Anti-Europa houding benadeelt Nederlandse kennis

Nieuws | de redactie
19 februari 2007 | De negatieve opstelling in Nederland tegenover Europa en de Unie benadeelt ons hoger onderwijs en onderzoek. “De invloed van Nederland is afgenomen” en “in Brussel wordt nu wel eens gedacht dat ook onze instellingen eigenlijk niet of nauwelijks geïnteresseerd zijn in het Europese innovatie- en onderzoeksbeleid.”
Frans van Vught, voorzitter van het deze week te openen Neth-er ter behartiging van het Nederlandse kennisbelang in Europa, geeft daarom in een interview met ScienceGuide aan het nieuwe kabinet, de HO- en R&D- sector en zichzelf flink huiswerk mee voor de komende jaren. “De gehele wereld is de talentpool waaruit we de kenniswerkers voor nu en de toekomst moeten halen”


Wat is het hardnekkigste misverstand over het Nederlandse onderzoek en HO dat je in Brussel en bij de EU- partners steeds moet wegnemen? En wat gaat Neth-er daar aan veranderen? 

Ik vrees dat, algemeen gesproken, de invloed van Nederland in Brussel is afgenomen als gevolg van de kritische houding ten opzichte van de Europese Unie. In Brussel wordt nu wel eens gedacht dat ook onze instellingen van onderwijs en onderzoek eigenlijk niet of nauwelijks geïnteresseerd zijn in het Europese innovatie- en onderzoeksbeleid. En dat is natuurlijk jammer.

Als Neth-ER willen wij proberen niet alleen de excellentie van ons onderwijs en onderzoek te demonstreren, maar juist ook de Europese gezindheid van het Nederlandse onderwijs- en onderzoeksveld voor het voetlicht te brengen.

Daarnaast zijn er nog een paar andere kenmerken van het Nederlandse onderwijs- en onderzoeksysteem die niet altijd gemakkelijk uit te leggen zijn. In veel Europese landen is sprake van een brede definitie van het tertiaire onderwijsstelsel. Het Nederlandse onderscheid tussen wo en hbo enerzijds en mbo anderzijds is daar niet vanzelfsprekend. Voor bijvoorbeeld een internationale vergelijking van de participatiegraad in het hoger onderwijs heeft het bepaald gevolgen wat je wel en niet meetelt als behorend tot het tertiair onderwijs.

Ook de bestuursstructuur van de Nederlandse universiteiten, en met name de samenstelling van onze CvB’s,  roept hier nog wel eens verbazing op. Aan de collega’s uit andere landen moet ik nog wel eens uitleggen dat wij zowel een rector als een voorzitter van een universiteit hebben en dat die functies meestal niet gecombineerd zijn.

Hoe kunnen de nieuwe ministers van OCW, van EZ en van BuiZa het werk van Neth-er en de reputatie van ons onderzoek in Europa het beste ondersteunen?

Willen wij de reputatie van ons onderwijs en onderzoek verder opvoeren en bekend maken, dan is een goede afstemming en samenwerking van de Nederlandse departementen cruciaal. Zeker nu – in het kader van de herziene Lissabon-agenda – het accent in Europees verband in toenemende mate is gelegd op innovatiebeleid en de bijdragen van onderwijs- en onderzoeksinstellingen daaraan, is een gezamenlijk optrekken van de daarbij betrokken ministeries hard nodig. We zouden moeten zien te voorkomen dat we vanuit Nederland verschillende signalen naar Brussel laten uitgaan. Ik heb er vertrouwen in dat het nieuwe kabinet zich dit ook realiseert.

Wat kunnen de organisaties van onderwijs en onderzoek zélf doen om het werk van Neth-er voor hun gezamenlijke belangen en goede naam te optimaliseren?

Neth- ER wil graag de lobby van de veldorganisaties van onderwijs en onderzoek, en ook hun achterbannen, ondersteunen. Wij spannen ons in om de kwaliteit van ons onderwijs en onderzoek te laten zien, maar zeker ook om onze invloed in Brussel te laten toenemen. Daarbij is het natuurlijk van het grootste belang dat de instellingen gezamenlijk optreden. Het is dan ook verheugend dat zoveel koepelorganisaties en vertegenwoordigende organisaties lid van de vereniging Neth-ER zijn. Dat straalt eensgezindheid uit, en dat betekent een krachtig signaal.

Daarbij gaat het ook om het delen van informatie met elkaar. Neth-ER biedt up-to-date informatie over wat er zich op de Europese tonelen afspeelt. We hebben goede contacten en stellen die ook graag beschikbaar; ook bieden we de architectuur om informatie snel te verwerven en te delen. Maar de instellingen en hun vertegenwoordigende organisaties zullen ook zelf actief moeten willen zijn in het gebruiken – en ook het met elkaar delen – van die informatie. Zo kunnen we gezamenlijk meer invloed op en meer middelen uit Brussel krijgen.

Zou een aanzienlijke vereenvoudiging en versoepeling van de kennismigrantenregeling de attractie en naam van het Nederlandse HO en R&D niet het beste helpen op dit moment?

Natuurlijk is het in de wereldwijde “battle for brains” zeer belangrijk open te staan voor zoveel mogelijk talent van buiten. De gehele wereld is ook voor ons de talentpool waaruit we de kenniswerkers voor nu en de toekomst moeten halen. In wetenschap en onderwijs zijn er geen grenzen. Talent stroomt naar de plaatsen die daar het meest aantrekkelijk voor zijn.

Belemmeringen voor kenniswerkers pakken dus negatief uit voor de landen die die belemmeringen opwerpen. Het wegnemen ervan is cruciaal voor de verdere ontwikkeling van de Nederlandse kennissamenleving. Maar we hebben daarbij ook te maken met een Europese context. Studenten van buiten Europa die in het kader van Erasmus Mundus een joint master programma komen volgen, zullen behalve in Nederland ook in enkele andere Europese landen gaan studeren.

Op Europees vlak moeten we daar dus goede afspraken over maken. Ook zullen we gezamenlijk in Europa aantrekkelijker condities moeten scheppen om topwetenschappers uit de gehele wereld hierheen te halen. Dat betekent dat we kwaliteit, focus en massa moeten creëren en aantrekkelijke arbeidscondities moeten scheppen. Nederland kan dat niet alleen! Samen met andere lidstaten kunnen we dat heel goed. De European Research Council en het European Institute of Technology zijn in dit verband belangrijke instrumenten.

Welk land en zijn ‘Neth- er’ variant is jullie voorbeeld en benchmark? Waar richt zich dat met name op?

Nederland is zeker niet het eerste land met een lobby-organisatie voor onderwijs en onderzoek in Brussel. De Engelse –UKRO- en Duitse –KOWI- collegae zijn al jaren actief en succesvol in Brussel, met name op het terrein van onderzoek. Nu maken we echter een inhaalslag en zijn we in een aantal opzichten uniek.

Ten eerste zijn we niet een Brusselse vestiging van slechts één nationale organisatie, maar een volwaardige ledenvereniging van het gehele Nederlandse onderzoek- en onderwijsveld. Ten tweede beperken we ons niet tot onderzoek – hoewel dat zeer belangrijk is – maar richten ons ook op de belangen van het onderijs, zowel het wo, het hbo, als het mbo.

Ten derde zien wij Europa niet alleen als de Unie met haar 27 lidstaten, maar kijken we ook naar het Bolognaproces van 46 landen, het Kopenhagenproces met 32 en de Raad van Europa waarin 49 lidstaten betrokken zijn. Inmiddels is onze aanpak bij de andere landen bekend aan het worden. Het lijkt erop dat we een voorbeeld hebben gezet voor een nieuwe aanpak in Brussel.

Aan welke impact ga je in 2010 het welslagen van Neth-er vaststellen? En wat is je droom voor 2015?

Neth-ER is een ledenvereniging en als de leden tevreden zijn, zijn we dus geslaagd in opzet. Meer concreet willen we meer Nederlandse invloed in de Brusselse beleidscircuits en meer inkomsten uit Europese fondsen zien te bereiken. Die invloed moet vertaald kunnen worden naar meer invloed voor onze leden door hen beter geïnformeerd te laten zijn, vroeger in de processen aanwezig te doen zijn en dergelijke.

Voor de inkomsten is natuurlijk het 7e Kaderprogramma voor het onderzoek van belang en zal straks waarschijnlijk ook het European Institute of Technology wezenlijk worden. Voor onderwijsinkomsten ligt dat moeilijker. De onderwijsprogramma’s zijn natuurlijk beperkt, maar er zijn diverse andere Europese beleidssectoren die kansen bieden. Bovendien is er de bredere context van de innovatieprogramma’s, waar Nederland intensief zou kunnen participeren.

Wat is je droom voor 2015?

Ik zou graag zien dat de Nederlandse instellingen tot de besten ter wereld en dus ook in Europa behoren. In de academische zin van de huidige “league tables” en “rankings”, maar ook de terreinen van kwaliteit van onderwijs, knowledge transfer en praktijkonderwijs. We zouden toch in staat moeten zijn om in alle dimensies van een Europese typologie van onderwijs- en onderzoekinstellingen tenminste twee Nederlandse instellingen bij de top 5 te laten horen? Dus tenminste 2 academische toppers, 2 knowledge transfer toppers, twee praktijkonderwijs toppers en zo meer.

Verder zou ik graag zien dat Nederlandse experts tot de meest invloedrijke meedenkers behoren voor de toekomst van de Europese kennissamenleving. En dat we Europa weer hoog in het Nederlandse vaandel voeren. We zouden vanuit onze polder met onze kennis- en onderwijsinstellingen onze blik naar geheel Europa moeten kunnen richten en tevens een van de meest aantrekkelijke kennisregio’s van datzelfde Europa moeten zijn.




«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK