Wetenschappelijk bewijs van Nieuw Leren?

Nieuws | de redactie
24 januari 2007 | Vernieuwers hebben de neiging om hun opponenten te bestrijden door hen als reactionair af te schilderen. De ‘Nieuwlerenadept’ en senior consultant van het Katholiek Pedagogisch Centrum Lizzy Tabbers schreef: “Logisch dat deze opponenten strenge selectie en een klassikale aanpak verdedigen en in stand willen houden. Terwijl intussen ieder weldenkend mens ziet dat deze intelligente kinderen zo veel méér hadden kunnen leren bij een activerend, betekenisvol en meer zelfsturend onderwijsaanbod.” Nu is deze retoriek onschuldig zolang deze onbewezen claims geen aanhangers van betekenis wint. Helaas hebben ons eigen ministerie van OC&W en vele onderwijsmanagers zich door de retoriek laten overtuigen, terwijl wetenschappelijke bewijzen zich keren tegen het nieuwe leren.

Het ‘nieuwe leren’ is gestoeld op de eigen verantwoordelijkheid van de leerling voor de leerinhoud en leerproces. De leerling stelt zijn eigen leerdoelen vast en bepaalt zelf hoe die doelen te bereiken. Instructie en voorkennis zijn daarbij nauwelijks of niet nodig. Recent wetenschappelijk bewijs toont het ongelijk van deze these aan. Kinderen leren wel degelijk op basis van instructie, ook kinderen die in 2007 naar school gaan. Een tweede veronderstelling van het nieuwe leren is dat kennis niet kan worden opgedeeld in afzonderlijke componenten en dat men leerlingen daarom beste confronteert met ‘echte’ en dus complexe problemen.

Maar, als we nu vaststellen dat het de mensheid duizenden jaren heeft gekost om tot het huidige kennisniveau te komen in welk vakgebied dan ook. Is het dan niet ijdel te denken dat we elke leerling in staat achten zelfstandig of in een groepje de benodigde kennis in pakweg vier jaren te verwerven? Natuurlijk is oefening met liefst realistische problemen wenselijk, maar de zaak omdraaien is eenvoudigweg roekeloos, vooral als er geen vakinhoudelijke docent aanwezig is die de leerling kan helpen. Het wekt dan ook geen verbazing dat op dit punt de ‘nieuwlerenbeweging’ door wetenschappelijk onderzoek in het ongelijk wordt gesteld.

Dan de toetsing. Wellicht staat het KPC een heel ander leerdoel voor ogen voor de leerling dan dat hij kennis verwerft. Van Aalst van het KPC schreef in 2002 het volgende over toetsen. “Net zo ouderwets is een onderwijssysteem waarin het leren plaatsvindt op basis van een complex stelsel van toetsen, examens en regels met als doel leerlingen te rangschikken op de lijn van dom naar knap. Wie als knap uit de bus komt, mag verder leren en kan zich een hogere maatschappelijke positie verwerven.”

Hiertegenover stelt Van Aalst een verandering in het denken over leren: “We hechten steeds meer belang aan de waarde die eigen wijsheid toevoegt aan boekenwijsheid. Persoonlijke ervaring en intuïtie zijn soms net zo belangrijk als algemene kennis en kunde. Kennis zit niet meer alleen in hoofd en boeken, maar ook in hart en hand; in producten en handelingen. Bovendien wordt kennis niet alleen meer overgedragen, maar ook gedeeld in groepen en netwerken.”  Liefst wil men dus toetsen vervangen door opdrachten. De afschaffing van toetsen heeft echter verstrekkende gevolgen voor de motivatie.

Dit heeft te maken met waarom mensen overgaan tot hard werken. Mensen gaan om drie redenen over tot hard werken. Ze gaan aan het werk als ze de onderliggende activiteit aangenaam vinden, bijvoorbeeld ‘gamen’. Daarnaast waarderen ze een prestatie afgezet tegen een norm die ze zichzelf hebben opgelegd maar welke wordt gebaseerd op een universele norm: het persoonlijk record. Ten derde hechten ze belang aan externe waardering: de olympisch kampioen die wordt geëerd in zijn woonplaats. De afschaffing of verregaande reductie van inhoudelijke toetsing heeft tot gevolg dat uitsluitend innerlijke drang leerlingen aanzet tot leren. Aanspreken van deze bron kan slechts op voorwaarde dat de leerling beschikt over basiskennis. Deze basiskennis is nu juist een element dat ontbreekt binnen het ‘nieuwlerendogma.’ Binnen ‘nieuw leren’ worden toetsen bij voorkeur afgeschaft ten gunste van leertrajecten die bestaan uit een reeks van opdrachten die wanneer de leerling deze aantoonbaar aflegt om worden gezet in een ‘opdracht-voldaan- kwalificatie’. Naast de onderbouwing vanuit de motivatieleer is er ook empirisch bewijs tegen de toetsingthese van het ‘nieuwe leren.’

Prof. Van der Werf haalde tijdens haar oratie in 2005 diverse onderzoeken aan waaruit blijkt dat kennis en vaardigheid het beste is gediend met ‘ouderwetse toetsen’. Tot slot propageert de ‘nieuwlerenbeweging’ het leren als groepsproces. Ik citeer hiertoe opnieuw uit de oratie van Van der Werf. “In zijn meest extreme vorm is ook de leraar een van de deelnemers. In zo’n leeromgeving is het leerproces van elk van de groepsleden op een of andere manier gunstig voor elk van de andere leden. Competitie wordt vermeden en samenwerking wordt bevorderd ten behoeve van individuele dan wel gezamenlijke kennisconstructie.”  Ook dit basisprincipe kan niet rekenen op wetenschappelijke ondersteuning. Verder bewijs tegen dit basisprincipe vinden we in economisch onderzoek. Mensen sluiten zich bij voorkeur aan bij mensen die minstens even goed en slim zijn als zij. Dit kan eenvoudig worden verklaard uit het punt dat mensen graag iets leren en daarom graag met mensen werken waarvan ze ook iets kunnen leren. Die kans is groter als ze met iemand kunnen werken die veel weet.

Onderzoek wijst uit dat groepen zich op die manier ook vormen. Dat wil zeggen: je zult de goeden bij elkaar vinden, dan vormt zich een middenmoot en een groep lager gekwalificeerden. Er is ook een tweede punt waar ‘nieuw leren toetsen’ en het leerproces elkaar negatief beïnvloeden. Volgens de ‘nieuwlerendoctrine’ maken leerlingen vaak gemeenschappelijke opdrachten. Gevolg is dat individuele bijdragen niet meer te traceren zijn waardoor het mogelijk is dat een leerling zich met succes kan onttrekken aan training op punten waar hij juist niet goed in is.

Concluderend, er bestaat veel bewijs voor de werking van ‘bestaand leren’ en vernietigend bewijs voor het ‘nieuwlerendogma’. Mijn vraag aan de aanhangers van het nieuwe leren is nu: wat is jullie bewijs voor de heilzame werking van het nieuwe leren? Ik weet zeker dat jullie me het antwoord schuldig moeten blijven. Nu we dit hebben vastgesteld is het des te verontrustender dat het ‘nieuwlerendogma’ zo veel aanhangers heeft. Zou onderzoek wel helpen?

Als het niet onethisch zou zijn, zou ik het volgende experiment willen toepassen. We nemen een stad en laten basisschoolleerlingen willekeurig in ‘nieuw leren’ en ‘huidig leren’ scholen instromen. Vervolgens meten we bij het landelijk eindexamen welke leerling het beste presteert. Ik laat me namelijk graag overtuigen door empirisch bewijs. De vraag die wellicht bij u overblijft is: waar draait de dogmatische implementatie van dit onderwijssysteem (de meeste VMBO’s, MBO’s en HBO’s hebben dit reeds gedaan) op uit?

Ik heb een naar en een goed bericht voor u en baseer me hier op kennis uit het verleden. Aan de ene kant leidt een systeem gebaseerd op een dogma altijd tot maatschappelijke drama’s. Anderzijds worden bijna al deze dogma’s ook weer verlaten op zeker moment! In dat verband het volgende: Zag u onlangs ook dat de HBO studenten afkomstig van ROCs zeer slecht kunnen spellen?  Wist u dat op een aantal ROC’s het vak Nederlands wordt afgeschaft? Het vak Nederlands komt wel weer terug hoor, over een jaar of 10.

Jan Bouwens
Hoogleraar accounting Universiteit van Tilburg






«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK