A Christmas Carol in het hbo

Nieuws | de redactie
19 december 2006 |

NVAO-Chef Karl Dittrich pleit op ScienceGuide voor een inhoudelijk debat terzake van de onderwijskwaliteit en roept zowel de Vereniging Beter Onderwijs (BON) als het hbo- management op de loopgraven te verlaten. Graag wil ik hem op zijn wenken bedienen met oog voor het naderende kerstfeest.

Staat BON voor Christmas Past en het hbo- management dat het nieuwe leren omarmt voor Christmas Yet To Come? Ik betwijfel het. Bij Colleges van Bestuur en managers glijdt de kritiek van BON af als water van een eend en wordt achter de vlag van promotie en onderzoek aangelopen. BON pleit voor vakinhoudelijke kennis en moet niets hebben van onderwijsmanagers. Ze lijken wel de dorpsgekken in de huidige onderwijsgemeenschap, de managers of de vertegenwoordigers van BON, al naar gelang waar uw voorkeur naar uitgaat. In deze bijdrage wil ik laten zien hoe volgens mij Christmas Present er uitziet en wat dat betekent voor verleden en toekomst. Als invalshoek kies ik daarbij voor de juridisch georiënteerde hbo-opleidingen als Sociaal Juridische Dienstverlening (SJD), Hbo-Rechten (HBR) en Management, Economie en Recht (MER). Daaruit zijn lessen te trekken voor het gehele hbo.

Promotie en onderzoek

Promotie en onderzoek zijn de nieuwe toverwoorden in het hbo. In het nieuwe functiehuis levert dat docenten al snel schaal 12 op. Het schrijven van een boek specifiek geschreven voor het hbo, het binnenhalen van beroepsproducten in je onderwijs of uitmuntend docentschap zonder onderzoek of promotie worden meestal niet extra gewaardeerd. Zo kan het gebeuren dat uitstekende docenten in schaal 10 of 11 terecht komen. Bij een enkele hogeschool begin je zelfs in schaal 9. De onderwijsbonden doen of hun neus bloedt. Zo hadden zij het niet bedoeld! Hogescholen, die in een accreditatie nog hoog scoren op kwaliteit van docenten, moeten daarvoor vrezen in de toekomst. De criteria waarop inschaling plaatsvond, waren vooraf ook onduidelijk. En wat niet uitlegbaar is, klopt niet. Daarom is dit ook zo ernstig. Docenten gaan vanuit een negatieve motivatie onderzoek en promotie verrichten of melden zich aan voor een coördinatorschap. Het maakt niet uit wat. Collega’s die daar niet voor voelen, maken terugtrekkende bewegingen. Zo liet een docente recent de accreditatie passeren. “Dat laat ik maar over aan de paradepaardjes van schaal 12” hoorde ik. Dit voorbeeld laat zien hoe straks een onderscheid dreigt te ontstaan tussen beleid en uitvoering, terwijl deze docente zo veel goeds heeft in te brengen voor dat beleid. Juist in het nieuwe leren wordt verwacht dat vakoverstijgend en beleidsmatig wordt meegedacht.

De genoemde toverwoorden kennen ook percentages. Zo is er een hogeschool waar 50 % van docenten op termijn onderzoek moet verrichten en 25 % dient te promoveren. Nodig is echter eenheid in verscheidenheid. Juist bij onderzoek moet het geen eenheidsworst worden. Per opleiding moet je de reikwijdte en het belang van onderzoek aangeven. Zo is er bijvoorbeeld bij de opleiding Social Work een meer directe relatie tussen de resultaten van onderzoek en de inhoud van het werk dan bij juridisch georiënteerde opleidingen. In het werkveld van Social Work zijn ook meer onderzoeksinstituten of financiers aanwezig waarmee je kunt samenwerken zoals het Verweij Jonker Instituut, het Oranjefonds etc. In de juridische wereld zijn die mogelijkheden zeer beperkt. Je moet uiteraard wel weten wat het werkveld van je verwacht. Zo is het belangrijk dat de juridische professional op hbo-niveau met taal weet om te gaan, met als doel de kloof te dichten tussen burger en recht. Op twee wijzen. Hij beschikt over een goede schriftelijke en mondelinge uitdrukkingvaardigheid en kan het juridische jargon in begrijpelijke taal verwoorden. In het hbo werkveld komt de functie “onderzoeker” nauwelijks voor noch wordt van deze juridische professional een beoordeling van verrichtte onderzoeken vereist. Wel verricht hij, zo de tijd hem daarvoor in de praktijk is gegeven, literatuur- en jurisprudentieonderzoek bij het oplossen van juridische problemen. Hij duikt dan niet de boeken in maar de tijdschriften of een CD-rom.

Centraal moet staan welke activiteit van toegevoegde waarde is en waarom die toegevoegde waarde heeft voor de betreffende hbo- opleiding. Dat kan onderzoek of een proefschrift zijn maar er is zoveel meer onder de zon. Voorbeelden zijn docenten die begeleider zijn van een rechtswinkelproject als onderdeel van het curriculum, studenten die meedoen aan een belasting project à la de FNV belastingservice of docenten die boeken schrijven of ander materiaal maken gericht op de doelgroep die voor hun neus zit. Teveel wordt in het hbo gewerkt met boeken die eigenlijk geschreven zijn voor academici maar waar de flap vermeldt “ook geschikt voor het hbo”, terwijl die populatie steeds meer bestaat uit instromende mbo’ ers en havisten. Kortom: iedere docent die meer doet dan alleen frontaal les geven moet daarin gewaardeerd en gehonoreerd worden. Ook als je geen promovendus, onderzoeker of coördinator bent. Waardeer je dat niet, dan ontstaat er een stuwmeer van uitvoerende docenten die straks geen stap extra willen of kunnen zetten.

Bespreek en vertaal de resultaten van onderzoek en promotie naar het curriculum. Het lijkt logisch maar is het niet. Zo is bijvoorbeeld internationalisering een groot goed binnen het hbo maar komt het vaak niet verder dan uitwisselingprogramma’s tussen hogescholen van diverse landen. Docenten bezoeken elkaar en dat is het dan. De individuele docent krijgt daarover geen informatie. Hij weet vaak niet wat hij daarvan kan meenemen in zijn vak, thema of project. Ook vakinhoudelijke kennis wordt te spaarzaam gedeeld. Docenten zijn vakoverstijgend aan het meedenken en komen daar niet meer aan toe, als ze het überhaupt al deden.

Bedrijfscultuur

Met die docenten is iets merkwaardigs aan de hand. Aan studenten wordt het onderscheid geleerd tussen zakelijke kritiekpunten en opmerkingen op het betrekkingsniveau. Voor de beroepspraktijk van groot belang. Docenten hebben daar zelf moeite mee. Het aanspreken op elkaars functioneren smoort te vaak in het moeras van het betrekkingsniveau en is dus not done. Dat is één onderdeel van de bedrijfscultuur. Een tweede onderdeel is de samenstelling van groepen docenten. In mijn beleving zijn er vijf typen docenten. De eerste groep is vooral uitvoerend bezig en waait met alle winden mee. De tweede groep is vooral wantrouwend en trekt zich terug op het eigen eiland. De derde groep is zeer actief in de wandelgangen maar communiceert niet met het management. De vierde groep is aan het werk maar houdt zich verre van discussies over het te voeren onderwijsbeleid. De vijfde groep wordt gevormd door kritische meedenkende docenten die niet klakkeloos utvoeren. De laatste groep is zwaar ondervertegenwoordigt. De andere groepen overbevolkt. En wie vroeger in de laatste groep zat, kan verhuisd zijn naar een andere groep. Zo merkwaardig is dat niet, kunt u mij tegenwerpen. Dat komt in meer bedrijven voor. Toch hebben wij als docenten in het hoger beroepsonderwijs een bijzondere taak. Naar ik aanneem willen wij onze studenten opleiden tot professionals die een kritische doch opbouwende beroepshouding aanmeten. Maak het zelf dan ook waar! Hoe moet je het studenten bijbrengen als je het zelf niet in huis hebt? Hoe komt het toch dat deze beroepshouding vaker ontbreekt bij verder fantastische collega’s die zelf onderdeel zijn van vernieuwende leerprocessen? Werkdruk?

Hoewel ik dat gevoel zelf niet ken, hoor ik dat docenten zich onveilig voelen in organisaties waar ze werken. Dat gaat soms ver. BON heeft al vaker melding gemaakt van klachten van docenten die anoniem willen blijven. Sterker nog, BON heeft zelfs een Meldpunt Intimidatie opengesteld voor docenten die worden dwarsgezeten door managers, Scrooge alikes. Redelijk verontrustend allemaal, nu het hier gaat om volwassen mensen die doceren en hun naam niet bekend durven maken! Soms mogen docenten niet vrij publiceren. Er is een hogeschool met een soort persofficier die publicaties vooraf toetst. Een medezeggenschapslid dat zijn taak naar behoren verrichtte werd berispt omdat hij intern (niet extern!!) de mening van zijn achterban wilde peilen. Na beroep moest deze hogeschool de berisping intrekken. Toch is hij geen medezeggenschapslid meer. Kortom: trieste voorbeelden die niet zouden misstaan in onderwijs over grondrechten, in het bijzonder de vrijheid van meningsuiting.

Toch is het te simpel om het gedrag van docenten op een onveilig gevoel terug te voeren. Soms is onduidelijk waar het aan ligt, aan de bedrijfscultuur op hogescholen (zie hiervoor) of aan het gedrag van managers of beiden. Wat ik wel zie, is dat docenten zich opvallend vaak neerleggen bij zaken waar ze het eigenlijk niet mee eens zijn. Zo kon bijvoorbeeld het hoofdpijndossier van het nieuwe functiehuis tamelijk geruisloos bij de verschillende hogescholen worden ingevoerd. Ook worden docenten te vaak ingezet op onderdelen die niet bij hun expertise aansluiten of andersom docenten die wel expertise in huis hebben, worden juist niet ingezet. Dit roept het beeld op van de manager als vakkenvuller en de docent die zijn beroepsethiek veronachtzaamt. Die beroepsethiek brengt mee dat je geen onderdelen verzorgt waar je niet in thuis bent, ook al zou je het redden met de studenten een week voor te zijn. Hoewel docenten geen allesweters maar specialisten zijn, trappen ze er wel in. Voor kennisoverdracht krijgen ze een beperkt aantal voorbereidingsuren terwijl bij interne vakoverstijgende werkgroepen soms gesmeten wordt met uren. Veel van die werkgroepen kennen een lange sisser met een knal die uitblijft. Tot die beroepsethiek mag je ook rekenen het bewaken van je onderwijstaken. Te vaak nemen docenten ondersteunende taken op zich waardoor ze uren aan het kopieerapparaat staan, al dan niet digitaal hun eigen readers in elkaar flansen, administratieve rompslomp op hun schouders nemen etc. Het wordt hoog tijd dat bij hogescholen, net als bij commerciële opleidingsinstituten, readerredacteuren worden aangesteld die zorg dragen voor de verwerking en lay-out van studiewijzers en readers. Op de koop toe krijg je mooie visitekaartjes voor je opleiding.

De genoemde bedrijfscultuur moet eens een keer onderste boven. Managers die roepen dat zij samen met de docenten er zijn om aan onderwijsvernieuwing gestalte te geven, moeten bij ogenschijnlijk gebrek aan oppositie deze maar zelf oproepen. Geef je docenten daarbij een veilig gevoel, omring je juist met kritische lieden, pik hun signalen op en maak beroepsethiek ook onderdeel van je eigen handelen. Dat houd je scherp. Die goede manager voert niet klakkeloos uit wat directie of College van Bestuur hem opdraagt, die toont visie op de ontwikkeling van het curriculum, kent de evenwichtige verhouding tussen “top-down” en “bottom up”, zorgt dat hij weet wat zich afspeelt bij projecten, thema’s of vakken, coacht zijn docenten en spreekt studenten.

Wat zie je echter in de geordende chaos die hogeschool heet? De managers zijn her en der brandjes aan het blussen, nemen veel beslissingen ad hoc, fungeren als vakkenvullers, worden overstelpt met administratieve rompslomp, besteden taken uit aan coördinatoren waardoor niet meer inzichtelijk is wie nog verantwoordelijk is voor wat, zitten zelfs de studentenpanels niet meer voor en ga zo maar door. Vandaar dat de veelgehoorde kreet van managers, “we staan samen met docenten voor hetzelfde karwei”, zo loos klinkt. Ronduit stuitend is het, als de manager het voortdurend heeft over “het proces” (het gekozen onderwijssysteem) dat zo prima werkt en geen oog meer heeft voor de inhoud. Degene die Het Proces van Franz Kafka heeft gelezen, weet waarom dit zo gevaarlijk is. Zelfs de argeloze televisiekijkende burger heeft dit door. Zo kwam in Rondom Tien (november 2006) de voorzitter van het College van Bestuur van het Friesland College niet verder dan de opmerking dat het proces zo goed verliep terwijl de aanwezige studenten smeekten om goed onderwijs. Een handreiking bleef uit. Hoewel het hier ging om een mbo-opleiding zijn deze geluiden ook in het hbo te horen.  

Studenten

Moet dan het heil uit de studenten zelf komen? Ze worden immers opgeleid in het competentiegericht onderwijs. Daarbij gaat het om een combinatie van kennis, vaardigheden, inzicht en h ouding. Zo kent de juridische professional op hbo-niveau niet alleen de wet maar handelt ook pragmatisch. Hij doet aan vraagverheldering en verwijst waar nodig. Hij weet dat de juridische weg niet altijd de beste oplossing biedt en heeft oog voor alternatieve geschilbeslechting. Wetskennis en methodiek gaan hand in hand. Daar is niets mis mee, temeer daar de beroepspraktijk op deze competenties zit te wachten.

Komt nu bij de uitvoering van competentiegericht onderwijs die kennisoverdracht vanzelf aan bod? Die kennis staat onder druk. Onderzoeks, ervarings- en reflectieleerlijnen en wat al niet meer zetten de juridische component soms zwaar onder druk. Wetskennis zou er niet toe doen omdat wetgeving snel verandert en op te zoeken is. Wie dit beweert, veronachtzaamt het belang van wetssystematiek. Vanuit die wetssystematiek kan de juridische professional praktische problemen juist oplossen. Omdat je systematiek niet kunt opzoeken maar moet leren, zijn docenten die daartoe kennis en inzicht overdragen hard nodig. Hoe meer een docent weet, hoe leuker studenten het trouwens vinden. Ook als je de docent als coach ziet, is kennis en kunde een vereiste. Het blijft handig dat de coach weet uit te leggen wat de achterliggende filosofie is bij specifieke wetgeving. Een student begrijpt dan beter de wet en als juridische professional kan hij dat later uitleggen aan de burger. Waakzaamheid bij kennisoverdracht blijft dus geboden.

Die waakzaamheid is ook nodig bij projectonderwijs. Dankzij deze onderwijsvorm leren studenten samenwerken. In theorie een waarheid als een koe. Wie zich mengt met hbo – studenten in bussen en treinen, weet wel beter. Het maakt niet uit in welke regio. Je hoort dan vooral op welke wijze zij het projectwerk verdelen maar niet hoe ze gaan samenwerken. Nu we bovendien weten dat studenten zich massaal op Google storten, zijn we geneigd controlesystemen er op los te laten. Er zijn programma’s in omloop die teksten op plagiaat toetsen. Hogescholen worden geadviseerd om studenten anti- plagiaatverklaringen te laten tekenen. Er worden zelfs student-mediators opgeleid om te bemiddelen als in projectgroepjes studenten op de bagagedrager blijven zitten. Allemaal voorbeelden van het paard achter de wagen spannen. Er gaat namelijk iets aan vooraf. De vertrouwensrelatie tussen docent en student. Hoe bouw je die relatie op? De docenten zijn nodig om studenten kaders te bieden, hen te leren zelfstandig te werken, verantwoordelijk te maken voor hun eigen werk. De persoonlijke mening van de student is alleen dan waardevol als die berust op verkregen kennis en inzicht. Controlesystemen, anti-plagiaatverklaringen en studentenmediation zijn hulpmiddelen en geen op zichzelf staande procedures. Ze mogen pas worden ingeroepen als de docent vooraf de kaders heeft geboden en er een uiterste noodzaak is om ze te gebruiken. Ook bij werkcolleges waarbij geen verplichte aanwezigheid geldt of uren waarin de docent geconsulteerd kan worden, wordt te snel een appel gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van de studenten. Die verantwoordelijkheid moet voorgedaan worden, moet hen geleerd worden. Anders lopen studenten doelloos rond. Jonge kinderen zet je ook niet alleen voor het televisietoestel. Je kijkt altijd mee. Schuif die verantwoordelijkheid niet af op de student  maar neem zelf ook initiatief.

Bij dit alles gaat het uiteraard ook om de vraag of competentiegericht onderwijs bijdraagt aan een verbetering van de kwaliteit van het beroepsgericht onderwijs. Onderwijsdeskundigen hebben daar boeken over vol geschreven. Maar is de huidige uitvoering conform hun denkbeelden? Kijk dus eens verder dan het concept (het proces) dat voorligt. Wie weet kunnen de onderwijsgoeroe’s weer eens een rondje maken langs hogescholen. Ze moeten dan niet langs de bestuursvoorzitters gaan (die kennen ze al), geen bevlogen inleidingen houden (pas in de wandelgangen komt het commentaar) maar meelopen in het (project) onderwijs! Dus zelf leren leren. Schrijf die bevindingen op, doe aan zelfreflectie en rapporteer terug aan hogescholen. Alleen dan smoort een mooie onderwijstheorie niet in het moeras van de dagelijkse uitvoering. Vergelijk het maar met het nationale hoofdpijndossier van de WAO. Op zich was met die wet niet zoveel mis. Juist in de uitvoering ging het fout.

Heeft de onderwijsinspectie hier dan geen taak? In theorie wel maar in de praktijk staan ze op te grote afstand. Accreditatiecommissies komen eens in de zoveel jaar langs en letten toch meer op het procedurele aspect dan op de inhoud. Laat de hogescholen de onderwijskwaliteit maar zelf regelen met dien verstande dat in dat geval meer en beter toezicht komt. Benoem vanuit het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen vliegende brigades die het ganse land doorreizen en maandelijks hogescholen onaangekondigd bezoeken. Vliegende brigades die op de werkvloer pardoes verschijnen, deelnemen aan projecten en cursussen bijwonen. Een keuringsdienst van onderwijs, te rechtvaardigen omdat hogescholen niet ondernemen met eigen geld maar met geld van burgers, belastinggeld.

Samenvatting en conclusie

De discussie in het land en de media richt zich teveel op het gekozen onderwijssysteem. Je bent voor of tegen het nieuwe leren. Begin eens met de problemen op te lossen die al jaren in het hoger beroepsonderwijs spelen, los van welk onderwijssysteem dan ook. Loop dus eerst in je eigen tuin rond voordat je de wijde wereld van onderzoek en promotie intrekt en verander de aanwezige cultuur. In die tuin lopen docenten rond die niet van zich laten horen maar wel onvrede hebben. Ze zijn geen generalisten maar specialisten. Vertrouw en waardeer hun kennis en kunde en zorg dat docenten doen waar ze goed in zijn: onderwijs verzorgen. Dat is niet het aloude klassikaal lesgeven maar onderwijs met oog voor en samenwerking met de beroepspraktijk. Haal de secretariële rompslomp bij docenten weg en trek readerredacteuren aan. Ontlast je managers zodat zij meer met visie en minder met administratieve rompslomp bezig zijn. Stimuleer het debat in je eigen organisatie en werp geen onveilige belemmeringen op.

Hoewel juist voor onderzoek en promotie momenteel geldstromen beschikbaar zijn, laat dit onverlet dat instituties als de HBO-raad, Colleges van Bestuur en lectoraten zich in Den Haag des te sterker moeten maken voor goed beroepsonderwijs anders dan promotie en onderzoek. Onderzoek is bovendien geen eenheidsworst en kent gradaties al naar gelang de specifieke hbo-opleiding. Breek bij de volgende CAO-onderhandelingen of liever nog tussentijds het functiehuis open. Als de vakbonden het niet doen, dan maar de HBO- raad. Het is ook een werkgeversbelang dat de kwaliteit van uitvoerende docenten in de toekomst op peil blijft. Devalueer niet het beroep van docent en formuleer heldere criteria, zodat buiten promovendi, onderzoekers en coördinatoren ook docenten met minstens even belangrijke bijdragen voor het beroepsonderwijs gewaardeerd worden.

Veronachtzaam niet de uitvoeringsproblemen die spelen door onverkort bij de proceskant stil te staan. Proceskant en inhoud zijn als het linker- en rechterbeen. De stap van het linkerbeen (proceskant) is afhankelijk van de stap van het rechterbeen (inhoud). Charles Dickens zou het anno 2006 als volgt verwoorden: Two cabbages growing from one root bring luck . Met Dittrich ben ik het dus eens dat het de hoogste tijd wordt dat BON, Colleges van Bestuur, lectoren, directeuren, managers, docenten en onderwijsdeskundigen uit hun loopgraven tevoorschijn komen en samen aan de Kerstdis gaan zitten. Alleen in dat geval is Tiny Tim verzekerd van goed beroepsonderwijs in Christmas Yet to Come.


Paul van Grinsven
Docent Sociaal Juridische Dienstverlening (SJD) en lid kenniskring Beroepsuitoefening Juridische Bachelors (onderdeel Kenniscentrum Sociale Innovatie), Hogeschool Utrecht.




«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK