Kanttekeningen bij een kennisinvesteringsagenda

Nieuws | de redactie
23 november 2006 | De Kennisinvesteringsagenda verdient alle steun, maar als we niet sterker inzetten op Leven Lang Leren, dan zullen de Lissabondoelstellingen niet worden gehaald. OU-voorzitter Theo Bovens legt uit waarom we een infrastructuur voor LLL nodig hebben, en hoe de OU zelf al werkt aan de opzet ervan.



Deze maand werd het KIA-rapport (de kennis-investerings-agenda) vastgesteld en aan de politieke en maatschappelijke stake-holders aangeboden. De kracht zal straks mede zitten in de mate van steun voor de Agenda, en de manier waarop bedrijfsleven, onderzoek-instellingen en politiek de agendapunten gaan oppakken. Zonder de kracht van het rapport te willen ondermijnen, wil ik graag aan de discussie bijdragen door enige kanttekeningen te plaatsen.

Aandacht voor leven-lang-leren
Hoewel het misschien niet zo wordt ervaren, is de aandacht voor de relatie ‘groei kenniseconomie’ en ‘leven- lang-leren (LLL)’ een grote stap voorwaarts. Opvallend is dat de Europese beleidsmakers de genoemde relatie al veel eerder wisten te leggen. Al sinds het midden van de negentiger jaren van de vorige eeuw komen er in Europese stukken, in OECD- verband, evenals in uitspraken en besluiten van de Europese Commissie en diverse Eurocommissarissen, concrete passages en aanbevelingen naar voren. Sinds er sprake is van een Lissabon-agenda stelt Europa klip en klaar dat die doelstellingen niet haalbaar zullen blijken te zijn zonder de inzet van LLL (‘Lifelong learning is a sine qua non if the Lisbon objectives are to be achieved’, citaat van de voorzitter van de Europese Commissie, José Manuel Barroso, april 2005, Glasgow Convention EUA). De EU heeft hier dan ook een langer lopend en substantieel programma voor ingericht (Integrated Action Programme in Lifelong Learning 2007-2013). In Nederland liepen we op dit terrein wat achter. Vanaf 2003 merken we de aanzetten voor een inhaalslag.

Het nieuwe van KIA is het besef dat een toename van de deelname aan LLL niet als vanzelf zal geschieden, maar dat grote investeringen ook hier noodzakelijk zijn.

Onvoldoende  infrastructuur voor tweede leerweg
Het ‘Nationaal Initiatief Lang Leve Leren!’, geïnitieerd door de Open Universiteit Nederland, samen met Teleac/NOT, Stichting Kennisnet en SURF, heeft al eerder vastgesteld dat in Nederland de infrastructuur voor de ‘tweede’ leerweg (voor LLL) niet op orde is. We hebben een prima infrastructuur voor de initiële (‘eerste’) leerweg (van voorschoolse programma’s via basisschool, voortgezet onderwijs, naar beroepsonderwijs, HBO en WO), maar deze is niet toegerust op LLL. En ook de bestaande infrastructuur voor LLL heeft in het algemeen niet de kenmerken die zo belangrijk zijn voor LLL: een flexibel leeraanbod, leermaterialen van hoge kwaliteit (geschikt voor zelfstudie) en een open en toegankelijk onderwijsmodel. Slechts daarmee kan goed tegemoet worden gekomen aan de grote diversiteit in de behoeften en omstandigheden van leven-lang-lerenden. Daar komt nog eens bij dat burgers echt op grote schaal zouden moeten worden gestimuleerd tot LLL en dit zal alleen effectief kunnen gebeuren als ze daar goed bij worden bediend.

Betere informatie en coördinatie kan hier wat helpen, maar waar het werkelijk op aan komt is het zichtbare falen van de ‘markt’ voor LLL aan te pakken. In het realiseren van een adequate tweede weg leerinfrastructuur en het bewerkstelligen van een cultuur waarin blijvend leren vanzelfsprekend is, ligt mijns inziens een belangrijke taak voor de overheid[1].

Alvast een paar kanttekeningen bij KIA
1)       Ondanks de constatering dat de Nederlandse beroepsbevolking een te klein percentage hoger opgeleiden kent, stoppen de KIA-voorstellen om LLL te bevorderen bij het MBO. Juist de aansluitingen MBO-HBO, HBO- WO en VWO- HBO/WO verdienen bij LLL veel grotere aandacht. Daarbij mag ook het op peil houden van op jonge leeftijd verkregen kennis niet vergeten worden. We zijn immers hier in Nederland nog erg ver verwijderd van ons voorbeeld Finland, waar zo’n 60% (!) van de bevolking hoger opgeleid is.

2)       LLL wordt (weer) apart behandeld. Het nadeel hiervan wordt in KIA ook duidelijk: bij alle voorgestelde maatregelen voor de onderwijskolom ontbreekt LLL. Daarmee is het net alsof de bestaande onderwijsinstellingen zich kunnen (blijven) onttrekken aan hun verantwoordelijkheid voor LLL, of hun taak daarin veel te bescheiden opvatten (voorbeeld: voor veel universiteiten is LLL synoniem aan post- academisch onderwijs of slechts onderdeel van een alumni-beleid).

3)       Dat heeft meteen het risico dat LLL ook in financiële zin als iets aparts wordt gezien, hetgeen tot een eenvoudige formule zou kunnen leiden voor de verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid en private partijen: de overheid is er voor de initiële fase, de markt voor LLL. Hoe aantrekkelijk een dergelijke eenvoud ook moge lijken, hij past niet op de analyse van het falen van de markt, de geschetste zorgelijke situatie rondom LLL wordt er niet mee verbeterd en de ambitieuze doelstellingen van Nederland om als kennissamenleving mondiaal mee te tellen worden er niet mee bereikt.

Waarom is ’leren’ geen sleutelgebied ?

De hele KIA ademt terecht de sfeer van ‘beter onderwijs is onmisbaar voor de groei van de kenniseconomie’. ’Kennis’ en ‘leren’ zijn de kernbegrippen in alle voorgestelde maatregelen. Het bevreemdt mij dan ook zeer dat het leren zelf geen onderwerp van studie, kennisvergaring, kennisvermeerdering en fundamenteel en toegepast onderzoek is.

Het Nederlandse onderwijskundig en onderwijstechnologisch onderzoek is van hoge kwaliteit. De OUNL heeft R&D-programma’s lopen die zichtbaar bijdragen aan de prima reputatie die Nederland op dit terrein heeft. Maar op het gebied van LLL is er nog een groot onontgonnen terrein, omdat het meeste onderzoek zich vanzelfsprekend op de jongere generatie heeft gericht. Willen we dat KIA successen gaat boeken, dan is een funderend, innoverend en faciliterend onderzoeksprogramma ‘Leven-lang-leren in de Kennissamenleving’ onontbeerlijk. Zo’n onderzoeksprogramma kent thema’s als de toename van het aantal hoger opgeleiden, de opscholing langs de beroepskolom, de toename van het aantal mensen met een startkwalificatie, het up-to-date houden van de competenties van de beroepsbevolking, het pro-actief omscholen van mensen waarvan de employability is aangetast, maar ook expertiseontwikkeling in de professie, effectief leren op verschillende leeftijden, open en flexibele leeromgevingen, leergemeenschappen, werkplekleren, multimediaal leren, het technologisch arsenaal, de leercultuur, leren in de samenleving  en zo meer. Het beoogde onderzoeksprogramma is breed in thematiek en behelst daarom een heel spectrum aan disciplines die in samenhang aan de kennisontwikkeling bijdragen. De maatschappelijke en economische valorisatie van de op te bouwen kennis is zo essentieel, dat het programma mede vanuit die optiek wordt ingevuld en uitgevoerd. Vanuit de OUNL hebben we recent een schets voor een dergelijk programma bij OCW en NWO ingediend.

We zouden overigens ook wat dit betreft een voorbeeld kunnen nemen aan Finland, waar de Academie voor Wetenschappen al in 2002 een R&D-programma heeft geëntameerd onder de titel ‘Life as learning’.

Natuurlijk is dit preken voor eigen parochie, want mijn universiteit heeft de ambitie om zo’n programma te leiden en samen met vele anderen nationaal en internationaal uit te voeren. Logisch dat wíj de relevantie zien, maar ziet u die ook ?

Theo Bovens

Voorzitter Open Universiteit Nederland







[1] Voor meer achtergrond verwijs ik graag naar de presentatie die mijn collegabestuurder en rector magnificus Fred Mulder in mei 2006 heeft gehouden bij het lustrum van de OUNL- alumnivereniging (een bewerking van een presentatie uit januari 2006 in het Rectoren College van de veertien Nederlandse universiteiten), verkrijgbaar bij de OUNL (of bijgevoegd).




«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK