Investeren in onderwijs nu essentieel

Nieuws | de redactie
16 november 2006 | "Er is een vrij effectieve beweging die verhindert dat het profijtbeginsel voor de consumptie van collectief gefinancierde goederen wordt toegepast. Het gevolg is dat al ruim twintig jaar de financiële middelen voor onderwijs achterlopen bij hetgeen noodzakelijk is. Tegelijkertijd wordt van universiteiten en hogescholen gevraagd om steeds meer studenten af te leveren. Het kan haast niet anders dan dat verdere toename van het aantal hoger opgeleiden zonder extra middelen ten koste gaat van de kwaliteit van het onderwijs. Het gevolg is dat de ambitie die uit de Lissabon declaratie spreekt om tot de top te behoren nog verder uit beeld verdwijnt."

Henriette Maassen van den Brink (hoogleraar Economie aan de UvA en lid van de Onderwijsraad) en Wim Groot (hoogleraar economie aan de Universiteit Maastricht) willen daarom dat in de actuele verkiezingsstrijd Clintons bekende motto wordt omgezet naar 'It's the edcuation, stupid!' U leest hun scherpe analyse hier.



De historicus Jacques Presser, schrijver van De Ondergang over de jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog – kwam uit een eenvoudig arbeidersmilieu. Zijn vader was diamantbewerker en zijn moeder werd op twaalfjarige leeftijd van school gehaald om het huishouden te doen. Presser kon goed leren en belandde uiteindelijk op de Openbare Handelsschool op het Raamplein in Amsterdam. De Openbare Handelsschool is tegenwoordig onderdeel van de Hogeschool van Amsterdam. Geïnspireerd door zijn docent Nederlands, dr. Arie Zijderveld, besloot Presser geschiedenis te studeren. Na zijn studie werd hij leraar aan het Vossius Gymnasium in Amsterdam.

Aan het levensverhaal van Jacques Presser, dat liefdevol is beschreven in het boek van Nanda van der Zee, vallen een paar dingen op. Ten eerste het grote belang van een goede opleiding. De opgang van kind van een diamantwerker tot een van de bekendste historici en intellectuelen is vooral toch te danken van een goede opleiding. Of beter: van een goede docent. Presser zelf benadrukt de rol die zijn docent Nederlands in zijn leven heeft gespeeld. Een goede inspirerende onderwijzer is essentieel voor sociale mobiliteit, zowel toen als nu. En daarmee zijn we ook beland bij een van de grote problemen in het huidige onderwijs: het verdwijnen van de gepromoveerde leraar in het middelbaar onderwijs. De academische belangstelling bij Presser werd gewekt door de gepromoveerde leraar op de handelsschool.

Presser maakte tijdens zijn leven een enorme sprong op de maatschappelijke ladder: maar hij bleef zijn hele leven last houden van zijn eenvoudige komaf. We zijn geneigd te denken dat de sociale mobiliteit tegenwoordig groter is dan vijftig of honderd jaar geleden. Het is de vraag of dat zo is. In een recent rapport concludeert de OESO, de club van rijke geïndustrialiseerde landen, dat in Europa kinderen uit sociaal lagere klassen minder kans hebben om door te stromen naar het hoger onderwijs dan kinderen in de Verenigde Staten. Sommige deskundigen wijzen op de vroegtijdige selectie in het onderwijs waarin leerlingen al op jonge leeftijd voor een bepaald schooltype moeten kiezen, als oorzaak voor de geringere sociale mobiliteit. Zo kiezen Nederlandse kinderen al op twaalfjarige leeftijd voor VMBO of HAVO/VWO. Echter, vroeger konden laatbloeiers na de MAVO doorstromen naar de HAVO en het VWO en zo uiteindelijk het hoger onderwijs bereiken. Sinds de MAVO is opgegaan in het VMBO vindt er nauwelijks nog doorstroming plaats. Hiervan zijn vooral kinderen uit lagere sociale klassen de dupe omdat zij vaker na de basisschool op het VMBO terecht komen. De invoering van het VMBO heeft ertoe geleid dat talent onbenut blijft en de toegankelijkheid van het hoger onderwijs is verminderd. Dit belemmert de sociale mobiliteit.

De verhoging van de collegegelden in het hoger onderwijs heeft een vergelijkbaar effect: hogere collegegelden belemmeren vooral de toegang tot het hoger onderwijs voor kinderen uit de lagere sociale milieus. In de Verenigde Staten ontvangen begaafde kinderen uit lagere sociale milieus vaak zeer genereuze studiebeurzen die meer dan voldoende zijn om de kosten van studie en levensonderhoud te dekken. In publieke colleges in de VS ontvangt ongeveer vier van de tien studenten fi nanciële ondersteuning. In private colleges is dit zelfs acht van de tien. Deze fi nanciële ondersteuning wordt verstrekt door de overheid, door universiteiten zelf of door particuliere charitatieve instellingen. Uit het onderzoek dat bij SCHOLAR aan de Universiteit van Amsterdam is uitgevoerd, blijkt dat het individuele rendement van een jaar onderwijs hoog is.

Het loont om in jezelf te investeren door onderwijs. Om gelukkig te worden zijn een goede gezondheid, een baan en een stabiel gezinsleven van groot belang. Ziekte, werkloosheid, echtscheiding en gevangenisstraf zijn belangrijke determinanten van depressies en gevoelens van neerslachtigheid. Veel van de factoren die mensen ongelukkig maken, komen onder lager opgeleiden vaker voor dan onder hoger opgeleiden. De werkloosheid onder laag opgeleiden is vele malen groter dan onder hoog opgeleiden. Lager opgeleiden zijn ongezonder en hebben een kortere levensverwachting dan hoger opgeleiden. De levensverwachting van een man met een universitaire opleiding is vijf jaar langer dan van een man met een lagere beroepopleiding. Vrouwen met een lagere opleiding leven gemiddeld ruim tweeëneenhalf jaar korter dan vrouwen met een universitaire opleiding. Lager opgeleiden roken vaker. Jongeren op het VMBO beginnen tweemaal zo vaak met roken dan jongeren die op het VWO zitten. Overgewicht komt onder lager opgeleiden eveneens vaker voor. Alleen voor alcoholgebruik ligt het iets anders. Hoger opgeleiden drinken gemiddeld meer dan lager opgeleiden, maar excessief alcoholgebruik komt onder lager opgeleide jongeren weer vaker voor. Lager opgeleiden plegen tot slot vaker geweldsmisdrijven. Ook andere vormen van criminaliteit komen onder laag opgeleiden vaker voor. Alleen belastingfraude wordt vaker door hoger opgeleiden gepleegd.

Onderwijs draagt bij aan vermindering van de werkloosheid, criminaliteit en ongezond gedrag als roken en buitensporige alcoholconsumptie. Criminaliteit en ongezond gedrag bieden directe behoeftebevrediging (geld, genot). De negatieve gevolgen ervan worden pas op langere termijn merkbaar (straf, ziekten). Door onderwijs leren jongeren directe behoeftebevrediging uit te stellen. Ze ervaren dat het inspanning en opoffering kost om iets te bereiken en leren rekening te houden met de toekomst. Hoger opgeleiden kunnen daarnaast de gevolgen van hun gedrag beter overzien en zijn hierover ook beter geïnformeerd. Hoger opgeleiden hebben meer reden om tevreden te zijn over hetgeen ze hebben bereikt. Omdat hoger opgeleiden vaker een goed betaalde baan hebben, kunnen ze het zich ook meer veroorloven gezonder te leven en niet het criminele pad op te gaan.

Onderwijs levert vele voordelen op. Toch heeft goed onderwijs betrekkelijk weinig prioriteit. De uitgaven aan gezondheidszorg, politie en justitie zijn de afgelopen jaren veel meer gestegen dan de uitgaven aan onderwijs. De uitgaven aan onderwijs in Nederland zijn lager dan gemiddeld in veel andere westerse landen. Het opleidingsniveau van onze bevolking is ook lager dan
gemiddeld. De schadelijke gevolgen hiervan bestrijden we door uitkeringen te verstrekken, repressie – meer politie, strengere straffen voor criminelen – en door meer geld voor gezondheidszorg om
de schadelijke gevolgen van ongezond gedrag te bestrijden.

Met beter onderwijs kunnen maatschappelijke problemen worden voorkomen. Beter onderwijs levert besparingen op voor de gezondheidszorg, politie en justitie. Misschien kan daar ook het geld worden gevonden om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Met beter onderwijs worden we allemaal gelukkiger. Het is dus zeer gunstig om in jezelf te investeren door onderwijs. Is dit nu aanleiding om de huidige bekostiging van het (hoger) onderwijs en het stelsel van studiefi nanciering ter discussie te stellen? Tot op zekere hoogte wel. Er zijn – wat economen noemen – ‘deadweight losses’ in de bekostiging van onderwijs. Middelen voor onderwijs komen terecht bij jongeren die, al dan niet via hun ouders, dit heel goed zelf kunnen en willen betalen. Anderzijds ontvangen jongeren die het echt nodig hebben en waarvoor de drempel nu misschien te hoog is, te weinig. Herziening van het stelsel van studiefi nanciering is dringend noodzakelijk willen we de andere belangrijke
overheiddoelstelling – een forse toename van het aantal hoger opgeleiden – kunnen realiseren. Sinds enkele jaren vormen de zogenaamde Lissabon doelstellingen de informele leidraad
voor het onderwijsbeleid binnen Europa. De Britse regering heeft onlangs uitgesproken dat ze het aandeel hoger opgeleiden wil opvoeren tot 50%. Ook in Nederland leeft de gedachte om op
termijn de helft van het aantal jongeren uit te rusten met een diploma van het hoger onderwijs.

Dit betekent een aanzienlijke uitbreiding van het aantal jongeren dat doorstroomt naar het hoger onderwijs en een drastische reductie van de uitval uit het hoger onderwijs. Universiteiten en hogescholen ondervinden in toenemende mate kritiek vanwege de hoge uitval. Het is de vraag of dit terecht is. Het volgen van een opleiding heeft in zekere zin een experimenteel karak ter. Leerlingen leren niet alleen nieuwe kennis en vaardig he den, maar ze leren ook iets over hun eigen capaciteiten. Sommige leerlingen die onzeker zijn over hun capaciteiten kunnen er tijdens het volgen van een opleiding achter komen dat ze meer in zich hebben dan ze aanvankelijk dachten, ter wijl anderen juist tot de ontdekking komen dat hun capaciteiten niet toereikend zijn.

Onderwijs leert jongeren niet alleen de grenzen van hun capaciteiten te verkennen. Ook over belang stelling voor een bepaald onderwerp, motivatie of de juiste studie houding kunnen leerlingen vooraf twijfelen en tijdens het volgen van een opleiding meer te weten komen. Onderwijs genereert informatie die ervoor zorgt dat de mate van onzekerheid over de eigen geschiktheid gereduceerd wordt. Dit leidt aan de ene kant tot meeval lers, en aan de andere kant tot tegenval lers. In die zin is voortijdige uitval de onvermijde lijke keerzijde van de ontdekking van talent. Of zoals de econoom Stigler het ooit uitdrukte: “In a regime of ignorance Enrico Fermi would have been a gardener, Von Neumann a checkout clerk at a drugstore”. Het zelf-selectie argument impliceert dat, zelfs als onderwijs geen produktiviteitsvergrotende eigenschappen heeft, onderwijs toch een maatschappelijke waarde kan hebben.

Het lijkt onwaarschijnlijk dat uitbreiding van de deelname aan het hoger onderwijs haalbaar is, als tegelijk de private bijdragen die studenten zelf moeten betalen omhoog gaan. Tegelijk leidt in de huidige  situatie een uitbreiding van de deelname in het hoger onderwijs tot aanzienlijke kostenverhoging voor de overheid. De overheid kan er voor kiezen om de financiering niet mee te laten stijgen met de onderwijsdeelname, maar dat betekent een daling van de bekostiging per student en verlaging van de studiefinanciering. Uiteindelijk leidt dat tot verlaging van de kwaliteit van het hoger onderwijs.
De oplossing van dit dilemma ligt in een betere verdeling van middelen voor het hoger onderwijs. Middelen zouden vooral besteed moeten worden aan jongeren die wel over de capaciteiten beschikken, maar waarvoor de kosten van het hoger onderwijs in min- of meerdere mate een barrière vormen voor deelname. Concreet betekent dit dat studiefinanciering en middelen voor bekostiging van opleidingen vooral terecht moeten komen bij jongeren uit gezinnen met lagere inkomens. Tegelijkertijd zouden mensen die bereid en in staat zijn zelf hun opleiding te bekostigen, hiertoe ook de mogelijkheid moeten krijgen. Dit houdt in dat er meer ruimte moet worden gecreëerd voor private financiering van hoger onderwijs.

Het hoger onderwijs bevindt zich op dit moment in een patstelling. Enerzijds is de afgelopen jaren bij beleidsmakers het inzicht doorgebroken dat het vooral de betrokkenen zelf zijn die profiteren van investeringen in onderwijs. Dit leidt tot de conclusie dat individuen zelf een groter deel van de kosten van onderwijs voor hun rekening kunnen nemen. Echter – en hierdoor ontstaat deze patstelling – het politieke draagvlak ontbreekt om de eigen bijdragen (schoolgelden, collegegelden, etc.) te verhogen of volledig vrij te laten. Er is een vrij effectieve beweging die verhindert dat het profijtbeginsel voor de consumptie van collectief gefi nancierde goederen wordt toegepast. Het gevolg is dat al ruim twintig jaar de financiële middelen voor onderwijs achterlopen bij hetgeen noodzakelijk is. Tegelijkertijd wordt van universiteiten en hogescholen gevraagd om steeds meer studenten af te leveren. Het kan haast niet anders dan dat verdere toename van het aantal hoger opgeleiden zonder extra middelen ten koste gaat van de kwaliteit van het onderwijs. Het gevolg is dat de ambitie die uit de Lissabon declaratie spreekt om tot de top te behoren nog verder uit beeld verdwijnt.

Vaak wordt in dit verband verwezen naar de Verenigde Staten. Zeventien van de twintig beste universiteiten in de wereld bevinden zich in de VS. Ter vergelijking: de eerste Nederlandse universiteit vinden we pas op plaats 64 terug. Dankzij private investeringen in het onderwijs zijn de uitgaven aan het hoger onderwijs in de VS twee keer zo hoog als in Europa. Door sommigen wordt hieraan de conclusie verbonden dat Europese landen de private bijdragen op een vergelijkbaar peil moeten brengen. Een dergelijke vergelijking tussen de VS en Europa gaat echter mank. Europese landen kennen een veel hogere belastingdruk en een hoger niveau van collectief gefi nancierde voorzieningen dan in de VS. De inkomensverschillen in Europa zijn daarnaast kleiner. Als gevolg zijn zowel de gelijkheden, de gewoonte als de noodzaak voor particulierinitiatief in de VS groter dan in Europa. Charitatieve instellingen die fondsen voor studenten beschikbaar stellen zijn talrijker en genereuzer in de VS. De fiscale faciliteiten voor giften aan goede doelen zijn in de VS ook ruimer. De rol van het particulier initiatief is in Europa voor een belangrijk deel overgenomen door de staat en dat is niet makkelijk te veranderen. Bill Clinton ging in 1992 zijn verkiezingscampagne in met de slogan ‘it’s the economy, stupid’. Voor de komende Tweede Kamerverkiezingen raden wij aan om ‘het is het onderwijs, domoor’ als motto te gebruiken.


(Dit artikel verscheen vorige week in de afscheidsbundel voor VSNU-voorzitter Ed d’Hondt, getiteld ‘De universiteit, een vitaal organisme.)  






«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK