Naar een terugkeer van de deugd op school

Nieuws | de redactie
13 december 2006 | Het onderwijs krijgt steeds meer opvoedkundige en maatschappelijke taken toebedeeld: alcohol- en drugspreventie, smaak-, voedings- en gezondheidseducatie, achterstandsbestrijding, integratie, een veilige school, extra opvang voor risicoleerlingen, waarden- en normen en burgerschapsvorming. Maar kan en moet de school dit wel allemaal doen? Op die vraag ging Pieter Vos in in zijn openbare les als lector Morele vorming in het onderwijs’ aan de Gereformeerde Hogeschool in Zwolle.



Veel Nederlanders zeggen belang te hechten aan sociale cohesie in de samenleving. Tegelijk is er een toename van een individualistische en hedonistische leefwijze, die de sociale betrokkenheid juist ondermijnt. Gemeenschapszin en solidariteit worden problematisch als individuele zelfontplooiing en hedonisme als het hoogste goed gelden. Het individu stelt steeds hogere eisen aan zichzelf en aan anderen om zijn persoonlijke levensgeluk te realiseren. Als aan de hoge eisen niet direct wordt voldaan, roept dit agressieve gevoelens op. In toenemende mate wordt aan deze impulsen toegegeven: er worden snel klappen uitgedeeld, grof taalgebruik en ‘hufterigheid’ zijn niet van de lucht. De cijfers wijzen uit dat er een toename is van probleemgedrag, zinloos geweld en criminaliteit. En recentelijk is duidelijk geworden dat jongeren op steeds jongere leeftijd steeds meer gaan drinken.

De school als reddende institutie
Als er problemen zijn in de samenleving wordt al snel naar het onderwijs gekeken: de school als ‘reddende institutie’. Het onderwijs krijgt steeds meer opvoedkundige en maatschappelijke taken toebedeeld: alcohol- en drugspreventie, smaak-, voedings- en gezondheidseducatie, achterstandsbestrijding, integratie, een veilige school, extra opvang voor risicoleerlingen, waarden- en normen en burgerschapsvorming. Maar kan en moet de school dit wel allemaal doen?

In de eerste plaats denk ik dat het verhelderend is onderscheid te maken tussen de pedagogische en de maatschappelijke taak van de school. De pedagogische of opvoedende opdracht is geen opdracht aan de school, maar een opdracht van de school. Het behoort tot het hart van het onderwijs kinderen mede op te voeden tot volwassen en verantwoordelijke burgers. Daar hoort dus minstens morele vorming bij. Bij de maatschappelijke opdracht daarentegen gaat het om extra taken, zoals voor- en naschoolse opvang, schoolmaatschappelijk werk, opvoedingscursussen aan ouders en dergelijke. Daarbij moeten scholen zich afvragen in hoeverre ze daarvoor verantwoordelijk kunnen en willen zijn. Dit kan per school en per situatie verschillen.

In de tweede plaats gaat het om maatschappelijke problemen die niet alleen door de school kunnen worden opgelost. Morele vorming wordt lastig als ouders en andere opvoeders kinderen iets bij willen brengen waaraan ze zich zelf niet houden. Niet kinderen en jongeren zijn het probleem, maar de volwassenen en de dragende moraal van de samenleving.

Vage waarden en strakke normen
De school heeft desondanks als taak bij te dragen aan de morele vorming van kinderen. Maar hoe kan zij dit aanpakken? Moeten we kinderen weer mores leren? In de samenleving gaan steeds meer stemmen op voor strakke normen en de handhaving ervan. Nu zijn normen en regels van groot belang. Kinderen hebben grenzen nodig. Maar ik denk dat er meer moet gebeuren. Normen motiveren vooral extrinsiek en dagen ertoe uit om overtreden te worden. Ze bevorderen een minimale houding: als ik me aan de regels houd, is het goed. Voor het overige kan ik mijn gang gaan.

Pedagogen en onderwijsmensen hebben daarom veel nadruk gelegd op het ontwikkelen van waarden bij leerlingen. Vanwege de pluraliteit van levensbeschouwingen en culturen in een multiculturele samenleving ligt veel nadruk op het leren communiceren over waarden met respect voor verschil in achtergrond en overtuiging. De vraag is of dat in de praktijk niet te vrijblijvend en vaag is. Waarden zijn mooie idealen die vooral die mensen motiveren die er door aangesproken worden. Ze zeggen bovendien nog niet zoveel over het concrete handelen.

In het lectoraat Morele Vorming wordt een andere aanpak bepleit: de vorming van de persoon tot een moreel karakter. En dat is precies wat centraal staat in een deugdenbenadering.

Deugden en de vorming van de persoon
Deugden vormen de verbinding tussen waarden en normen. In een deugdenbenadering ligt de nadruk niet op het volgen van regels en ook niet op het praten en discussiëren over waarden. Het gaat om de vorming van de persoon die zich een aantal goede eigenschappen eigen maakt, zoals trouw, moed, barmhartigheid of tolerantie. Deze eigenschappen noemen we deugden. Ze kunnen geleerd worden door oefening in de praktijk en door het volgen van goede voorbeelden. Ook verhalen spelen een belangrijke rol. Deugden heb je dus niet vanzelf. Daartoe moet je gevormd worden.

Deugden zijn niet middelmatig of burgerlijk, maar staan voor uitmuntende menselijke eigenschappen. Ze wijzen op virtuositeit (het Latijnse woord voor deugd is virtus) en excellentie. De deugdethiek is vanaf de Grieken, via de Middeleeuwen tot in de moderne tijd het bepalende morele kader geweest. Dat betekent dat ook de christelijke ethiek eeuwenlang gestempeld is geweest door de deugdenleer. De christelijke denkers namen de klassieke deugdethiek over en vormden deze in christelijke zin om. Ze benadrukten dat de deugden niet van nature in de mens zijn, maar ingaan tegen de natuurlijke geneigdheid tot het kwaad. Evenmin duiden ze op eigen verdienstelijkheid. Een deugdenbenadering komt voort uit de christelijke traditie, sluit aan bij nieuwtestamentische noties en past dus bij uitstek in het christelijk onderwijs. Tegelijk kunnen christelijke scholen met zo’n benadering iets laten zien dat heel de samenleving ten goede komt en dat bijdraagt aan goed burgerschap.

Morele motivatie
In de deugdethiek speelt de gemeenschap een belangrijke rol. Ook de school kan een gemeenschap zijn. Dat betekent dat leraren, leerlingen, ondersteunend personeel, ouders en de buurt zich bij de school betrokken voelen. Binnen een goede gemeenschap is ook ruimte voor ieders inbreng, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. Dat vraagt om kleinschaligheid en frequente contacten tussen leraren en leerlingen. De niet-geplande, toevallige morele situaties, zijn de ‘gouden momenten’, waarin vaak meer geleerd wordt dan in een hele lessenserie bij elkaar. Een leraar moet de pedagogische kwaliteit hebben om op die situaties adequaat in te spelen. Hij moet bovendien een moreel voorbeeld zijn. Leraren kunnen alleen iets bijdragen aan de vorming in waarden en normen als ze deze zelf personifiëren. De leraar komt dus zelf in beeld en daarmee ook zijn deugden. Een goede leraar is een leraar die deugt.

Deugden boren bovendien de intrinsieke motivatie van leerlingen aan, door ze uit te dagen vanuit datgene waar ze goed in zijn of door aan te sluiten bij wat ze willen zijn. De kracht van een deugdenbenadering is dat ze aansluit bij motivaties die al aanwezig zijn, in plaats van daar afstand van te nemen, zoals in een regel- of plichtsethiek gebeurt. Deugden zijn kwaliteiten die ons in staat stellen om dat wat we zijn, op optimale wijze te zijn. In een vriendschap bijvoorbeeld probeer je een goede vriend te zijn. Je berekent niet aan welke regels je je moet houden om je vriend tevreden te stellen. Je wilt veel meer dan dat: eerlijk zijn, trouw zijn, liefdevol zijn enzovoort. Dat zijn geen regels, maar deugden. Zo werkt het ook met andere deugden. Kortom, een deugdenbenadering in het onderwijs daagt leraren en leerlingen uit om het beste van zichzelf te laten zien.

Dit is een samenvatting van de rede die Pieter Vos uitsprak bij zijn installatie als lector op de Gereformeerde Hogeschool Zwolle op 24 november  2006. U leest hier de complete lectorale rede van Pieter Vos

Zie voor meer informatie www.lectoraatmorelevorming.nl




«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK