De mythe van Mak ontmaskerd

Nieuws | de redactie
12 februari 2007 | "Het moderne platteland is geen plek voor nostalgie en sentimenten. Decennia lang zijn pogingen ondernomen om zogenaamde achterstandsgebieden te activeren door middel van voorlichting en opbouwwerk. En ook het huidige discours wordt bepaald door begrippen als leefbaarheid, voorzieningenniveau, bereikbaarheid etc". Lector Willem Foorthuis (Van Hall Larenstein) stelt daar tegenover de kans op succesvolle gebiedsontwikkeling door innovatie op het gebied van landbouw, recreatie- en toerisme en zakelijke dienstverlening.



Plattelandsvernieuwing à Regionale transitie – Of: De ontmaskering van de mythe van Mak

In 2004 werd het lectoraat Plattelandsvernieuwing ingesteld bij de agrarische hogeschool VHL. Als lector heb ik getracht met studenten en docenten de waarheid op het platteland te scheiden van de talloze mythes die we erover in stand houden. Wij zien het platteland zoals het is, namelijk als een vitaal gebied met unieke kansen en mogelijkheden. Bewoners van het platteland kiezen bewust voor een hoogwaardige kwaliteit van leven. Zij experimenteren met nieuwe vormen van wonen, werken, recreatie en cultuur. Hier is een kraamkamer van het Nieuwe Nederland ontstaan. Ons platteland en de overloopgebieden naar de stad kennen het krachtigste ontwikkelingspotentieel sinds mensenheugenis! Nieuwe functies zijn verschenen, nieuwe economische dragers krijgen vorm en nieuwe trends krijgen een economische basis. Een goed voorbeeld is de stormachtige ontwikkeling van het fenomeen wonen, inmiddels geëvolueerd tot de krachtigste economische drager van ons platteland met een percentage tussen de 75 en 88% van het economisch product; een banenschepper van formaat. En analoog aan deze ontwikkeling zien we compleet nieuwe bedrijfstakken zoals de paardenhouderij, inmiddels een bedrijfstak met een omzet van ruim 5 miljard.

In directe samenhang met bovengenoemde verschijnselen staat de andere icoon van de verstedelijking van ons platteland: de hobbyboer. In veel gebieden hebben burgers tot soms 70% van de grond in handen. Zij hebben een informele economie op gang gebracht waarin naar schatting meer dan 10 miljard euro op jaarbasis wordt omgezet. Begrippen als stad en platteland krijgen vanuit dit perspectief een andere invulling. De klassiek- moderne tegenstelling tussen stad en platteland vervaagt. Tussen stad en platteland is een nieuwe balans ontstaan.

Vanuit dit perspectief is het moderne platteland geen plek voor nostalgie en sentimenten. De nadruk ligt niet op de teloorgang van voorzieningen, het verdwijnen van boerderijen, het wegkwijnen van sociale netwerken, vergrijzing en collectieve leegloop. Decennia lang zijn pogingen ondernomen om zogenaamde achterstandsgebieden te activeren door middel van voorlichting en opbouwwerk. In het verleden was het uitgangspunt achterstand en deficiëntie. En ook het huidige discours wordt bepaald door begrippen als leefbaarheid, voorzieningenniveau, bereikbaarheid etc. Het lectoraat PLV stelt daar tegenover de kans op succesvolle gebiedsontwikkeling door innovatie op het gebied van landbouw, recreatie- en toerisme en zakelijke dienstverlening.

Sectoraal à Integraal
Dat vergt wel een synthetische en synergetische aanpak waarbij verschillende waarden zoals gebruik, ecologie, cultuurhistorie, productie, toegankelijkheid en esthetische waarden worden geïntegreerd. Deze integrale aanpak vraagt om een sterkere inzet van ruraal management en participatief ontwerpen. De nieuwe generatie beleidsmanagers en ontwerpers moet immers op deze nieuwe, complexe opgave worden voorbereid. Momenteel gebeurt dat niet; sterker nog wij negeren de nieuwe ontwikkelingen domweg omdat het niet in de beleidskaders past.

Willen we dit waarmaken dan moeten we ons bewust zijn van de huidige fundamentele culturele transformatie die op het platteland gaande is. Naast de (blijvende) eis van de vooral technische en sectorale functionaliteit van landbouwcomplexen, natuurgebieden of waterwingebieden, moet het landelijk gebied in toenemende mate voldoen aan de eisen van de bewoner; het platteland is immers woonlandschap geworden. Hij wil openbaarheid, toegankelijkheid en herbergzaamheid. Daarnaast wil hij de historische gelaagdheid (Belvedère) kunnen lezen en het zich eigen maken opdat hij zich er thuis voelt, het zich kan herinneren en erover kan verhalen. En als de burger meepraat, maar vooral meebeslist en – beheert dan is hij best bereid fors te investeren. Goede voorbeelden uit mijn praktijk tonen dat aan.

Dit vraagt om vernieuwing van het onderwijs en beleid. We willen dat onze studenten een gevoelige snaar ontwikkelen voor de rurale dynamiek, en we willen vooral dat ze leren ontwikkelingen bij elkaar te brengen, de diverse sectorale belangen met elkaar in een win-win-situatie te brengen en waar mogelijk hierop zelfs te anticiperen.

Binnen de grenzen van de bestaande opleidingen is dit onmogelijk. Studenten en hun docenten bevinden zich in een ‘in vitro’- situatie, die met stages niet doorbroken kan worden. Wat we voor onze opleidingen nodig achten is leren ‘in vivo’. Ik heb daarom in mijn lectoraat de Werkplaats Plattelandsontwikkeling geïntroduceerd. De Werkplaats is een ontmoetingsplaats en kennisnetwerk voor studenten, docenten, professionals, bewoners, bedrijven en ondernemers en andere belanghebbenden die zich inzetten voor de vraagstukken en uitdagingen van het platteland. De eerste Werkplaats is gevestigd in het Drentse veenkoloniale dorp Annerveenschekanaal. Een tweede werkplaats nabij Ede is momenteel in ontwikkeling, evenals in de Chinese provincie Yunnan.

Kennisinnovatie en kenniscirculatie à Kenniscreatie in een nieuw kennisdomein
Maar de Werkplaats is meer dan een onderwijsvernieuwende methodiek. Hij levert tevens de eerste aanzetten tot maatschappelijke en bestuurlijke vernieuwing. Door het werk in concrete projecten hebben wij ondervonden dat de begrippen vraaggestuurd, marktgericht, opdrachtgebonden en vraaggericht loze kreten zijn zolang de opdrachtgever binnen overheid en bedrijfsleven de huidige maatschappelijke ontwikkelingen niet overziet en dus verkeerde opdrachten formuleert. Bij de vraagarticulatie vertrekken we nog steeds vanuit een compleet achterhaalde situatie en ook het beleid voor platteland, openbare ruimte, landschap natuur en water is hierop gebaseerd.

Maar wat bijna nog erger is: ook programma’s die gericht zijn op innovatie (RAAK, RIGO, Smart Mix, Creative Challenge Call, Belvedère of Stimuleringsfonds voor de Architectuur), hoe sympathiek hun doelstellingen ook mogen zijn, kunnen niet aan die opdracht voldoen. Zij veronderstellen dat enerzijds de benodigde kennis bij onze kennisinstellingen aanwezig is, en dat anderzijds de vraag naar relevante kennis vanuit bedrijven en instellingen überhaupt adequaat gearticuleerd kan worden. Hiermee wordt compleet voorbij gegaan aan de overweging dat de twee partijen, de veronderstelde aanbieders en vragers, beiden zoekende en lerende zijn, en dat de eerste taak van beiden het vinden van de juiste vraag zou moeten zijn. Het achterliggende doel, namelijk kennisinnovatie en kenniscreatie, wordt hierdoor volledig ondergeschikt gemaakt aan het middel, de kenniscirculatie.

Zolang we ons blijven bewegen binnen de grenzen van de bestaande kennisdomeinen, produceren we alleen meer van hetzelfde. We moeten inzien dat we hier te maken hebben met een compleet nieuw kennisdomein, waarin de kennis uit de bestaande domeinen als geheel meer dan de som der delen oplevert.

Innovatiebeleid
We bevinden ons nu in de cruciale fase van ingrijpende transities, waarin de industriële maatschappij verandert in een laatmoderne, postindustriële samenleving. Kennis is de belangrijkste productiefactor naast de traditionele productiefactoren natuur, kapitaal en arbeid. Dit vindt zijn weerslag in ontwikkelingen op het platteland en stedelijke gebieden, die zich kenmerken door ingrijpende economische, technologische, demografische, ecologische, politiek- bestuurlijke en sociaal-culturele veranderingen. Van burgers, beleidsmakers en professionals wordt een andere zienswijze verwacht. Zij zijn vormgevers van de leefomgeving op lokaal en regionaal niveau. Dit vraagt om de vorming van nieuwe beleids-, denk- en werkkaders, om nieuwe attitudes, om civic competence en om actieve participatie van stakeholders.

In hun complexe onderlinge samenhang zijn deze onderwerpen echter door geen van de politieke partijen aan de orde gesteld. Waar het platteland überhaupt aan de orde komt, roepen de partijprogramma’s ‘ach’ en ‘wee’ over leegstaande boerderijen (die al naar gelang de politieke kleur moeten worden behoed voor kaping door ‘rijke westerlingen’ of juist tot speelbal in het vrije krachtenspel van de markt worden verklaard). Als oplossing voor ‘de problemen op het platteland’ wordt gepropageerd ‘elk dorp zijn eigen supermarkt en pinautomaat’ en uiteraard: ‘houdt het openbaar vervoer in stand’. Men is zich er vaag van bewust dat van burgers, beleidsmakers en professionals een andere manier van samenwerking moeten vinden, maar ook die wordt vooral gezocht in sectorale verdieping. Uiteraard is én blijft sectorale kennis nodig, echter niet om sectorale doelen te realiseren, maar om een superieur doel dichterbij te brengen: de duurzame kwaliteit van ons individuele en maatschappelijke leven.

Kortom: Ons huidige innovatiebeleid verhindert door zijn eigen werkwijze datgene wat hij eigenlijk tot stand wil brengen: kennisinnovatie en de permanente wisselwerking tussen kennisinnovatie en kennistoepassing.

De Aanbevelingen
Hiermee wil ik niet zeggen dat er geen geld moet worden besteed aan de ontwikkeling van stille en zuinige vliegtuigen, of aan het kweken van zeetongen in bassins. Wat ik wel wil zeggen dat zoiets geen innovatie is, maar verdieping van bestaande kennis. En daarmee kom ik bij de kern van mijn betoog: waaraan voldoet een goed innovatiebeleid?

Gevraagd: Een daadwerkelijk innovatiebeleid: stop met fondsjes, potjes, regelingen en calls. In plaats daarvan:

1.       Stimuleer integraal onderzoek en laat het onderwijs en het bedrijfsleven kijken wat er werkelijk in de praktijk gebeurt.

2.       Stel kenniscreatie centraal. Lanceer een meerjaren- onderzoeksprogramma. Als criteria worden geen achterhaalde maatstaven gehanteerd als ‘focus’ en ‘massa’. Doorslaggevend zijn de volgende factoren:

–        vraagstelling: de vraag is nieuw, maar de maatschappelijke relevantie kan worden aangetoond

–          trans-sectoraliteit: het uit de vraag voortkomende probleem kan uitsluitend met kennis uit verschillende sectoren worden opgelost, waarbij voor alle sectoren nieuwe kennis wordt ontwikkeld

–        integraliteit: de mens, zijn wensen en vragen staan centraal. Waarden als duurzaamheid, cultuurhistorie, veiligheid worden uit hun sectorale cocon bevrijd

–        werkalliantie: de kennis komt tot stand in een wisselwerking uit theorie en praktijk, waarvoor een heterogeen partnerschap wordt gevormd. Burgers zijn gelijkwaardige partners in dit partnerschap

–         economische potenties: geen theoretisch geneuzel over ‘waarden’ en hun ‘kwetsbaarheid’, maar een stevige fundering van ecologie, milieu en cultuurhistorisch erfgoed als dragers van nieuwe formele en informele economieën.

3.      Revitaliseer het ministerie van LNV: LNV wordt LNW, Landschap, Nieuwe Economieën en Wonen. Maak van dit ministerie een ‘Ministerie van Transitie’. Stad en platteland hebben behoefte aan integrale managers, aan generalisten die hun pappenheimers kennen, aan mensen met hart en verstand. Dit vergt visie, strategie en samenhang.

 

4.       Verplaats de focus van project naar proces: stop te denken in afgeronde eenheden met begin en einde. Ontwikkel in plaats daarvan een heldere strategie met een lange adem. Het platteland bloeit, de bewoners en de ondernemers zijn in staat te investeren, de transitie kan veel spin-off genereren, maar dan moet het proces centraal komen te staan, ontwikkelingen en acties moeten met elkaar in verband worden gebracht zoals we dat zo succesvol hebben gedaan in het eerste kwart van de twintigste eeuw. En nu? Onderzoek, voorlichting en onderwijs zijn zo afgeroomd dat de maatschappelijke ontwikkeling niet alleen stil komt te staan, maar vooral ook beleidsmatig wordt genegeerd. Wij gebruiken de potenties van het platteland niet om een goed toekomstontwerp uit te werken. Dat is de zekerste manier om de vermeende teloorgang die we al zo lang bewenen, inderdaad realiteit te laten worden.

5.       Stop de potsierlijke scheiding tussen stad en platteland. Het Nederlandse platteland is geen plaats van contemplatie en beschouwelijke rust (en is dat ook nooit geweest), in vermeende tegenstelling tot het drukke jachtige leven in de grote stad. Leg de nadruk op het verband tussen beide en de wederzijdse meerwaarde die ontstaat door een stevige connectie.

6.        Internationale oriëntatie: bevorder internationale samenwerking, ‘Europa’ is geen probleem – wij zijn het probleem.

W.R. Foorthuis

Lector Regionale Transitie

P.s. “De in dit korte essay verwoorde aanbevelingen – waaraan ik de voorkeur geef boven het begrip ‘advies’ waarin een pretentie besloten ligt die verre van mij staat – vormen een voorlopige conclusie uit mijn drie jaar durende lectoraat aan Hogeschool Van Hall Larenstein/WUR. Ik spreek hier op persoonlijke titel, maar ik wil benadrukken dat de inzichten van mijn kenniskring, mijn medewerkers en mijzelf inmiddels door een brede achterban van ruim 100 maatschappelijke partijen, overheden, bedrijven en allianties worden gedeeld, al ging dit gepaard met een tijdsinvestering die de normaliter voor een lectoraat gereserveerde uren bij verre overstijgt” – W.R. Foorthuis.


Dit essay werd op 30 januari gepubliceerd in PG Kroeger en J. Zondag, Kennis Loont 2007-2011. 24 visies van lectoren op het regeringsbeleid. Utrecht: Dutch University Press 2007. U kunt hier meer over het boek lezen en het bestellen.

Hier leest u meer over het onderzoek van lector Willem Foorthuis


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK