Zes misverstanden over het nieuwe leren

Nieuws | de redactie
6 maart 2007 | De Utrechtse hoogleraar prof. Robert-Jan Simons acht de tijd rijp voor ontnuchtering en relativerende doordenking in het debat over de kwaliteit van het onderwijs en over het ‘nieuw leren’. “Steeds meer misverstanden komen daarin naar boven. Ik wil de zes opvallendste graag proberen recht te zetten.” In een analyse voor ScienceGuide gaat hij daarom in op onder meer de gedachte dat ‘nieuw leren’ zonder toetsing van de kwaliteit zou gaan of dat er geen evidentie bestaat voor de kwaliteit ervan. Ook gaat hij scherp in op de stellingen van zijn Groningse collega prof. Van der Werf, die “een karikatuur” zou maken van deze discussie.



Zes misverstanden over het nieuwe leren


In de heftige debatten over het nieuwe leren komen steeds meer misverstanden naar voren. Hieronder probeer ik er zes recht te zetten.

Deze zes misverstanden over het nieuwe leren zijn:

– Professor Van der Werf uit Groningen zou hebben aangetoond dat nieuw leren minder effectief is dan oud leren
– Er zou geen evidentie zijn voor de kwaliteit van het nieuwe leren
– Nieuw leren zou de oorzaak zijn van de achteruitgang in de kwaliteit van het onderwijs
–  Nieuw leren zou afzien van toetsing
– Nieuw leren zou een vorm van leren zijn waarbij leerlingen volledig zelf bepalen wat ze willen leren
– Bij nieuw leren zou kennis onbelangrijk zijn

Misverstand 1. Professor Van der Werf uit Groningen zou hebben aangetoond dat nieuw leren minder effectief is dan oud leren

De argumenten van Van der Werf laten zich als volgt kort samenvatten: er is geen empirische evidentie die aannemelijk maakt dat nieuw leren tot betere leerresultaten leidt dan andere vormen van leren zoals georganiseerd via het directe instructiemodel. Dat is heel wat anders dan aantonen dat het nieuwe leren niet werkt of minder effectief zou zijn dan onderwijs volgens het directe instructiemodel. Zij heeft dus hoogstens aangetoond dat het nieuwe leren niet beter is dan het oude. Maar zelfs dat klopt niet!

Van der Werf spitst de empirische discussie namelijk toe op de volgende door haar veronderstelde en verzonnen vooronderstellingen achter het nieuwe leren:

a) dat kennis niet kan worden overgedragen via instructie;

b) dat kennis niet kan worden opgedeeld in afzonderlijke componenten en dat leerlingen het beste leren als ze geconfronteerd worden met complexe problemen,

c) dat objectieve evaluatie van leeruitkomsten niet mogelijk is,

d) dat abstracte kennis niet kan generaliseren naar alledaagse situaties en niet bijdraagt aan succesvolle beroepsuitoefening en

e) dat sociaal leren effectiever is dan individueel leren.

Naar mijn mening zijn dit niet de juiste en niet de enige veronderstellingen. Ik zou de veronderstellingen allemaal net iets anders verwoorden:

a) omdat kennisverwerving een actief (re) constructieproces is, is (mentale) activiteit van de lerende noodzakelijk;

b) het opdelen van kennis en vaardigheden in kleine eenheden leidt tot moeilijkheden bij het oplossen van complexe problemen;

c) wanneer we ons beperken tot het toetsen van die kennis en vaardigheden die objectief toetsbaar zijn, missen we belangrijke kennis en vaardigheden; bovendien gaan docenten en leerlingen zich dan richten op dat wat objectief toetsbaar is;

d) generalisatie naar alledaagse situaties en beroepscontexten vraagt om vroegtijdige contacten met en oefeningen in deze contexten en

e) samenwerkend leren kan onder bepaalde condities goed zijn voor de prestaties en de motivatie van leerlingen

Aantonen dat kennis soms wel kan worden overgedragen via instructie, dat het soms noodzakelijk is om kennis en vaardigheden op te delen in kleinere eenheden en hiërarchisch te ordenen, dat subjectieve evaluatie gevaarlijk kan zijn, dat abstracte instructie wel effectief kan zijn en dat individueel leren soms net zo effectief is als samenwerkend leren, zegt derhalve niets over het nieuwe leren, omdat dit niet de relevante vooronderstellingen zijn. Laten we de discussie toespitsen op deze vooronderstellingen en niet op de karikatuur die van der Werf ervan heeft gemaakt.

Misverstand 2 : Er zou geen evidentie zijn voor de kwaliteit van het nieuwe leren

Hoewel op voorhand duidelijk moet worden gesteld dat het onderwijsonderzoek niet zover is dat er definitieve uitspraken gedaan kunnen worden over de kwaliteit van ons onderwijs (oud of nieuw), gewoon omdat de werkelijkheid te complex is en er te veel variabelen een rol (kunnen) spelen, gaat het ook weer te ver om te stellen dat er geen evidentie zou zijn.

Waar het m.i. ook om gaat is dat verschillende (oude en nieuwe) onderwijsarrangementen niet kunnen worden vergeleken tegen “oude” criteria. Het gaat immers juist ook om de nieuwe soorten van leeruitkomsten die gerealiseerd zouden moeten worden. Kernvragen in die discussie zouden moeten zijn welke onderwijsarrangementen beter de gewenste nieuwe leeruitkomsten realiseren. Daarnaast vind ik een belangrijke vraag: “voor welke typen leerlingen is de ene vorm beter dan de andere?”

Er is bijvoorbeeld heel veel onderzoek gedaan naar probleem gestuurd onderwijs (gericht op nieuw leren) zoals dit aan de universiteit Maastricht is ontwikkeld. Al dat onderzoek laat zich als volgt samenvatten: probleem gestuurd onderwijs leidt tot evenveel kennis als traditioneel onderwijs, maar in een kortere tijd. Daarnaast levert PGO betere resultaten op andere leeruitkomsten op, zoals kunnen toepassen, problemen kunnen oplossen en kunnen samenwerken.

Ook is er heel veel onderzoek gedaan naar de effectiviteit van samenwerkend leren in vergelijking met individueel leren. Duidelijk is daaruit geworden dat samenwerkend leren onder bepaalde condities tot zijn recht komt en tot effectief leren zal leiden. Die condities hebben bijvoorbeeld betrekking op oefening (leerlingen moeten eerst leren om op andere manieren te gaan leren voordat deze vormen effectief kunnen zijn), inhouden (er zijn onderwerpen die gemakkelijker samen in geleerd kunnen worden dan andere), relaties (welk gemeenschappelijk belang hebben de samenwerkenden?) en voorkennis en ervaring (hoe meer voorkennis en hoe meer ervaring leerlingen hebben, hoe effectiever zij samen kunnen leren). Samenwerkend leren is effectiever dan individueel leren wanneer aan dergelijke condities is voldaan. Er is op deelterreinen evidentie voor het nieuwe leren.

Misverstand 3: Nieuw leren zou afzien van toetsing

Er wordt op diverse plaatsen gesuggereerd dat voorstanders van het nieuwe leren af zouden zien van objectieve toetsing en alleen af zouden gaan op zelfevaluaties door lerenden of op het afvinken van competentielijstjes. Ook dit is een misverstand.

Het gaat om een probleem dat de A.D. de Groot al in 1974 het dekkingsprobleem noemde. Hij bedoelde hiermee dat we niet alles objectief kunnen toetsen wat we belangrijk vinden. Beperken we ons tot wat we goed kunnen toetsen, dan gooien heel veel badwater met het kind weg en bevorderen we dat docenten en leerlingen alleen nog gaan leren voor de “toets”. De enige uitweg, zo schreef de Groot, is dat we naast objectieve toetsing ook proberen de andere belangrijk geachte leeruitkomsten centraal te stellen. Daartoe moeten we voor die leeruitkomsten onze toevlucht nemen tot minder harde en minder objectieve vormen van toetsing en zelfassessment. Daarvoor zijn dan bijvoorbeeld portfolio’s en competentie-assessment. Want we willen niet minder dan objectieve kennistoetsing maar meer!

Misverstand 4: Nieuw leren zou de oorzaak zijn van de achteruitgang in de kwaliteit van het onderwijs

De zelfs in de Tweede Kamer veronderstelde achteruitgang in de kwaliteit van ons onderwijs komt voornamelijk voort uit klachten van docenten in het hoger onderwijs. Die realiseren zich echter onvoldoende dat we een sterke toename van de instroom in het hoger onderwijs hebben gehad. Als we in plaats van 20% nu 30% van de leerlingpopulatie in het hoger onderwijs krijgen (en we moeten volgens de politiek naar 50%!), dan is bij gelijkblijvende onderwijskwaliteit een gemiddelde teruggang van de kwaliteit van de kennis en vaardigheden van de instromende studenten nogal logisch. Dus niet de onderwijskwaliteit is gedaald, maar de kwaliteit van de instroom.

In vrijwel alle publicaties en discussies over het nieuwe leren wordt er van uitgegaan dat er één concept nieuw leren is. Recent werd nieuw leren zelfs gelijkgesteld aan leren met te weinig contacturen (zie de recente studentendemonstraties en de discussies in de Tweede Kamer). Elders werd nieuw leren gezien als de veroorzaker van de veronderstelde achteruitgang in de kwaliteit van het onderwijs. Iedereen is ineens ontevreden over ons onderwijs en dat komt door het nieuwe leren. Maar ..… het nieuwe leren is helemaal nog niet op grote schaal in ons onderwijs ingevoerd! Er is niet één vorm van onderwijs die nieuw leren heet; er zijn er vele.

Als er al een achteruitgang in de kwaliteit van het onderwijs te constateren is dan kan dat in niet worden toegeschreven aan een vorm van leren die nog nauwelijks wordt gepraktiseerd. Overigens is ook die plotselinge ontevredenheid over ons onderwijs nauwelijks op onderzoek gebaseerd. Internationaal doet ons onderwijs het heel goed (in de top van de wereldranglijst). Docenten geven hun eigen onderwijs een dikke 7, dat van hun collega’s een dikke 6 en dat van andere scholen een 5. Hoe kan dat? Er is volgens mij maar één verklaring voor: iedereen praat elkaar na en we praten elkaar een kwaliteitsdepressie aan.

Er zijn natuurlijk ook uit onderzoek wel signalen dat het niet goed gaat met onderdelen als spelling (de jeugd vindt dat niet zo belangrijk als je goed kunnen uitdrukken) en rekenvaardigheid (heeft dat met nieuw leren of met rekenmachines te maken?). Op andere terreinen zijn de signalen echter omgekeerd: de moderne jeugd is socialer, slimmer en sneller. Mede door de kwaliteit van ons onderwijs is Nederland een van de prettigste landen voor kinderen om op te groeien. Laten we ophouden met klagen over de kwaliteit van ons onderwijs, ons richten op die uitkomsten die zorgelijk zijn en stoppen met relaties te leggen met het nieuwe leren.

Misverstand 5: Nieuw leren zou een vorm van leren zijn waarbij leerlingen volledig zelf bepalen wat ze willen leren

Nieuw leren wordt meestal gelijkgesteld aan laissez- faire onderwijs: de lerende bepaalt zelf hoe en wat hij / zij wil leren en bepaalt zelf of en wanneer dit gelukt is. Dat is niet wat voorstanders van nieuw leren bedoelen. Nieuw leren wordt niet gerealiseerd in vrijblijvend en docentloos onderwijs. Wat is het dan wel? Wij introduceerden de term in 1997 om een verschuiving in het denken over leren en onderwijzen te signaleren. Het gaat hierbij om nieuwe soorten leerresultaten, die nieuwe leerprocessen, nieuwe onderwijsvormen en nieuwe vormen van toetsing noodzakelijk maken. De redenering ging ongeveer als volgt: de samenleving en de leer- en instructiepsychologie vragen om nieuwe soorten van leerresultaten en die kunnen alleen worden gerealiseerd door andere leerprocessen te realiseren via andere vormen van onderwijs, die ook op andere manieren getoetst moeten worden. De nieuwe uitkomsten van het leren zullen, zo schreven Lodewijks en ik, meer duurzaam, flexibel, functioneel, betekenisvol, generaliseerbaar en toepassingsgericht moeten zijn. Bovendien worden leerresultaten verlangd die een algemener (vakoverstijgend) karakter en een bredere reikwijdte hebben. Dit samenhangende geheel van nieuwe leeruitkomsten, nieuwe leerprocessen, nieuwe onderwijsvormen en nieuwe vormen van toetsing noemden wij ‘nieuw leren’.

Tegenwoordig zijn vriend en vijand het erover eens dat nieuw leren qua vorm betrekking heeft op leren dat zoveel mogelijk samenwerkend, contextueel (authentiek) en actief (zelfstandig is). Zelfs van der Werf definieert nieuw leren zo! Nieuw leren gaat dus veel meer om de gewenste uitkomsten van het onderwijs dan om de vormen van onderwijs of de vrijheidsgraden in het onderwijs. De vorm die onderwijs krijgt moet m.i. afhankelijk zijn van wat wij willen bereiken. Daarbij spelen allerlei kenmerken van lerenden als leeftijd ervaring, voorkennis, leerstijl, intelligentie, milieu en dergelijke een belangrijke rol.

Nieuw leren kan dus de vorm krijgen van probleem gestuurd onderwijs, natuurlijk leren, project onderwijs, duaal onderwijs, samenwerkend leren, leren in authentieke situaties, e-learning, enz. Misschien kunnen we beter zeggen: nieuw leren bestaat niet, want de verschillen tussen deze vormen zijn bijzonder groot.

Misverstand 6 Bij nieuw leren zou kennis onbelangrijk zijn

In de canondiscussie in het geschiedenisonderwijs is nieuw leren verbonden geraakt met leren waarin kennis niet belangrijk is. Helaas wordt hierbij meestal in het midden gelaten welke soort kennis men bedoelt. Gaat het om feitenkennis? Of gaat het om meer? Hoe belangrijk is overzicht over de discipline of in dit geval over de perioden van de geschiedenis? Hoe belangrijk is het historisch bewustzijn of het denken in termen van tijd en plaats? Is het niet eerder betekenis die men bedoelt of zelfs gedeelde betekenis? Waar het mij om gaat is dat ook de discussie over de canon niets te maken heeft met de tegenstelling oud versus nieuw leren.

Rondom competentiegericht onderwijs wordt een tegenstelling tussen kennis en competentie gesuggereerd. Lerenden zouden tegenwoordig alleen nog maar vaardigheden opdoen en geen kennis meer verwerven. In mijn optiek is dit echter een valse tegenstelling. Competentie is meer dan kennis niet minder. Het gaat er juist om dat lerenden met kennis kunnen werken en wel op de juiste plaats en de juiste tijd. Iemand is competent als hij / zij in een moeilijke authentieke situatie gebruik kan maken van verworven kennis, ook onder druk, in tijdsnood, onverwacht en onvoorbereid. Daarnaast betekent competent zijn ook nog eens: resultaten boeken met die verworven kennis.

Kortom, ook in het nieuwe leren is kennis heel belangrijk. Er worden zelfs hogere eisen aan gesteld dan in het oude leren het geval was.

 
Prof dr. P.R.J. Simons
IVLOS Universiteit Utrecht




«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK