Docent is geen techneut maar opvoeder

Nieuws | de redactie
7 februari 2007 | De ontwikkeling van het basisonderwijs en die van de Pabo’s die daar de docenten voor opleiden hangt sterk samen. Hetzelfde geldt voor de vele kritiek die op beide vaak klinkt. Theo Joosten, voorzitter van het platform Innovatie en Kwaliteit van het primair onderwijs vindt dat de lerarenopleiding zich wel moét ontwikkelen, omdat de scholen zelf fundamenteel aan het veranderen zijn, zo stelt hij in gesprek met ScienceGuide.


Hoe ziet u de ontwikkeling van het basisonderwijs op dit moment, waar zitten de belangrijkste vernieuwingen rond ‘innovatie en kwaliteit’?

Drie ontwikkelingen vind ik in de huidige situatie de meest markante. Ten eerste zijn, anders dan vroeger, scholen en schoolbesturen sterk bezig met de ontwikkeling van een eigen visie op wat de kern en de doelstelling van het onderwijs is. Dat is in feite een kanteling in het denken. In plaats van de vraag ‘wat is goed onderwijs?’ in algemene zin centraal te stellen, komt de vraag ‘wat betekent voor óns wat goed onderwijs is?’ meer voorop te staan. Dus niet een meer brede vraag naar kwaliteit, maar het denken over wat de school zelf goede kwaliteit vindt en wat men daar vervolgens ook mee wil doen, wil bereiken en realiseren.

De tweede belangrijke ontwikkeling is dat het basisonderwijs leert leven met een veel grotere interne pluriformiteit. Er wordt gewerkt met veel variëteit van vormen, van typen scholen en hun eigen karakters en van aanpak. Er is een einde gekomen aan een soort negentiende eeuws industriemodel voor de school, waarin elke schooldag voor elk kind om half negen begint en elke school zich voegt naar een centraal model. De derde ontwikkeling hangt daar meteen mee samen. Er wordt veel aandacht besteed aan het uitzoeken hoe leerprocessen nu echt plaats vinden. En dan niet  alleen meer voor wat men zelf opzet tussen half negen en vier uur in de middag. Er is een grotere aandacht en knowhow voor de vormen, inhoud, vormgeving daarvan en van de grote variëteit daarvan.

Wat houdt dit volgens u in voor de opleidingen, voor de pabo?

Ik erken meteen dat dit lastig is voor hen. Het is immers zo, dat de docent van nu wordt opgeleid door mensen die deze drie ontwikkelingen zélf niet of nog nauwelijks hebben kunnen meemaken. Scholen moeten dan ook vanwege deze trends moeten communiceren met hun omgeving, ook met ‘de leveranciers van hun docenten’! Dat hangt ook daarmee samen. Dat de professionalisering van docenten meer en meer gezien zal worden als één langer lopende lijn in hun loopbaan. Er zijn in dat opzicht geen strikte scheidingen meer tussen de fasen van de initiële opleiding, de scholing ‘on the job’ en het levenlangleren van docenten. In de ontwikkeling van de docent als professional zal de integraliteit gaan domineren en om daar met succes mee om te gaan moet de school een eigen visie op het onderwijs kennen, zoals in die eerste ontwikkeling al aangeduid.

Bent u optimistisch over hoe de Pabo zich in dit opzicht aan het ontwikkelen is?

Ik zie hoe de HBO-raad een charter heeft getekend met de minister. Daarin komt naar voren dat men bereidwillig is met de scholen te communiceren en dat is erg goed om waar er nog een kloof met de praktijk is die te slechten. De opleiding moet voor de student, de latere leraar, relevant zijn, want anders vindt deze later geen werk.  In dit opzicht stel ik vast dat de Pabo’s nu veel meer zélf actief de scholen opzoeken als gesprekspartner, ze rammelen aan hun deuren.

De toon van het gesprek met de Pabo’s is lang die van onvrede geweest, met van die geluiden die ook elders vaak klinken. ‘Ze kunnen niet lezen, niet schrijven, niet rekenen en dus kunnen die mensen de Pabo dat blijkbaar ook niet.’ Dat is nu aan het kantelen, in het licht van de ontwikkelingen die ik noemde. Het gesprek is nu meer met als toonzetting: ‘wij weten als school meer wat we met ons onderwijs willen en gaan met de Pabo kijken wat we daar samen aan kunnen doen.’

De lectoraten zijn ook bij de lerarenopleidingen actief geworden. Dragen die hieraan bij?

Ik vind het goed hoe dit bij het hbo zich ontwikkelt, ken sommigen in de wereld van de Pabo’s ook. Ze werken als een verrijking en bieden meer mogelijkheden voor reflectie op het beroep, dat is zeer nuttig. Zij dragen er aan bij dat een tunnelvisie kan worden vermeden binnen het beroepsonderwijs.

Zou u vanuit uw eigen achtergrond in het katholiek onderwijs, als voorzitter van de bond KBO, geen eigen lectoraat willen opzetten?

Aardige gedachte! Nu hebben wij bij de Radboud Universiteit een eigen kenniscentrum rond de ontwikkeling van de identiteit en religieuze vorming. Dat is avant la lettre al een soort kennispodium voor het katholiek onderwijs geworden. Voor een lectoraat denk ik primair als thema aan het doordenken van het eigen beeld van goed onderwijs en kwaliteit. Op dat domein lijkt me dat de moeite waard.

Er is namelijk wel een paradigmawisseling merkbaar rond onderwijs en onderwijs geven. Men ziet het nu weer niet zo instrumenteel meer, niet als in eerste instantie een vaardigheid. Leerkrachten zijn geen ‘techneuten’ en dat beseft men weer meer. Het zijn vooral opvoeders en stimuleerders en dat besef is buitengewoon wezenlijk. Op een congres aan de Universiteit van Tilburg stipten Van der Dunk en Frissen dat aan, ze zeiden dat in dit vak iets zit van het brengen van betovering in een onttoverde wereld. Die blauwdrukken en het beheersbaarheidsdenken, die voorheen die instrumentelere visie benadrukten, die zijnvoorbij. Dat is passé.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK