Frits van Oostrom: meer samenwerking in bestel
‘Het is mooi dat we praten over excellentie, maar we hebben ook een sterke, brede basis van wetenschappen nodig. Dat moet met elkaar in evenwicht worden gebracht. En om excellentie te kunnen bevorderen, moeten we kritischer durven zijn dan nu.Laatst werd een centrum met 42 onderzoeksgroepen geëvalueerd. Daarvan zouden er 21 tot de wereldtop behoren. Daar geloof ik dus geen snars van, hoe trots ik ook ben op de Nederlandse wetenschap. Bovendien geeft het geen enkel aanknopingspunt voor het beleid.’
‘We zitten inmiddels in de situatie dat er taart in huis wordt gehaald als een samenwerkingscontract wordt getekend met de universiteit van Uppsala, terwijl samenwerking met de universiteit om de hoek wordt verboden. Daar moeten we maar eens mee ophouden. De strijd tussen universiteiten om projectpotten slokt inmiddels zoveel tijd en energie op, dat onderzoek en onderwijs eronder lijden. Nederland en wetenschap gedijen al eeuwenlang door samenwerking. Laten we daar dan ook meer op inzetten. Zorg bijvoorbeeld dat de onderzoekscholen in stand blijven en zich verbeteren.
En laten we verder, in plaats van prikkelen met geld, gewoon weer gebruik gaan maken van de prikkel eergevoel. Ook dat heeft eeuwenlang goed gewerkt en is nog steeds het belangrijkste motief om te publiceren of maatschappelijk relevant onderzoek te doen. Concurrentie bevordert de markt, maar wetenschap is geen markt. Wetenschap heeft ook een zekere mate van rust, ruimte en stabiliteit nodig.’
OCW moet volgens Frits van Oostrom de kaders aangeven waarbinnen het wetenschappelijk bestel zich verder dient te ontwikkelen. ‘Zeker nu universiteiten allemaal zo sterk hechten aan hun autonomie, nemen ze allemaal lokale besluiten. Niemand houdt meer het geheel in de gaten. Als nu één universiteit paleontologie zou opheffen, komt dat hele wetenschapsgebied in gevaar. Of kijk naar het enorme aantal masteropleidingen waarmee we de wereldmarkt op gaan. Het lijkt wel een menukaart van een slechte chinees.
Als we op dat gebied nou eens het samenwerkingsmodel zouden hanteren, zouden we een veel compacter en interessanter pakket van opleidingen kunnen samenstellen. Wat te denken van een masters zeventiende-eeuwse Nederlandse schilderkunst of een masters permissive society? Dát zijn de onderwerpen waarom we bekend zijn in het buitenland en die veel studenten kunnen trekken. Alleen, geen enkele universiteit heeft hiervoor zelf kennis genoeg in huis. Een goed georganiseerd wetenschappelijk bestel zou die samenwerking kunnen bevorderen.’