Brussel is ook van ons

Nieuws | de redactie
7 februari 2007 | Om de eisen en problemen vanuit de huidige en toekomstige samenleving beter het hoofd te bieden, binnen de kaders van democratie en rechtsstaat, is een goed georganiseerd, betrouwbaar en zichzelf respecterend overheidsapparaat onmisbaar. Dit stelt lector Ben Hoetjes van de Haagse Hogeschool.




Voor de bestuurscultuur heeft dit een aantal implicaties.

I.        Allereerst moet de overheidsfunctionaris zich beter instellen op het werken op, en schakelen tussen, meerdere niveaus. Een juiste indeling en afbakening van bevoegdheden is belangrijk, maar steeds moeten overheden het vermogen hebben om met andere niveaus samen te werken, van lokaal, regionaal, nationaal tot supranationaal. Omdat de grote problemen van onze samenleving een ‘multi- level’ karakter hebben, en zich op meerdere niveaus manifesteren, moet het overheidsbeleid ‘multi-level governance’ impliceren. Dat is niet eenvoudig – het lijkt op het schaken op meerdere borden, die ook nog onderling verbonden zijn -, maar het kan geleerd worden. Bestuurslagen hebben elkaar nodig, en moeten beter leren samenwerken.

II.      Daarnaast moet er meer helderheid komen over het groeiende terrein tussen overheid en samenleving, waar verzelfstandigde voormalige overheidsinstellingen en/of particuliere rechtspersonen optreden ter uitvoering van wettelijke taken (onderwijs, zorg, telecom, vervoer). Vooral het toezicht en de verantwoording zijn vaak zo diffuus, dat de burger het zicht op, en het vertrouwen in de overheid verliest. Duidelijker en eenvoudiger regelgeving is hier dringend gewenst.

III.      Ten derde moet er in de bestuurscultuur meer aandacht worden gegeven aan de eigenwaarde van het overheidswerk, het belang ervan voor de samenleving en de daaraan verbonden plichten en verantwoordelijkheden. Integriteitsbeleid, met een duidelijke boodschap over de ambtelijke plichten, moet berusten op een besef van eigenwaarde. In de communicatie intern – recrutering, opleiding – en extern – naar de samenleving – moeten dit nadrukkelijker over het voetlicht komen.

Organisatie

Vervolgens is er de overheidsorganisatie op en tussen de verschillende niveaus.

Brussel
Brussel is ook van ons, ook al zijn wij er niet de baas. Wat in Brussel gebeurt, is van eminent belang voor Nederland: Europa is binnenland geworden. Op vrijwel ieder beleidsterrein speelt Europa op de een of andere manier een rol. Een voortdurende en sterke koppeling Den Haag- Brussel is daarom van groot belang, maar ook een sterkere aandacht binnen de rijksoverheid. Daarvoor is nodig een minister zonder portefeuille, belast met Europese Zaken, met een coördinerende bevoegdheid. Deze kan binnen het kabinet het Europese geluid effectiever laten klinken, en het Nederlandse geluid in Brussel. De minister van Europese Zaken kan op Buitenlandse Zaken, Algemene Zaken of Binnenlandse Zaken worden geplaatst. Tegelijkertijd moet, ter wille van de democratie, de koppeling van de Staten-Generaal en het Europese Parlement worden versterkt – de verschillende voorstellen en ideeën hierover moeten hoognodig worden omgezet in keuzes. Deze keuzes kunnen en mogen niet door het kabinet worden gemaakt, maar kunnen wel door het kabinet worden bevorderd.

Den Haag
De beleidsproblematiek van immigratie en integratie moet anders over de ministeries worden verdeeld. Terwijl de taak van toelating en uitwijzing bij Justitie kan blijven, moet het integratie- en inburgeringsbeleid, en de bijbehorende minister, verhuizen naar het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Niet alleen vanwege de aard van de problematiek, maar ook als signaal naar de samenleving. Immigratie en integratie zijn geen problemen van orde, misdaad en veiligheid, maar vereisen een bredere maatschappelijke aanpak met grote aandacht voor werk, sociale ondersteuning en scholing.

Een andere wens: vervang de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing door een staatssecretaris voor Beter Bestuur. Deze krijgt als taak niet de grootscheepse en fundamentele verandering van het bestuursstelsel – deze te hoog gegrepen ambitie heeft tot teveel teleurstelling en cynisme geleid. Het lijkt meer reëel om zoveel mogelijk kleine en grote wantoestanden in het functioneren van ons openbaar bestuur te inventariseren, te zoeken naar praktische oplossingen en deze door te zetten. Ook het project Andere Overheid komt onder deze staatssecretaris. Naast verandering en schoonmaak is nu vooral aandacht nodig voor continuïteit, betrouwbaarheid, zekerheid en rust.

Het tussenbestuur
Voor het aanpakken van de problemen van ruimtegebruik, mobiliteit en milieu is een goed functionerend tussenbestuur essentieel. Dit moet borg staan voor een integraal, samenhangend beleid en voor duidelijke keuzes in een gedifferentieerd Nederland (bijvoorbeeld de combinatie van Randstad en Groene Hart in westelijk Nederland). Het huidige risico is zeer groot dat er een eenvormig, verstikt en slecht georganiseerd Nederland ontstaat. De werkzaamheden van de commissie-Kok moeten dan ook hoge prioriteit krijgen, en een einde maken aan de bestuurlijke verrommeling op het middenniveau. Ook voor het effectief opereren in Europees verband is dit van groot belang.

Voorstel: vervang in westelijk Nederland de vier kaderwetgebieden en de vier provincies door twee tussenbesturen met grondwettelijke provinciestatus (inclusief volksvertegenwoordiging): West-Nederland-stad (‘Holland- Deltametropool’) en West-Nederland-land (Holland-land). In de eerste staan de gezamenlijke grootstedelijke belangen voorop, in de tweede de belangen van groene ruimte, landbouw, natuur, recreatie en wonen. Beide provincies hebben sterke bevoegdheden inzake ruimtegebruik, milieu en verkeer, plus de daarbijbehorende middelen.  Aan de rijksoverheid (VROM, Verkeer & Waterstaat) valt een scheidsrechtersrol toe.

Het waterbeheer mag niet worden blootgesteld aan grote bestuurlijke schokken.

Het lokale bestuur
Aan het lokale bestuur mogen geen nieuwe taken worden toevertrouwd, zonder dat de benodigde middelen daarbij worden geleverd. Het lokale belastingdebiet kan worden vergroot – in Europa is Nederland zo ongeveer het meest gecentraliseerde land op het gebied van de overheidsfinanciën- maar dit mag voor de burger per saldo geen lastenverzwaring opleveren.

Het lokale bestuur is enerzijds de plaats waar zeer veel overheidsbeleid ‘neerslaat in de samenleving’ en de ‘lakmoesproef’ naar de burgers ondergaat. Anderzijds is het de plaats, waar de burger moet kunnen ‘oefenen in de democratie’. Bestuurlijke schaalvergroting mag niet betekenen, dat de ‘trapveldjes van de democratie’ verdwijnen. Er moet gezocht worden naar meer, en nieuwe, wegen waarlangs de burger kan kennismaken met democratie en zich beter verbonden kan voelen met zijn bestuur. Het ministerie van Binnenlandse Zaken moet hierbij het voortouw nemen.

Een beter innovatiebeleid
Innovatie is per definitie een proces met onbekende uitkomsten. Het is een proces dat een voedingsbodem nodig heeft, dat mede door overheidsbeleid kan worden aangelegd. Innovatiebeleid moet daarom lange termijnbeleid zijn, dat langdurig durft te investeren, geduld weet op te brengen en verrassingen kan accepteren.

Het innovatiebeleid moet dus worden afgesproken voor een reeks van jaren (tenminste tien), in ieder geval meerdere kabinetsperiodes. Voor een deel is het innovatiebeleid in het recente verleden al gestart en kan/mag niet zomaar worden afgebroken of omgegooid. Voor een deel moet het echter nog zijn vorm krijgen. Daarbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen twee hoofdaspecten: de investering in het menselijke innovatievermogen, en de investering in concrete economische projecten.

Onderwijs
Investeren in menselijk innovatievermogen betekent onderwijs. In de huidige Nederlandse verhoudingen vereist het onderwijs vooral herstel: eerst reparatie en renovatie, dan innovatie. Kennis en vakbekwaamheid moeten in het onderwijs op alle niveaus een grotere plaats krijgen. Daarbij gaat het niet alleen om technische vakken, maar ook om talenkennis, handel en organisatie.

Het beroepsonderwijs als investering voor innovatie, beroep en arbeidsmarkt verdient meer aandacht ten opzichte van het algemeen vormend onderwijs. De regel- en managementdruk in het onderwijs moet verminderen. Degenen die kennis overdragen (de docenten) en produceren (onderzoekers), moeten ook qua salariëring en waardering voorrang krijgen. Het lerarentekort in het voortgezet onderwijs kan worden bestreden door afgestudeerden uit het hoger onderwijs via een gerichte kwijtscheldingsregeling van hun studieschuld te stimuleren om te kiezen voor het docentschap.

In het hoger onderwijs moeten de opleidingen gericht op beroepsuitoefening, op

de hbo-instellingen worden geplaatst en niet bij de universiteiten. Binnen de hogescholen blijven de lectoraten nodig voor het verhogen van het niveau van de hbo- docenten en voor het verder uitbouwen van hbo-onderzoek.

Het eigen karakter van hbo en universiteiten moet duidelijker worden neergezet, maar tegelijkertijd moet hun onderlinge samenwerking worden versterkt. Het ministerie van OCW is daarbij onmisbaar. Bij de CAO- onderhandelingen, bijvoorbeeld, kunnen universiteiten en hogescholen worden samengebracht, maar ook de aansluiting van hbo- en universitaire diploma’s en het wederzijds benutten van personeel kan sterk worden bevorderd. Het bekostigingssysteem van hoger onderwijsinstellingen moet aangepast worden om samenwerking en verkeer tussen instellingen te stimuleren.

Innovatieprojecten
Economische activiteiten met een innoverend resultaat vinden van oudsher een gunstige voedingsbodem bij (zeer) grote bedrijven. Het ligt voor het ministerie van Economische Zaken als regisseur van het innovatiebeleid daarom voor de hand om aan te haken bij de Research & Development van bestaande grote bedrijven. Ter wille van de risicospreiding, een maximaal werkgelegenheidseffect en een evenwichtige regionale ontwikkeling is het echter gewenst om de innovatiesteun breder op te zetten. Dat wil zeggen, ook gericht op het midden- en kleinbedrijf en op meerdere sectoren (meer dan alleen ICT). Voor grote innovatie-activiteiten (ruimtevaart, nanotechnologie, vervoer, ICT) moet Europees worden gedacht en gewerkt: de EU is bij uitstek het kader voor een ‘big push’. Voor kleinschaliger activiteiten lijkt het regionale en lokale niveau (grote stad, provincie, landsdeel etc.) het meest geschikt, omdat daar de verbinding met onderwijsinstellingen en het midden- en kleinbedrijf aanwezig is. Het is daarbij zeer nuttig om verschillende culturen bijeen te brengen – dit heeft een stimulerend en innoverend effect. Daarom zijn de multiculturele steden, en de grensstreken met België en Duitsland, bijzonder geschikt als locatie voor innovatieve activiteiten, gesteund door lokale, nationale en Europese overheden.

Prof. Dr.B.J.S. Hoetjes is lector European Public Management aan de Haagse Hogeschool


Dit essay werd op 30 januari gepubliceerd in PG Kroeger en J. Zondag, Kennis Loont 2007-2011. 24 visies van lectoren op het regeringsbeleid. Utrecht: Dutch University Press 2007. U kunt hier meer over het boek lezen en het bestellen.

Hier leest u meer over het werk van Ben Hoetjes.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK