Naar beter onderwijs: tien tips voor de nieuwe regering

Nieuws | de redactie
2 februari 2007 | Onderwijs staat weer hoog op de agenda als we de verkiezingsprogramma’s moeten geloven. Er is ook een heuse kennisinvesteringsagenda die erin voorziet om enige miljarden extra te besteden aan onderwijs en wetenschap. Waar zou dat het beste aan kunnen worden besteed? Deze vraag beantwoordt Jozef Kok met als hoofdperspectief het funderend onderwijs.



 

1                       Geef de leraar zijn beroep terug

In de afgelopen decennia zijn leraren verworden tot uitvoerders van wat anderen van boven en van buiten hadden bedacht. We moeten terug naar een situatie waarin leraren weer zelf nieuwsgierig mogen en kunnen zijn naar het leren van kinderen en het leren van zichzelf. Leraren zijn hoog opgeleide professionals die hun beroep uitoefenen op basis van een door de beroepsgroep gedeelde kennisbasis. Dan gaat het om kennis van leren, kennis van onderwijzen en kennis van inhouden. Die kennisbasis schraagt zijn handelen en zijn vermogen om effectieve werkrelaties met leerlingen te ontwikkelen. Want zonder relatie geen prestatie. Net als alle andere professionals hebben leraren een beroepshouding die gekenmerkt wordt door twee basisoriëntaties: leraren doen het morgen beter (willen elke dag beter worden in hun beroep) èn leraren doen het met elkaar (consulteren elkaar en leggen aan elkaar rekenschap af over hun handelen). Voor kwaliteitsontwikkeling en professionele ontwikkeling is regelruimte nodig waarbinnen die basisoriëntaties zich kunnen ontplooien.

Stimuleer de ontwikkeling van een levende beroepsgroep, van intervisie, collegiale consultatie en visitatie. Leraren moeten niet alleen tijd krijgen voor het uitvoeren van onderwijs, maar ook voor het met elkaar onderzoeken en ontwikkelen van onderwijs. Want als we leraren aan het leren houden komt het met het leren van leerlingen vanzelf goed.

2                        School maak je eigen beleid

Scholen zijn decennia lang behandeld als uitvoeringsorganisaties van overheidsbeleid. Na recente vormen van autonomievergroting is dat hier en daar vervangen door bestuursbeleid. Er was sprake van gelijkschakeling van scholen en uniformering van curricula en methoden, onder het mom van kwaliteitsborging. Scholen zijn echter ieder voor zich een kleinste eenheid van verandering, die op basis van een gedeelde visie en een analyse van de eigen omgeving een koers uit moeten zetten. Intern consistent en met een duidelijk profiel ten opzichte van andere scholen. Dan valt er voor ouders ook wat te kiezen. Scholen moeten dus weer strategische organisaties worden. Daarvoor is ruimte nodig en moet niet alles tot aan het plafond zijn dichtgeregeld. Variatie in aanbod is een kwaliteit van het bestel. Dat betekent dat de minimumdoelen die voor alle scholen gelden, niet feitelijk de maximumdoelen moeten zijn. Tenminste 50% van de onderwijstijd moet schoolspecifiek kunnen worden ingevuld als het gaat om de inhoud van het programma en de wijze waarop het wordt uitgevoerd. De andere 50% die wel via kerndoelen landelijk wordt voorgeschreven, mag dan wel bij leerlingen elke twee leerjaren centraal worden getoetst. Voor het overige moeten er veel meer toetsen voor in plaats van toetsen van leren komen.

3                        Een leven lang leren met plezier

Het belangrijkste doel van onderwijs is dat het leerlingen optimaal uitdaagt tot het ontwikkelen van de eigen talenten. Iedereen wordt geboren met vele talenten. Tenminste met drie basistalenten: het talent van nieuwsgierigheid (het verlangen om je wereld te willen begrijpen en bemeesteren), het talent van overgave (in spel en ontmoeting om relaties aan te leren gaan) en het talent van (zelf) bewustzijn (sturing, zin en betekenis willen geven aan je wereld). Mensen willen van nature ergens goed in worden (competent), willen leren leven met elkaar (relatie) en sturing geven aan hun eigen leven (autonomie). Als onderwijs aan die drie basisbehoeften tegemoet komt, zullen kinderen leren leuk blijven vinden en gemotiveerd blijven om zich verder te ontwikkelen. De meervoudigheid van talent noodzaakt ook tot een onderwijsaanbod dat daarop inspeelt. Creativiteit, ondernemerschap, techniek, sociale intelligentie: voor alle talenten moet ruimte komen. In een snel veranderende en steeds competitievere wereld is dat zelfs een noodzaak om als land te overleven. Als we alle talenten tot ontwikkeling willen brengen, en iedereen zo hoog mogelijk opgeleid, dan is het nodig dat overheid en bedrijfsleven investeren in onderwijs en opleiding. Met geld, maar vooral ook met arbeidsvoorwaarden waarin verdere scholing deel uit maakt van het reguliere werk. Scholingsvouchers en leerrechten?

4                       Een fonds voor praktijkgericht onderzoek

Er is voor de sector onderwijs in vergelijking met andere sectoren heel weinig budget voor onderzoek. En het geld dat er is, wordt voor een groot deel besteed aan beleidsevaluatief onderzoek (via NWO/BOPO), aan theoriegestuurd onderzoek (via NWO/PROO) of aan kortlopend onderzoek (via de LPC). Voor ontwikkelingsgericht, ontwerp-, of praktijkgericht onderzoek is geen fonds. Daarmee bedoel ik een type onderzoek dat ontwikkeling en innovatie van het onderwijs ondersteunt: het zogenaamde modus-2 onderzoek. Dat zou geen probleem zijn als er, in weinig dynamische tijdperken, weinig ontwikkeling en innovatie nodig is. Via centrale sturing is er dan nog wel op ad hoc basis wat te regelen. Dat kan dan via overheidsgestuurde instituten als Cito of SLO, die dan als ontwikkelingsinstituten iets soortgelijks doen of zouden moeten doen. Maar als innovatie weer een taak van elke school wordt, is het nodig dat er nieuwe allianties komen tussen praktijk en onderzoek. En dat die voorzien worden van budgetten. We zien dat voor een deel al met de komst van de lectoraten in het HBO en het uitzetten van diepteprojecten in het primair onderwijs. Ook voor het voortgezet onderwijs zijn er nu spaarzame budgetten waarmee enkele scholen samen met onderzoekers kunnen werken aan het evidence based maken van hun innovaties. Maar het is allemaal te incidenteel. Wat we nodig hebben is een structureel fonds voor het financieren van praktijkgericht onderzoek, waar kennisallianties van scholen en onderzoeks-, ontwikkelings-, of opleidingsinstituten een beroep op kunnen doen, met aan wetenschappelijke standaarden te toetsen aanvragen. Innovatieve scholen moeten daar gebruik van kunnen maken om de kennisproductiviteit van de sector al geheel te vergroten.

5                       Een opleiding voor topleraren

Scholen zijn zeer platte organisaties waar het gaat om het soort beroepsbeoefenaren die er in rond lopen. Zo is er voor het basisonderwijs in feite maar één functie: die van groepsleraar. Voor het voortgezet onderwijs geldt dat voor de leraar in een of ander vak. De laatste jaren is er wel enige differentiatie van functies, maar dat zijn dan vooral functies waarmee leraren de klas uit kunnen: interne begeleider, coördinator ICT of taal, leerlingbegeleider of bouwcoördinator. Als je in het onderwijs carrière wil maken, moet je het primaire proces uit! Tegelijkertijd komen scholen en het onderwijs in de groepen zelf voor steeds complexere opgaven te staan. Er moet worden omgegaan met verschillen tussen leerlingen; er moet steeds meer maatwerk worden geleverd. De standaardisering van de uitvoering (het klassikale systeem met een ver doorgevoerde vorm van arbeidsdeling) zal plaats moeten maken voor een standaardisering van bekwaamheden van de professionals die er werken. En dat kunnen dan bekwaamheden zijn op een divers niveau. Want er zal enerzijds in het primaire proces veel routinewerk blijven, maar anderzijds zal er ook steeds meer hoog specialistisch werk moeten worden geleverd. Dat vraagt om een structurele differentiatie in functies, die wordt ingevuld met een structurele differentiatie in opleidingsniveau. Nu hebben we al wel een differentiatie naar onder: de klasse-, en onderwijsassistent, maar nog geen differentiatie naar boven: de expert of topleraar. Daarvoor is het nodig dat er een Master of Education (een professional master) komt voor leraren die kunnen omgaan met complexe problemen in het primaire proces en die inhoudelijk leiding kunnen geven aan anderen die daarin werken. Tenminste 15% van de onderwijsprofessionals moet op den duur zo’n masters hebben.

6                        Innovatiebeleid van de sector

Innovatie is tot nu toe in het onderwijs vooral geassocieerd met overheidsprojecten. Beleid kwam uit Zoetermeer. Nu scholen geacht worden hun eigen beleid te maken, is er ook innovatiebeleid van onderop nodig. De innovatieagenda moet door de scholen zelf worden gevuld. Niet alle scholen zullen zelf altijd aan innovatie doen, maar ze kunnen er wel van profiteren als anderen er aan werken. Maar alle scholen kunnen wel thema’s aandragen waarvan ze vinden dat die in een project moeten worden uitgewerkt. Dit vraagt om architectuur van een proces waarlangs zo’n innovatieagenda  wordt ingevuld en vervolgens afgewerkt. Wat zijn de problemen en vragen waar professionals in het onderwijs en scholen tegenaan lopen en die om een systematische doordenking en ontwikkeling vragen? Hoe worden deze vragen vertaald in experimenten of ontwikkel- en onderzoeksopdrachten? Hoe worden deze vervolgens geprioriteerd in een uitvoeringsprogramma en aanbesteed aan allianties van scholen en kennisinstellingen om ze uit te voeren? En hoe worden de resultaten van deze innovatieve projecten vervolgens ontsloten voor de andere scholen? De kennisproductiviteit van de sector zal aanzienlijk moeten worden versterkt. Aan de sectoren van onderwijs moet worden gevraagd om op een transparante wijze te komen tot een meerjarige en gedragen innovatieagenda. Vervolgens wordt er een uitvoeringsorganisatie ingericht die zorgdraagt voor het uitvoeren van deze agenda en voor het inrichten van processen van kenniscirculatie.

7                        Ruimte om te experimenteren

In navolging van het advies van het Innovatieplatform ‘Leren excelleren’ moet er de  mogelijkheid komen voor (groepen van) scholen om voor een nader te bepalen aantal jaren een licentie of concessie te krijgen met (gedeeltelijke) ontheffing van regelgeving die specifieke innovaties (zouden) belemmeren. Er worden daarvoor condities geformuleerd, waaronder dit tot de mogelijkheden gaat behoren. Een van die condities is dat betrokken scholen al geruime tijd ruim boven de ondergrens van kwaliteit hebben gefunctioneerd en dat er een adequaat plan voor risicobeheersing is gemaakt. Het is een vorm van verdiende autonomie, niet omwille van de autonomie zelf, maar omwille van het willen werken aan innovaties die ook voor de beroepsgroep en de sector als geheel van betekenis zijn. Jaarlijks is tenminste 5% van de scholen bij zo’n experiment betrokken.

8                        Meervoudige publieke verantwoording

Alle scholen en besturen moeten in ruil voor minder of ander inspectietoezicht gaan werken aan kwalitatief hoogwaardige vormen van meervoudige publieke verantwoording. Er moet worden gewerkt aan een actieve transparantie over het functioneren naar relevante stakeholders. Dit geldt voor scholen naar hun omgeving en voor leraren naar elkaar. Scholen die door de inspectie als zeer zwak worden gekwalificeerd worden in een toezichtregime geplaatst waarvan uiteindelijk intrekking van de bekostiging het gevolg kan zijn. Om deze vorm van kwaliteitsbewaking ook succesvol te maken wordt er fors geïnvesteerd in de kwaliteit van het management en in door onderzoek begeleide pilots voor de ontwikkeling van instrumenten, methodieken en goede voorbeelden. .

9                        Goed bestuur en goed onderwijs

Er wordt verder gewerkt aan het in de praktijk brengen van de ‘governance’-gedachte. Dit in directe relatie tot het versterken van de professionaliteit van de beroepsgroep. In dialoog moeten partijen op zoek naar een productieve balans tussen bestuur en management enerzijds en de relatief autonome leraren anderzijds.

10                  Onderwijs deel van jeugdbeleid

Er wordt op alle niveaus in het bestel gewerkt aan het sluiten van de keten in onderwijs, jeugdbeleid en zorg. Landelijk door departementen beter te laten samenwerken in doorsnijdende projecten of taskforces. Regionaal en lokaal door provincies en gemeenten een regierol te geven. Op schoolniveau door het uitbreiden van het aantal brede scholen en het versterken van de samenhang in de onderwijskolom (de doorgaande lijn).

Jozef J. M. Kok is (emeritus) lector Fontys Hogescholen



«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK