Meetkunde mooi mensenwerk
In de 17e eeuw groeide in Nederland de behoefte aan goede en deskundige landmeters. Betrouwbare oppervlaktemetingen waren van groot belang bij rechtsgeschillen over eigendom. Ook ontwikkelden de landmeters geografische kaarten, die werden gebruikt bij de oorlogsvoering en kolonisatie. Meetkunde en rekenkunde werden een schoolvak en de eerste landmeetkundeboeken verschenen in de Nederlandse taal. Nieuwe meetkundige instrumenten zagen het licht, zoals de Jacobsstaf, een eenvoudig instrument dat landmeters gebruikten om gebouwen op te meten, de meetketting en de passenteller voor het bepalen van afstanden, en de Hollandse cirkel en het rechtkruis voor het meten van hoeken. Deze eenvoudige meetinstrumenten zijn nog steeds goed te gebruiken bij veldwerk.
De geschiedenis van de niet-Euclidische meetkunde laat zien hoe er na ruim 2000 jaar een alternatief kwam voor het standaardwerk van Euclides op het gebied van de vlakke meetkunde. Wiskundigen ontwikkelden in de 19e eeuw een andere meetkunde, volgens grondslagen die net even afwijken van de theorie van Euclides. Zo vormen in de niet-Euclidische meetkunde de drie hoeken van een driehoek bij een gekromd oppervlak samen geen 180 graden. Ook dit nieuwe inzicht is eenvoudig in de praktijk aan te tonen.
De onderzoeker ontwikkelde twee onderwijsmethoden op basis van beide historische voorbeelden en onderzocht na afloop van de lessen de motivatie van de leerlingen, hun resultaten en de ervaringen van de docenten. Met name de geschiedenis van de niet-Euclidische meetkunde was succesvol. De 17e-eeuwse landmeetkunde leidde niet meteen tot dieper inzicht of een grotere motivatie bij leerlingen. Wel sloeg het veldwerk aan en werd de integratie van geschiedenis en wiskunde als een verrijking ervaren.
Klik hier voor meer informatie.
