Praktijk en regio veranderen vraag naar beroepsonderwijs

Nieuws | de redactie
20 maart 2007 | Is het toenemende belang van de regio voor het beroepsonderwijs een uitvindsel van Nederlandse bodem of een internationale trend? Lopen we voorop in deze ontwikkeling of was de race al lang begonnen? Was Koers bve de stimulans die het poogde te zijn, of een voorbeeld van achterhaald overheidsbeleid in een reeds veranderde samenleving? Onderzoek hiernaar is van groot belang voor de realisering van de Lissabon-doelstelling van 50 % participatie aan het HO dankzij de doostroom mbo-hbo bijvoorbeeld. Jonathan Mijs van het Max Goote Kenniscentrum (UvA) analyseert deze ontwikkeling in opdracht van Cinop.

Veranderende wensen

Jongeren willen eigen keuzes maken, stellen hogere eisen aan inhouden vorm van lessen en laten het merken als ze ontevreden zijn. Eenbeetje jongere haalt zijn informatie ‘googlend’ en ‘wappend’ van dedigitale snelweg, leert Engels van zijn favoriete Amerikaansetv-serie en is meer geïnteresseerd in de besognes van buitenlandsepopsterren dan in binnenlandse aangelegenheden.

Het regionale opleidingscentrum (roc) speelt hier op in:competentiegericht onderwijs moet ruimte bieden aan individuelewensen en vermogens, etnische en culturele verscheidenheid krijgteen plekje in de lessen maatschappijleer, in zowel het theoretischen praktijkonderwijs wordt verder gekeken dan naar Nederlandalleen, enz. Kortom: de deelnemer is veeleisender geworden en dezeeisen werken door in de onderwijsinhoud, – organisatie en-omgeving.

Ook vanuit de hoek van de werkgevers wordt gevraagd om verandering.Onze moderne economie is er immers een die in toenemende mate isgericht op de korte termijn, die verandering predikt enflexibiliteit verlangt. Werkgevers spelen daarop in en stellen, ophun beurt, dergelijke eisen aan hun personeel.

Het bedrijfsleven is voor de opleiding en vorming van haarpersoneel in sterke mate afhankelijk van het beroepsonderwijs. Metjaarlijks meer dan 138.000 gediplomeerden, zijn regionaleopleidingscentra de grootste leveranciers van het Nederlandsebedrijfsleven en daarmee een zeer belangrijke partner. Je zou zelfskunnen stellen dat die afhankelijkheid zelfs sterker is naarmate deberoepsopleiding specialistischer is. In het mbo, immers, wordendeelnemers veelal opgeleid tot een specifiek beroep, integenstelling tot de meer op algemene (academische) vorminggerichte universitaire en hoger beroepsopleidingen. Hoe dan ook,economische verandering vergt verandering in bedrijven die op hunbeurt verandering vragen van roc’s.

De regio aan zet

De door jongeren én bedrijven verlangde, veranderingen komen totuiting in het overheidsbeleid aangaande het mbo; de overheid noemthaar beleidsnotitie Koers bve. Het regionale netwerk aanzet expliciet een “antwoord op maatschappelijke trends”.Voorop in dit beleid staan (het bevorderen van) flexibiliteit en(het vergroten van) autonomie van roc’s.

De achterliggende gedachte is dat onderwijsinstellingen zelf hetsnelst en het beste kunnen aanvoelen welke weg moet wordeningeslagen om te voldoen aan de behoeften van de arbeidsmarkt.Daarbij zijn roc’s wendbaarder en kunnen zij sneller op nieuweontwikkelingen inspelen dan men op centraal niveau kan bijbenen. Deoverheid zet dus een koers uit, die roc’s naar eigen inzicht moetenbevaren. Zij legt echter wel sterke nadruk op de rol die roc’shebben om regionale actoren (‘stakeholders’; zie onder) tebetrekken in hun beleid. Zowel in het vormgeven van hun beleid,bijvoorbeeld door het maken van prestatieafspraken, als in deuitvoeringspraktijk van hun beleid.

Deze gedachte krijgt vorm in de twee kernbegrippen ‘kaderstelling’en ‘horizontalisering’: OCW beperkt haar rol tot het stellen vanenkele strikte wettelijke kaders, waarbinnen de verdere invullingaan de onderwijsinstelling wordt overgelaten. Horizontalisering wilzeggen dat zowel deelnemers als professionals en bestuurders zichmeer op elkaar dienen te richten dan op de overheid.

Veel elementen van de sturingsfilosofie wijzen dus in de richtingvan de regio. Onderstaand citaat geeft een indruk van de rol die deregio volgens OCW zou moeten innemen. “Voor roc’s betekent’regio’ in feite niet meer en niet minder dan ‘voor dieinstelling relevante omgeving’. Een bve-instelling bepaalt duszelf wat haar regio is en wie haar partners daarin zijn. Dat kanbovendien per activiteit anders liggen. Daarom kunnen we beterspreken van ‘regionale netwerken, waarin roc’s partner zijn”.Bron: Ministerie van OCW (2004)

In de aldus gecreëerde regio dienen de partners, of: stakeholders,van de roc’s ook hun verantwoordelijkheden te kennen. Zozijn…

     Deelnemers verantwoordelijk voor hetvormgeven van de eigen leerloopbaan;

     Docenten voor het ondersteunen van deleerloopbaanplannen van de deelnemer;

     Onderwijsinstellingen voor het gevenvan competentiegericht onderwijs en een goede aansluitingtussen vmb-mbo-hbo;

     Bedrijven voor deberoepspraktijkvormingsplaatsen;

     Gemeenten voor de educatie en voordeelnemers die zonder startkwalificatie het onderwijshebben verlaten;

Enzovoorts. Regionale netwerken, zo is de gedachte, zijn debouwstenen par excellence van onze kenniseconomie. Zehebben oog voor de specifieke bedrijvigheid in de regio, creëreneen nieuwe vorm van nabijheid en identiteit, en scheppen degelegenheid om van elkaar te leren.

Onderzoek

Het Max Goote Kenniscentrum wil deze ontwikkeling naar de regio ininternationaal perspectief bezien. Centraal in het onderzoek staathoe onze situatie in Nederland zich verhoudt tot de praktijk inandere Europese landen. Is het toenemende belang van de regio eenuitvindsel van Nederlandse bodem of een internationale trend? Lopenwe voorop in deze ontwikkeling of was de race al langbegonnen?

Voorts is een kritische kijk gewenst op het overheidsbeleid en dereacties uit het veld. Was Koers bve de stimulans die hetpoogde te zijn, of een voorbeeld van achterhaald overheidsbeleid ineen reeds veranderde samenleving? In hoeverre voldoet het beleidaan de wensen van het veld en welke rol spelen bijvoorbeeldwerkgevers en regionale autoriteiten zelf in deze ontwikkeling?Bestaat deze alleen in de hoofden van de beleidsmaker, of wordtdeze ook zo ervaren door deelnemer en docent? Ook hier schuwen wehet niet om over de grens te kijken: komt de nota-realiteit vanandere landen overeen met de praktijk zoals we die daar zullenervaren?

Kortom: een ambitieus onderzoek met een hoge mate vanmaatschappelijke relevantie. Genoeg vragen, het zoeken is naarantwoorden.


Jonathan Mijs
Onderzoeker Max Goote Kenniscentrum bve
Universiteit van Amsterdam

www.maxgoote.nl





«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK