaak is de ambitie die Nederland zichzelf oplegt en de prijs die het daarvoor wil betalen. Recent nog heeft onze regering gezegd dat in 2020 de helft van Nederland hoger opgeleid moet zijn. Ze vermeldt er niet bij wat dat dan extra kost en hoeveel ze daar zelf voor over heeft.

Zo gaat het al jaren. De instroom in het hoger onderwijs groeit en groeit, die komt vrijwel geheel voor rekening van het hbo, en ondertussen blijft het “macrobudget” hetzelfde en daalt dus de prijs per student gestaag. Ik verdubbel graag de contacttijd per student in mijn hogeschool, en het afstudeerniveau wordt er vast hoger van, maar mag ik dan boter bij de vis? En mag ik dan misschien ook horen waar ik de benodigde nieuwe medewerkers werf – een verdubbeling van het docentenbestand in een tijd van aangekondigde krapte op de markt van hoger opgeleiden is geen sinecure.

Een niveau dieper ligt de oorzaak van dit alles naar mijn stellige mening in de onderlinge verhouding van drie kernbegrippen in ons onderwijs: niveau, participatie en kosten. Elk van de drie is van belang voor een onderwijsstelsel. Je wilt het hoogste niveau voor zoveel mogelijk mensen en dat zo goedkoop mogelijk.

Nederland heeft de afgelopen jaren gefocust op kosten. We willen voor een dubbeltje op de eerste rang zitten en geven te weinig geld aan onderwijs uit. Tegelijkertijd willen we maximale participatie en ook nog eens het hoogste niveau. Dat kan niet allemaal tegelijk, en dat blijkt nu.

Het synoniem voor “goedkoop” is “rendement” geworden. Onder die noemer wordt al ons onderwijs voortdurend afgerekend op de kosten per leerling of student. Leerlingen en studenten moeten in zo kort mogelijke tijd een diploma halen, daar komt het op neer. Elke student die langer dan viereneenhalf jaar over zijn hbo-studie doet kost de instelling geld. Elke student die zonder diploma de instelling verlaat na meer dan anderhalf jaar studie kost de instelling ook geld. Een premie om studenten waarover wordt getwijfeld maar snel te laten vallen.

Dat geldt overigens niet alleen in het hbo. De beste middelbare scholen zijn de scholen met de hoogste rendementen, vinden we – de scholen met de minste zittenblijvers. Zittenblijven voorkom je door “afstroom” naar een niveau lager, en dat is in onze brede scholengemeenschappen gemakkelijk geworden. Hoog rendement. Niet de maximale opbrengst qua niveau, maar dat nemen we op de koop toe. Wie doet er nog het equivalent van de oude emancipatieroute mavo- havo-hbo- universiteit? De doorstroom naar de hogere vormen van het voortgezet onderwijs stokt, in het mbo daalt het aantal deelnemers op niveau 4, zo meldde het CBS onlangs.

Halen we zo het beste uit onze jeugd? We accepteren niet meer dat mensen langer dan gemiddeld over een studie doen, dat mensen afwijken van een gemiddelde. Onlangs nog hebben we weer moeten afspreken dat in 2010 allochtone studenten in het hoger onderwijs dezelfde uitvalcijfers moeten kennen als autochtone studenten. Het ministerie schat blijkbaar in dat de achterstanden van allochtone studenten over vijf jaar kunnen zijn opgelost, en zonder dat dat veel geld hoeft te kosten want de financiële bijdrage van overheidswege is minimaal.

Door “rendement” eenzijdig te vertalen als “op een koopje”, geen langere studieroutes te dulden en tegelijkertijd te streven naar een hogere participatiegraad verliezen we onherroepelijk aan niveau. Als we dat niet willen, moeten we kiezen. Dat betekent voor de toegang tot het hoger onderwijs bijvoorbeeld dat we het niveau van havo, vwo en mbo-4 scherp bewaken in landelijk vastgestelde en gecontroleerde examens. Op dat punt geen autonomie voor scholen, maar gewoon gedegen overheidsverantwoordelijkheid. We voorkomen ook nog eens dure en vermoedelijk weinig effectieve selectie aan de poort van het hoger onderwijs.

Het betekent dat we, zoals de Onderwijsraad onlang ook bepleitte, weer accepteren dat leerlingen in het voortgezet onderwijs eens een jaartje blijven zitten zodat ze de kans krijgen op een hoger niveau examen te doen. Het betekent dat we de opstroom van vmbo-t via havo en vwo naar hoger onderwijs niet ontmoedigen maar stimuleren.

Het betekent dat we in het hoger onderwijs studenten weer de kans geven een eens gemaakte keuze te herzien en langer over hun studie te doen. Het betekent dat we een sociaal leenstelsel instellen en de leerrechten niet beperken tot het volgen van één studie maar mensen de kans geven gemaakte fouten te herstellen, op latere leeftijd nog te gaan studeren. Het betekent dat we instellingen belonen die inzetten op goede studieloopbaanbegeleiding gericht op het behalen van een diploma.

Het betekent ook dat we af moeten van een grosso modo gelijkblijvend “macrobudget” voor het hoger onderwijs dat over steeds meer studenten verdeeld moet worden. Het Innovatieplatform heeft daar zojuist nog in haar “Kennisinvesteringsagenda” voor gepleit, als ik er tenminste van uit mag gaan dat het dat bedoelt met “publieke bijdrage per student laten meebewegen met toename in aantal studenten”. Misschien kan de voorzitter van het Innovatieplatform dit overbrengen aan de Minister-President? Ze heten beiden Jan-Peter Balkenende, misschien spreken ze elkaar binnenkort.

Kortom: als een hoge participatiegraad ons lief is en als we werk willen maken van de 50%-doelstelling, en als we ook nog eens topkwaliteit willen leveren, dan moeten we willen betalen voor ons onderwijs.

Henk Pijlman
Voorzitter van het College van Bestuur van de Hanzehogeschool Groningen


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK