Reactie op het artikel ‘Flexibele multipliciteiten’ van Camiel van Winkel

Nieuws | de redactie
20 oktober 2006 |

Waarde collega Van Winkel, beste Camiel,

Prima dat ScienceGuide jouw artikel uit De Witte Raaf heeft opgenomen. Het debat in Nederland (en Vlaanderen) over onderzoek in de kunsten kan bijdragen die serieus op deze thematiek ingaan goed gebruiken, juist omdat – zoals jij ook opmerkt – ‘institutionele legitimeringsoperaties’ het inhoudelijk debat vaak dreigen te vertroebelen.

Dat je mij ook schaart bij degene die dat doen, beschouw ik maar als een verschrijving – het moet je toch zijn opgevallen dat ik juist die kwestie van legitimiteit (van met name promoties in de kunsten) van verschillende kanten heb geprobeerd te belichten. En ik ben er nog niet uit. Ik weet nog niet wat wijsheid is.

Maar goed, ik ben blij met je bijdrage, en niet alleen omdat je aardige woorden wijdt aan mijn artikel, maar ook omdat je op nuchtere toon wijst op een aantal zwakheden in het debat.

Zo ben ik het van harte met je eens dat die hele retoriek van een ‘nieuw paradigma’ in de kunst de zaak die aan de orde is geen recht doet, en onderschrijf ik ook jouw kritische opmerkingen over de gelijkschakeling van kunst en onderzoek die je vooral bij Sullivan aantreft. En ook jouw reserve bij de eis van communicatie en transparantie deel ik. Je hebt gelijk wanneer je aan het eind schrijft: “Er bestaat geen artistieke praktijk zonder blinde vlekken”. Of dat betekent dat “onderzoek in de kunsten (…) een voortzetting [zou] moeten zijn van de traditie van de avant-garde” is een andere kwestie, waar ik nu niet op in wil gaan.

Ik deel ook jouw allergie voor het “overspannen en redundante proza” dat soms in het debat over kunstonderzoek is aan te treffen, vooral daar waar we te maken hebben met “een gepopulariseerde versie van het differentiedenken”. Ik hoop evenwel dat je niet het kind met het badwater weggooit…

Genoeg over waar we elkaar denk ik kunnen vinden. Je zult het me niet kwalijk nemen dat ik in deze brief vooral inga op die punten uit jouw artikel waar ik met jou van mening verschil, of waar ik meen dat je me misverstaan hebt. Het gaat daarbij om drie zaken: (1) dat wat ik gebrekkig de ‘ontologie’ van kunstonderzoek heb genoemd, (2) de kwestie van praktische en impliciete kennis in het kunstonderzoek, en (3) het onderscheid artistiek – wetenschappelijk onderzoek, met name in methodologisch opzicht.

1. Je schrijft dat mijn karakterisering van het object van artistiek onderzoek “duidelijk normatieve en repressieve effecten heeft”. “Hedendaagse kunstenaars die zich bezighouden met onderzoek naar globalisering, identiteitspolitiek of gender (…) onderzoeken geen ‘artistieke feiten’ en vallen dus bij Borgdorff uit de boot.” En je vraagt je af of dat “een bewuste uitsluiting” is of “een ongewild gevolg van de noodzaak om een onderscheid aan te brengen tussen onderzoek in de kunst en onderzoek in de wetenschap”. Nu doe ik dat laatste volgens mij niet, maar daar kom ik onder (3) nog op terug.

Wat ik met de term ‘artistieke feiten’ – in onderscheid tot natuurlijke, historische of sociale feiten – probeerde aan te geven is niet dat de door jouw genoemde thema’s niet ook onderdeel van kunstonderzoek zouden kunnen zijn. Maar wat artistiek onderzoek van sociaalwetenschappelijk of cultuuranalytisch onderzoek naar bijvoorbeeld identiteiten onderscheidt, is nu juist gelegen in het artistiek moment, dat in de ‘dialectiek’ van materialiteit en immaterialiteit ligt besloten. Door juist deze thema’s in (de) kunst, met kunst en áls kunst aan de orde te stellen verschijnen ze anders (en overigens zeker niet minder geëngageerd). Ik realiseer me daarbij ook wel dat soms de scheidslijnen tussen de domeinen niet zo strikt getrokken kunnen worden; en dat geeft ook helemaal niet. En natuurlijk kun je er over twisten of esthetische theorieën dan wel ‘cultural studies’ het perspectief kunnen bieden op een beter begrip van wat er in actuele kunstpraktijken omgaat, maar daar gaat het hier niet om. Hier gaat het om de eigen aard van dat onderzoek, waarbij kunst zowel in het onderzoeksproces centraal staat, alsook (deels) de uitkomst is van dit onderzoek.

2. Je vraagt je af “(w) at moeten we ons voorstellen bij kennis die niet conceptueel maar wel cognitief is, niet discursief maar wel rationeel, volledig belichaamd maar toch ook articuleerbaar, hoewel we er ‘niet altijd via taal en begrip direct toegang toe’ krijgen?” Hier raak je de (kennistheoretische) kern van de zaak, en ik verwijt het mezelf dat ik dit punt blijkbaar niet goed over het voetlicht heb kunnen brengen. De gedachte is dat de impliciete, ‘tacit’ (vaak praktische) kennis die in het kunstwerk ligt besloten niet (volledig) in taal ontsloten kan worden, en dat ook niet nodig heeft – een gemeenplaats waarover we het wel eens zullen zijn. Dat wil evenwel niet zeggen dat deze zintuiglijke kennisinhoud (zoals ik het in de traditie van de wijsgerige esthetica ook heb benoemd), die in kunstwerken en in artistieke processen is belichaamd, niet op andere wijze articuleerbaar is. Het eigene van kunstonderzoek schuilt er nu juist in, dat hetgeen er in omgaat juist niet in taal, maar in kunst zelf (als resultaat van het onderzoek) tot uitdrukking komt, getoond wordt. Deze articulatie van kennis is noch conceptueel (in de zin van ‘met begrippen’), noch discursief (in de zin van ‘talig’). Dat wil overigens niet zeggen dat deze artistieke kennis niet discursief omlijst kan worden. De geesten scheiden zich vaak op dit laatste punt: in welke mate mag – bijvoorbeeld in het geval van een artistiek doctoraat – gevraagd worden dat het onderzoek ook wordt beschreven. Mijn oogmerk echter is nu juist niet – zoals jij schrijft – om de in kunst belichaamde ‘concrete kennis’ (?) te expliciteren, of uit het werk te distilleren. Dat zou inderdaad tot gevolg hebben dat ze vervliegt.

Maar misschien zit het misverstand niet alleen daar, maar ook in mijn bewering dat de in kunst zelf belichaamde kennis niettemin cognitief en rationeel is – uit jouw tekst kan ik niet opmaken waar de schoen voor jou het meest wringt. Ik ben me er van bewust dat in bepaalde kringen termen als ‘cognitief’ en ‘rationeel’ een negatieve klank hebben. Maar laat je daardoor niet leiden. Ik bedoel met ‘cognitief’ niet meer dan het vermogen tot kennen (en dan hier in de door mij bedoelde verruimde zin), en ‘rationeel’ gebruikte ik in een context waarin ik mij verzette tegen hen die beweren dat kunst maken zuiver intuïtief en dus irrationeel is.

3. Het laatste punt betreft mijn “geforceerde differentiatie van artistiek en wetenschappelijk onderzoek”. Ik maak een ‘spagaat’: “Het onderzoek in de kunsten moet gelegitimeerd worden door het met wetenschappelijke vormen van onderzoek te verbinden én door tegelijk een essentieel verschil in te bouwen.” Hier heb je een punt gemist. Als er één zaak is waarvan ik overtuigd ben dan is het wel van de onvruchtbaarheid van deze tegenstelling. Te vaak wordt er in bepaalde kringen (m.n. vanuit de kunsten en het kunstonderwijs, maar niet alleen daar) een karikatuur van wetenschap gehanteerd, en dan nog vaak in een beperkt sciëntistische zin, waarbij alle vroeg- positivistische wetenschapsidealen opeens weer levend lijken te zijn. Het is dan niet moeilijk om tegenover dit wetenschapsbeeld iets te plaatsen als welkom correctief, zoals ook jij observeert. Maar ook omgekeerd verzet ik me – met jou – tegen die opvatting die de kunstpraktijk als zodanig gelijkstelt met de wetenschapspraktijk.

De globale vergelijking met ‘main stream’ wetenschap die ik in de paragraaf over methodologie maak, is bedoeld om nu juist te laten zien dat kunstonderzoek zich op een eigen wijze voegt in die intellectuele arbeid die we gewoon zijn met ‘wetenschap’ aan te duiden. Daarbij merk ik wel aan dat dit niet betekent “dat we ons daarmee bij voorbaat voegen naar de kaders die de traditionele wetenschapsbeoefening stelt, maar ook niet dat we tegenover die wetenschap iets stellen dat bij voorbaat aan die kaders ontsnapt. Het betekent misschien wel dat we in dialoog met de wetenschap tot een veranderd begrip komen van wat wetenschap is. En ook dit is niet nieuw; wetenschapsgeschiedenis en wetenschapstheorie leren ons dat wat eens als absolute maatstaf gold onder invloed van emanciperende kennisdomeinen gerelativeerd werd tot een maatstaf die voor één bepaalde vorm van wetenschapsbeoefening geldt.”

In aansluiting op het laatste tenslotte een vraag over jouw eigen wetenschapsbeeld. Juist daar waar je spreekt over de ‘reproduceerbaarheid’ en ‘veralgemeniseerbaarheid’ van onderzoek, en over het ‘expliciteren’ van ‘concrete kennis’, over het problematische van de ‘objectieve’ en ‘evidente’ ‘kenniscomponent’ e.d. Trap je hiermee niet in je eigen val? Verraadt dit niet een te beperkt wetenschapsbeeld? En creëer je hiermee niet zelf een valse tegenstelling die het je daarna makkelijker maakt om een eigen plek voor het kunstonderzoek – “in een nerveuze wisselwerking tussen bewuste en onbewuste, individuele en collectieve impulsen” – te zoeken? Kun je hier iets meer over vertellen, over waar jij staat?

Met vriendelijke groet,

Henk Borgdorff


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK