Respect voor het onderwijs

Nieuws | de redactie
21 februari 2007 | “De citaten van Verbrugge op verjaarspartijen en familiediners doen het imago van de docent geen goed”, zo stelt collegelid Ankie Verlaan (UvA/HvA). Zij pleit er daarom voor de “minachtende toon tegenover het onderwijs” te laten varen, en te kijken waar de problemen werkelijk zitten. Zo vindt zij dat dat de professionaliteit van docenten versterkt moet worden en dat verduidelijkt moet worden hoeveel nodig is voor bedrijfsvoering en de ‘bureaucratische schil’.



“Onder deze bureaucratische schil worden ook de noodzakelijke contacten met de buitenwereld gerekend. Voor het havo en vwo zullen die contacten beperkt blijven tot ouders, andere onderwijsorganisaties en gemeenten. Voor het beroepsonderwijs en de universiteiten vallen daar echter ook de contacten met de arbeidsmarkt onder, in het belang van leerlingen en studenten en van de Nederlandse economie. Gezien de uitingen van wederzijds onbegrip en de snelle economische ontwikkelingen, zouden deze contacten eerder versterkt dan verminderd moeten worden. Dat vergt kosten. Het is te hopen dat generaal Verbrugge dat even niet in de bureaucratische schil onderbrengt. Voorts zou hij met minder dédain over coaches en begeleiders moeten spreken. Het lerarentekort is nu al zodanig dat we deze personeelsleden dringend nodig hebben. Investeren in hun professionaliteit is nodig om in het toekomstig lerarentekort te voorzien”.




Respect voor het onderwijs

Door Ankie Verlaan

Al een jaar of tien giert de zware onophoudelijke kritiek op het onderwijs ons om de oren in Nederland.Verschillende partijen bekritiseren elkaar over diverse onderwerpen: docenten uit de kringen van hoger onderwijs en gymnasia zetten zich af tegen managers en ontwikkelaars; columnisten en journalisten vergroten individuele klachten van ouders en docenten tot slechte trends in het onderwijs; gemeentelijke overheden klagen over de landelijke overheid en te autonome scholen en onderwijsinstellingen klagen over de tekortschietende bekostiging en de regelzucht. Een veelbeschreven fenomeen is dat van de grote uitval, vooral in het vmbo en mbo. Kortom, een zware discussie, waarin de beschuldigde managers en de docenten uit de lagere onderwijssoorten zich het minst laten horen.

Het lijkt een voortdurende oorlog in onderwijsland. De ervaring leert dat oorlog niet de juiste aanpak voor het oplossen van problemen is. Maar hoe komen we dan wel uit deze impasse van luidkeels schreeuwen over terechte en onterechte kritiek? Is een parlementair onderzoek het middel om de strijd te beslechten? De geschiedenis leert ons dat parlementaire onderzoeken voor de goede verstaander meer inzicht verschaffen, maar zelden een concrete en snelle oplossing bieden voor de geconstateerde problematiek. Dus ik zou zeggen: vooral doen en niet in de laatste plaats om onze parlementsleden meer inzicht te verschaffen in de kwetsbaarheid van het onderwijs en hun aandeel in de beschadiging ervan. Maar dat is niet genoeg: om de oorlog te beëindigen en onze kinderen de juiste kansen te bieden om zich te ontwikkelen, moet er meer gebeuren.

Onderwijs is niet één pot nat
In de oorlogskreten worden het onderwijs en het nieuwe leren aangepakt alsof het gymnasium en het beroepsonderwijs dezelfde grootheden zijn. Een welbespraakte gymnasiaste verwoordt namens alle leerlingen kritiek op al het onderwijs. Martin Sommer breekt het leren leren af alsof dit didactisch model in alle soorten onderwijs op dezelfde wijze is ingevoerd. Niemand staat erbij stil dat de diverse vormen van onderwijs, van vmbo tot hbo en van havo tot wo verschillende doelgroepen bedienen en verschillende ontwikkelingen hebben doorgemaakt om leerlingen zo goed mogelijk op te leiden naar de eisen van het vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt. De voorzitter van ‘Beter Onderwijs Nederland’ vaart in de NRC van 3 en 4 februari weer eens op de van hem bekende wijze ongenuanceerd ten oorlog met aannames die hij nergens onderbouwt. Hij wil terug naar “ons eens zo deugdelijke onderwijsstelsel” zonder deze deugdelijkheid te bewijzen. Zijn felle onbewezen betoog verzwakt –jammer genoeg- het pleidooi van enkele krijgsheren uit zijn achterban, waar wel een brede steun in onderwijsland voor verkregen kan worden: versterk de professionaliteit van docenten en verbeter de voorlichting en begeleiding.

Waar gaat Verbrugge vooral de mist in?
Hij beschouwt het competentiegericht leren als de veroorzaker van alle ellende en wil terug naar het oude model van uitsluitend kennisoverdracht. Onderwijsmensen zouden echter moeten erkennen dat één onderwijsmodel voor alle verschillende deelnemers en onderwijssoorten een volstrekt onzinnige ambitie is. Sommige scholieren en studenten behoeven een uitdagend debat met academisch opgeleide en begeesterde docenten en doen daardoor kennis, vaardigheden en attitude op die nodig zijn voor een academische loopbaan. Gun die docenten, mits zij voldoen aan duidelijke criteria en eisen ten aanzien van hun prestaties, de positie en het recht om het onderwijsprogramma grotendeels zelf vorm te geven. In andere vormen van onderwijs, waar op dit moment een andere en meer omvangrijke populatie opgeleid moet worden dan de zich emanciperende arbeiders- en middenklasse-jongens in het beroepsonderwijs van de jaren vijftig en zestig, is er behoefte aan een grote differentiatie van onderwijsvormen, waarbij vaardigheden en attitude vaak een onevenredig grote aandacht vragen om deze populatie tot een niveau te brengen, vanwaar zij kan bijdragen aan onze economische positie en groei. Het opgelegd pandoer van “terug naar vroeger”gaat niet op als wij het gehele “vroeger” niet kunnen terughalen in economische zin en in de samenstelling van de Nederlandse bevolking. Niemand zou trouwens opnieuw terug willen naar een situatie waarin de meeste Nederlanders na de lagere school slechts een jaar VGLO (voortgezet lager onderwijs) volgden en nauwelijks gealfabetiseerd aan het werk moesten. Wat moet er in deze tijd, voor de huidige Nederlandse bevolking en de actuele economische situatie, wel gebeuren in het onderwijs?

Het wasprogrammasyndroom
De grote en snelle groei van het aantal onderwijsvolgenden heeft vanaf de jaren tachtig tot veel en grote bezuinigingsoperaties in het onderwijs geleid. Het effect van die bezuiniging was vooral: bekorting van trajecten. De verblijfsduur in het onderwijs werd teruggebracht tot de duur van een programma met maximaal twee jaar verlenging. Zittenblijven werd bijna onmogelijk gemaakt en vervangen door verwijzing naar een lager niveau (afstroom). Tegelijkertijd leerden onderzoekers ons dat de ontwikkeling van pubers en adolescenten steeds ingewikkelder werd en meer tijd vergde. Er ontstond dus een rare tegenstelling tussen het onderwijs als “kort wasprogramma” en een ingewikkelde, onthaasting en aandacht vragende, populatie. De gevolgen zijn duidelijk: afstroom en ontevredenheid – vooral bij ouders-; een grote groei van particulier onderwijs voor de rijkere ouders en geleidelijke aanpassing van de inhoud van het onderwijs aan de beschikbare tijd en bekostiging. De sociaal-economisch zwakkeren zijn de dupe van deze ontwikkeling: in de 21e eeuw lijkt de klassemaatschappij van de negentiende eeuw weer terug te komen. Meer tijd en aandacht maken door een nieuwe kans op zittenblijven te creëren met maatwerkprogramma’s kost weliswaar geld, maar verkleint de kans op een nieuwe revolutie.

De doorstroom van de theoretische leerweg van het vmbo naar het havo is de afgelopen jaren sterk gedaald door de slechte aansluiting van de respectieve programma’s. Weliswaar is de doorstroom van vmbo naar mbo3 en 4 verbeterd, maar niet alle jongeren willen op die leeftijd al een keuze maken voor een opleiding of een beroep. Daarnaast is de verwijzing vanuit de basisschool naar het havo de laatste jaren toegenomen. Gegeven het feit dat er later toch weer sprake is van een grote ‘afstroom’ naar het vmbo uit de tweede en derde klassen, zou ook daar meer tijd en aandacht wenselijk zijn. Om deze jongeren meer mogelijkheden te bieden, zouden er naast de bestaande vijfjarige havo-trajecten dan ook zesjarige trajecten moeten worden aangeboden. De ooit in de jaren tachtig opgezette experimenten voor zesjarige havo’s bleken voor de leerlingen effectief, maar zijn vanwege de kosten stopgezet. Verwacht werd dat het volwassenenonderwijs de taak van het opleiden van deze iets meer tijd vragende jongeren wel zou overnemen. Maar ook deze vorm van onderwijs is door de meeste gemeenten, vanwege geldnood, gestopt. Welgestelde ouders sturen hun kinderen naar Luzac; jongeren van minder draagkrachtige ouders moeten hun weg door het onderwijs op een minder toegankelijke manier zoeken. Tijd en rust creëren met een zesjarig havo- traject biedt alle Nederlanders meer gelijke kansen.

De waarheid van de cijfers
In het felle debat van de afgelopen jaren worden we voortdurend om de oren geslagen met cijfers die de indruk moeten wekken dat de politieke betogen wetenschappelijk goed onderbouwd zijn. Zo horen we getallen over de uitval uit diverse vormen van onderwijs die lijken uit te wijzen dat het onderwijssysteem in Nederland van het niveau van een ontwikkelingsland is. Daarentegen geven Oeso-cijfers en cijfers van cohortstudies op de langere termijn een volstrekt ander beeld. De oorzaak van deze verwarring moet gezocht worden in de tekortschietende registratiemethode in het Nederlandse onderwijs. Elke (smalle) opleiding kent een eigen nummer waarop een leerling/student wordt ingeschreven. Beëindiging van zo’n smalle opleiding leidt tot de registratie van uitval, terwijl de betrokkenen meestal meteen overstappen naar een andere opleiding in dezelfde instelling met een ander nummer of naar een opleiding in een andere instelling. Oudere studenten kiezen ook vaak voor werk gecombineerd met een particuliere opleiding, maar die worden niet geregistreerd. In de jaren negentig is het besluit genomen om alle scholieren en studenten een onderwijsnummer te geven waarmee zij door het hele bestel te volgen zouden zijn. Sentimenten rond privacy hebben echter geprevaleerd waardoor het niet is toegestaan de loopbaan van een scholier door het hele onderwijs  te monitoren. Het wordt hoog tijd om de prioriteit te leggen bij een correct beeld van de situatie in het onderwijs om ook dáár te investeren waar de problemen echt groot zijn. Zorg dat het onderwijsnummer overal wordt in- en doorgevoerd –van 4 tot 28 jaar minimaal- en onderzoek de cohorten op een wetenschappelijk verantwoorde manier.

Dure regels
Een juiste observatie van onderwijsgevenden en managers is de wereld van de regels in het onderwijs. Waar de overheid pogingen doet om de regelhoeveelheid te beperken (veel te traag en zonder veel effect), zijn er in de laatste jaren steeds andere instanties gecreëerd die hun eigen regels aan het onderwijs opleggen. Voor het beroepsonderwijs is dat KCE (kwaliteitscentrum examens) dat verstikkend werkt met regels die niets van doen hebben met de eisen die het bedrijfsleven aan de beroepsbeoefenaren stelt. Alle instanties die door de overheid ingesteld zijn om het subsidiecircus te regelen, leggen de subsidieaanvragers ook zware verplichtingen op om iets van de bestemde budgetten te verkrijgen. Te veel van het door de Tweede Kamer vrijgemaakte geld gaat naar een bureaucratisch apparaat. Het lijkt erop dat de overheid de angst voor te veel autonomie compenseert met een overdreven controlecircus. Zo is het systeem van accreditatie tijd- en geldverslindend en nauwelijks gericht op de kwaliteit van het primair proces maar veeleer op secundaire regelgeving. Datzelfde geldt voor arbo-regels (zie ook het artikel van Anne Marie Oudemans). Meer vertrouwen in de competenties van de onderwijsinstellingen zelf creëert regelvrijheid en kostenbesparing. Het geld kan dan naar het primair proces, waarvoor de kamer het ook bestemd heeft.

Startkwalificatie
De laatste jaren is er veel discussie geweest over een gebrek aan stageplaatsen, vooral voor allochtonen. Nadere bestudering van deze problematiek leert dat er per branche grote verschillen zijn. De huidige economische situatie laat bovendien verschillen per niveau zien. Voor de hogere mbo-niveaus 3 en 4 en het hbo is er nauwelijks sprake van een tekort aan stageplaatsen, eerder van een tekort aan stagiaires. Voor de niveaus 1 en 2 daarentegen is het tekort wel groot. Ook voor de vmbo-scholen is het moeilijk om aan geschikte stageplaatsen te komen. Dit heeft alles te maken met het feit dat er steeds minder banen op dit niveau zijn. Deze opleidingen leveren scholieren onder het niveau van de startkwalificatie. Met een stageplaats vraag  je dus van werkgevers een grote investering in het basale onderwijsproces, zonder dat er een substantiële opbrengst tegenover staat. Omdat onderwijs verzorgen niet de corebusiness is van het bedrijfsleven, blijft het verwerven van stageplaatsen daar een moeilijke opgave. In de jaren tachtig ondervonden scholen dezelfde problemen. Om te voorzien in de behoeften van de onderwijsvolgenden werden er destijds simulatiebedrijven opgezet. Daarmee werd de noodzaak van het volgen van de gehele opleiding voor de scholieren ook duidelijk. Op dit moment wordt door de nadruk op stagebehoeften voor lager opgeleiden bij hen de verwachting gewekt dat zo´n stage ook meteen leidt tot een baan. Deze onduidelijkheid levert bij alle partijen teleurstelling op. De werkgevers denken dat alle stagiaires potentiële werknemers zijn en ontdekken pas later het niveauverschil. De leerlingen lopen de eerste deuk op in hun ontwikkeling. Het is vooral zaak om met werkgevers het ingewikkelde systeem van beroepsonderwijs en de juiste aanduiding van niveaus te communiceren. Daarnaast is het noodzakelijk om simulatieprojecten op te zetten waar beter gewerkt kan worden aan de ontwikkeling van deze talentjes onder een goede begeleiding.

Omdat in deze groep (met inachtneming van de gebrekkige registratie) waarschijnlijk de meeste uitval plaatsvindt, is het nodig om de opleiding zo vorm te geven dat het programma zonder oponthoud leidt tot de startkwalificatie. Het examen vmbo – hoe aardig het ook lijkt om vmbo-ers na vier jaar een diploma te geven-  is een dramatische stop in het ontwikkelingstraject. Veel jongeren denken dat een diploma recht geeft op een baan en overwegen maar niet verder te gaan. De feestperiode na een examen duurt te vaak voort tot na de inschrijfdatum voor het vervolgonderwijs en leidt tot een disciplineloze periode die in deze leeftijdsfase en onder deze groep jongeren tot uitstel en afstel leidt. De huidige inrichting van het bestel wijst jongeren de verkeerde weg. Een simpele bijstelling, waarop overigens op dit moment al veel vmbo- en mbo-scholen anticiperen, kan deze uitval stoppen en bijdragen aan de verbetering van het opleidingsniveau van alle Nederlanders, hetgeen broodnodig is voor onze economische ontwikkeling. Een feestje mag altijd, maar dan wel met een direct uitzicht op het vervolgonderwijs. Dat is meteen een aanleiding om de verwarrende benamingen in vmbo en mbo te versimpelen, zodat ook ouders en het bedrijfsleven weten waarover het gaat.

De overhead
Ad Verbrugge denkt ook dat er een parlementaire enquête nodig is om na te gaan hoeveel geld wordt besteed aan de “bureaucratische en beleidsmatige schil”. Dat kan echter veel simpeler.

Vroeger werd alles voor het onderwijs geregeld door het departement: aanstellingen, bestellingen en huisvesting. De bureaucratie was gebundeld in de hofstad. In de jaren tachtig en negentig is veel overgedragen aan de scholen en is tegelijkertijd de wereld van de ICT gegroeid. Scholen hebben de plicht om de bekostiging van het primaire proces én van de huisvesting en bedrijfsvoering te regelen. Schaalvergroting leek destijds de enige manier om deze taakuitbreiding te faciliteren, zoals dat ook in het twintigste-eeuwse bedrijfsleven gangbaar was. Uit de verslagen van het departement van OC en W moet na te gaan zijn wat deze kostenverschuiving precies behelst heeft en wat de gevolgen waren voor het primair proces en de secundaire processen. Voor de toekomst, als duidelijk is welke historische onderlinge relaties in de lumpsumbekostiging doorspelen, moet er een transparante regeling zijn voor de primaire en secundaire processen. Huisvesting is een onderwerp dat zeer onderhevig is aan economische bewegingen. Helaas is zij ook vaak het speeltje van managers en bestuurders. Grenzen stellen aan het budget zal voor iedereen helderheid bieden. Maar de andere aspecten van bedrijfsvoering kunnen minder gemakkelijk afgedaan worden als een bureaucratische schil. Terug naar een kaal lokaal met één bord en krijtjes is geen optie.

Onder deze bureaucratische schil worden ook de noodzakelijke contacten met de buitenwereld gerekend. Voor het havo en vwo zullen die contacten beperkt blijven tot ouders, andere onderwijsorganisaties en gemeenten. Voor het beroepsonderwijs en de universiteiten vallen daar echter ook de contacten met de arbeidsmarkt onder, in het belang van leerlingen en studenten en van de Nederlandse economie. Gezien de uitingen van wederzijds onbegrip en de snelle economische ontwikkelingen, zouden deze contacten eerder versterkt dan verminderd moeten worden. Dat vergt kosten. Het is te hopen dat generaal Verbrugge dat even niet in de bureaucratische schil onderbrengt. Voorts zou hij met minder dédain over coaches en begeleiders moeten spreken. Het lerarentekort is nu al zodanig dat we deze personeelsleden dringend nodig hebben. Investeren in hun professionaliteit is nodig om in het toekomstig lerarentekort te voorzien.

Respect voor het onderwijs
Parlementaire enquête of niet: laten we werken aan de verbetering van het onderwijs door meer tijd te investeren in leerlingen en studenten, door de student/leerling:docent- ratio te verbeteren, de professionaliteit van docenten aan te pakken; excellente onderwijsgevenden te belonen met salaris en status en de benodigde kosten van bedrijfsvoering en overhead te verduidelijken. Maar laat vooral eens de minachtende toon tegenover het onderwijs varen, want daardoor voelen steeds minder mensen zich aangetrokken tot een baan in deze belangrijke sector. De citaten van Verbrugge op verjaarspartijen en familiediners doen het imago van de docent geen goed. Zo helpt deze oorlog alleen maar de vicieuze cirkel te versterken. Weg met Beter Onderwijs Nederland; op weg naar beter onderwijs in Nederland.

Ankie Verlaan is Collegelid van de UvA/HvA


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK