SKO wil benchmarking van lectoraten

Nieuws | de redactie
4 juli 2006 | De lectoraten in het hbo ontwikkelen zich goed. Daarom juist ziet voorzitter Jan Franssen van het financieringsfonds SKO te meer reden zijn ‘buitenboordmotor voor deze ontwikkeling’ op volle kracht te laten draaien. “Nu zullen de benchmarking van de lectoren en kenniskringen en de inbedding binnen de hogeschool, vooral voor de impact op de kwaliteit en professionaliteit van de hbo-docenten, veel nadruk gaan krijgen”. Deze beleidslijn van SKO en de positieve conclusies van de eerste nulmeting van de lectoraten maken de Zuid-Hollandse CdK wel vrij kritisch over de reacties van sommige Kamerleden.

Zo vond zijn partijgenoot Arno Visser (VVD) dat geen extra geld in lectoraten geïnvesteerd zou moeten worden. “Die conclusies vanuit de Kamer vond ik nogal voorbarig. Ik pleit ook niet voor een ongeclassificeerde verruiming van budgetten voor dit doel, maar de lectoraten blijken wel een van de meest succesvolle vernieuwingen in het HO te zijn. Er is dus reden om te investeren in de kwaliteit daarvan, vooral op die punten van benchmarking en de impact op docenten en curricula”.

De nulmeting van de lectoraten laat zien dat heel wat lectoren al minder dan 50% van hun inkomsten uit het SKO-fonds krijgen en derde geldstroommiddelen bij hen beginnen te domineren. Maakt dat SKO zenuwachtig?

Helemaal niet, dat is prima. Het bewijst dat het instrument van het SKO-fonds goed gekozen was. De ontwikkeling van meer eigen, meer derde geldstroominkomsten is een gewenste en dat is dan ook een opsteker voor twee soorten lectoraten. Voor die lectoren die zo’n positie hebben weten te verwerven dat de omgeving van de hogeschool veel met hen wil samenwerken en daarin wil investeren, maar ook voor de lectoren die zo’n positie aan het opbouwen zijn. Die kunnen zich hieraan optrekken en een goed perspectief zien.

Dit bevestigt bovendien de rol van SKO als de buitenboordmotor. Wij zien een hulpmiddel voor de instellingen bij deze ontwikkeling, omdat wij hen het gevoel geven dat er iemand onafhankelijk, kritisch meekijkt.

Hoe heeft zich dat naar uw opvatting kunnen ontplooien?

Hoe gaat dat? Bij het Vernieuwingsfonds (de voorloper van SKO, red.) begon dit te lopen toen de lectoren als nieuw concept werden geïntroduceerd. De eerste reacties daarop waren te verwachten. Een deel van het hbo zei natuurlijk ‘geef ons die middelen maar direct in de lumpsum, dan gaan wij daarmee wel lectoren zoeken’. Andere hogescholen hadden tegen zo’n financiering via een fonds minder bezwaar. Ik begrijp die reacties best. Toch kwam men tot de conclusie dat bij zo’n nieuw verschijnsel binnen de instelling het hebben van een tegenkracht nodig is. Via zo’n buitenboordmotor kun je ervoor blijven zorgen dat de investering in het nieuwe concept echt van de grond komt en actief doorwerkt. Die discussie heeft geleid tot het inzicht ook in het hbo zelf dat dit instrument beter werkt hierbij.

Elk begin is moeilijk, ik heb meegemaakt bij de start dat leden van het CvB van instellingen soms nauwelijks weet hadden van de keuze en persoon van de voorgestelde lectoren binnen hun instelling. Lectoren waren soms geïsoleerd, onvoldoende ingebed of verbonden met de missie en strategie van de hogeschool waar ze benoemd waren. In de nulmeting zie je hier en daar nog restanten van die startfase terug en wij wijzen daar dan ook steeds en kritisch op als dat nodig blijkt. Maar nu is het wel zo dat CvB’s heel goed weten wat zij met lectoren en de keuze van lectoraten willen in het licht van hun strategie en profiel van de instelling. Dat is aanzienlijk verbeterd.

Is zo’n restant uit de startfase ook de waarneming dat lectoren en docenten in hun kenniskringen nog vaak versnipperde aanstellingen kennen?

In die fase merkten wij dat in aanvragen wel eens gepoogd werd bij de spankracht van een lectoraat qua omvang de grens op te zoeken. Dan werd een lector voorgedragen voor financiering met een bijna minimale taakomschrijving of onderzoeksopzet. Het lectoraat was dan meer een boegbeeld voor de instelling dan een instrument voor nieuwe taken en onderzoek in de praktijk. Daar zijn we alert op.

Bent u door die ervaring strenger geworden bij de toetsing en de toekenningsbesluiten?

Ik geloof eigenlijk niet. Strenger zijn we niet geworden, wel zijn we de kwaliteitscriteria die wij hanteren breder gaan delen, ook binnen ons bestuur zelf. Er was minder discussie nodig over de wijze waarop we ons referentiekader toepasten om tot conclusies te komen. Dat kader groeide in stevigheid en in de ervaring van de hantering ervan.

Het is dus niet zo dat wij van SKO strakker gingen beoordelen, maar dat de rode draad in onze toetsing en conclusies duidelijker werd, ook voor de hogescholen die met een aanvraag van een lectorfinanciering kwamen. Wie een negatieve beoordeling krijgen moeten zich volgens mij daarom afvragen waarom met niet geleerd heeft van ervaringen bij eerdere aanvragen.

Hoe zou u die rode draad in de toepassing van uw referentiekader en criteria duiden?

Er zit een lijn in het type vragen dat wij stellen aan elke aanvraag. De eerste die wij stellen is: Is dit vernieuwend of toch meer een ‘nieuw jasje’ dat men aantrekt bij een reguliere activiteit voor het onderhoud van curricula? Het is immers heel goed dat hogescholen met zekere regelmaat de inhoud en opzet van hun onderwijs actualiseren, maar dat is primair going concern voor hoger onderwijs. Dan stellen we de vraag: is de inbedding van dit lectoraat in de strategie van de instelling voldoende helder doordacht en verankerd? De nulmeting geeft op dit punt enkele opmerkelijke observaties, waar we voor het vervolg beslist aandacht aan gaan besteden.

In de rode draad zit ook de vraag naar de focus en massa van het lectoraat in het licht van de gekozen onderzoeksopdracht. Dat is in de beginfase vaak een lastig punt gebleken, zodat we dit aspect nadrukkelijk in het vizier houden. Dan kijken we naar de vraag: Zijn de onderzoekstaken en de typen opdrachten waar de lector zich op gaat richten voldoende gefocust op de verbetering van de kwaliteit en professionaliteit van de hbo-docenten?   Zowel binnen hun kenniskring als zeker ook naar de docenten in den brede om hen heen. Dit punt zal de komende jaren bij ons een zwaar accent krijgen. De waarde van het werk en de taak van de hbo-docent omhoog brengen en meer zichtbaar maken is van essentieel belang. Het gaat hier niet om docenten uit het VO die aan een hbo-instelling werken, maar om hoger onderwijs professionals, die dus impulsen uit de lectoraten moeten vertalen in hun werk. Dit accent leidt ook tot de vraag: Is er vanuit dit lectoraat een duidelijke impact te verwachten op de curriculumvernieuwing? En dat moet in het hbo zowel voor de bachelorfase als de masters het geval zijn.

Dit referentiekader leidt in de nulmeting tot de aanbeveling de kwaliteitszorg en borging van lectoraten gestructureerd in te gaan richten. Alle betrokken partijen zouden hier een rol in moeten spelen. Is dat dat niet wat zwaar aangezet?  

Ik ben daar een sterk voorstander van. Je moet komen tot benchmarking van de lectoraten en van hun impact, ook op docenten en curricula binnen de betrokken instelling. Lukt het dit systematisch tot bloei te brengen zou SKO overbodig worden, omdat onze rol dan integraal onderdeel is geworden van de kwaliteitsverantwoording voor de hogescholen.

Op dit punt van de borging en kwaliteit van lectoraten was in de Kamer recent anders wel de nodige scepsis te horen….

In het licht van de positieve uitkomsten de nulmeting en de verdere kwalitatieve versterkingen voor de komende jaren die ik al noemde vond ik dat nogal voorbarige conclusies vanuit de Kamer. Ik pleit ook niet voor een ongeclassificeerde verruiming van budgetten voor dit doel, maar de lectoraten blijken wel een van de meest succesvolle vernieuwingen in het HO te zijn. Er is dus reden om te investeren in de kwaliteit daarvan, vooral op die punten van benchmarking en de impact op docenten en curricula.

Waar gaat u de komende jaren de rol van SKO tegen die achtergrond dan in het bijzonder op richten?

Kijk ik naar de aanbevelingen uit de meting denk ik dat de versterkte focus en massa, het terugdringen van zekere versnipperingen in aanstellingen een van de hoofdthema’s zal zijn. Ook is het goed mee te wegen dat lectoren in de verschillende hbo-sectoren niet allemaal evenveel onderzoek of opdrachten kunnen uitvoeren. Je moet het verschil in aard van het kunstonderwijs of het techniekonderwijs wel in de beoordelingen een rol laten spelen.

Opvallende observatie in de meting is dat van alle betrokkenen juist de lectoren zelf het minst positief zijn over het aspect van hun inbedding binnen de hogeschool: “Op 5 van de 6 vragen, die betrekking hebben op de verankering van het lectoraat, [geven zij] de laagste score van alle respondentengroepen. Management van de hogeschool, als mede de interne ‘contactpersoon lectoraten’ zijn positiever over de verankering”. Zijn de verwachtingen van die inbedding dan wederzijds wel helder gemaakt?

Ik vind dat een van de belangrijkste punten in het onderzoek. Die verankering is namelijk een kernpunt in de verbinding van de lectoraten met de strategie van de hogeschool en de omgeving van de hogeschool. Op dit terrein zullen het management van de instellingen en de lectoraten intensiever met elkaar moeten communiceren.

Er is nog een observatie in de meting die mij treft. De kenniscirculatie met actoren in en rond de hogeschool loopt goed, maar de evaluatie ervan is maar matig opgezet. De lectoren en het management zijn bovendien duidelijk positiever over de resultaten en de ontwikkeling daarvan dan mensen in kenniskringen. Het is duidelijk dat hier door de hogescholen meer aandacht aan besteed moet worden en dat raakt meteen het eerdere punt van de benchmarking die volgens mij nodig is.

Met deze ontwikkeling in het verschiet zal SKO ook zelf zijn rol moeten veranderen. Klopt dat?

Onze bemoeienis zal verminderen en veranderen. Alleen al omdat er nu minder aanvragen zijn dan bij de eerste golf van lectoraten. Maar er komen wel enkele belangrijke nieuwe aandachtspunten bij, denk ik. Komen er na de eerste generatie lectoraten nieuwe, andere lectoren in hun plaats? Wat zal de aard daarvan zijn en hoe zal bij nieuwe onderwerpen of accenten van lectoraten de relatie zijn tot de missie van de instelling? Gaat deze mede door de ontwikkeling van lectoraten ook zelf verminderen?

In dat verband ben ik er voor dat de lector een stevige positie krijgt in de reguliere formatie van de hogeschool. Dat dit in de nieuwe wet van Mark Rutte opgenomen zou worden, vind ik een goede ontwikkeling. Dat heeft een consequentie die ik ook een versterking zou vinden voor het hoger onderwijs. Er zal in de personeelsopbouw van het hbo dan een gelaagdheid ontstaan, waarin kwaliteit en oriëntatie verschillend kunnen zijn. Dat is in het wo al lang het geval, de lector was daar immers net zo goed een begrip. De hoogleraar is er iemand met een eigen, andere plaats dan de UHD of de OIO. In het hbo kan met de lector een vergelijkbare diversiteit mogelijk worden en dat bevordert de verbindingen tussen hogescholen en universiteit op het niveau van de staf.

Blijft de buitenboordmotorrol van de SKO daarbij de leidraad?

Als je kijkt naar de vragen naar de verankering van lectoraten en die evaluatie van kenniscirculatie en benchmarking, dan lijkt mij die buitenboordmotor nog steeds hard nodig.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK