“Research is geen monopolie van het wo en development zeker niet”

Nieuws | de redactie
29 mei 2007 | Shell-topman Rein Willems benadrukte op de hbo-jaarconferentie het belang van onderzoeksfuncties voor de hogescholen. ScienceGuide ging met hem nader in op zijn visie, het HO- beleid, het Innovatieplatform van de premier en hoe een jongen, die ervan droomde loods te worden op Curaçao, als bèta een wereldwijde loopbaan maakte en heden senator wordt voor het CDA. “Hou nu vol, anders kunnen we het schudden”.


Op de jaarconferentie van de HBO-raad gaf u de nieuwe minister en de hogescholen een pregnante boodschap mee: het hbo moet zich versterken met onderzoekstaken en – capaciteit om de kwaliteit verder te verhogen. Waarom hecht u hier zo aan?

Het gaat mij hierom, mede vanwege de ervaring en discussies in het Innovatieplatform: het innovatief vermogen van het MKB is in ons land minder sterk dan in landen waar wij mee moeten concurreren. Je zag aan de kennisvouchers voor het MKB dat er grote behoefte leeft om een brug te slaan naar de nieuwe kennis en innovatieve processen. Die zijn een groot succes gebleken, maar zoiets kan geen structurele zaak zijn om dit te verbeteren.

Tegelijk zien we de ondernemende hbo’ers veel meer naar het MKB gaan, naast de stroom die ook naar grotere ondernemingen en organisaties gaat. Dat is ook heel goed, want dat ondernemende van hen is daar erg nuttig. Maar de relatie met R&D is dan niet sterk, er ontbreken dan toch ook contacten met het onderzoek in het MKB. Dan zeg ik: zorg dat die hbo-studenten er wel mee in aanraking komen en daar iets van mee krijgen. Research is immers geen monopolie van de universiteit en development zeker niet. Je zag dat net nog bij de ‘ecomarathon’ die wij organiseerden. Dat wonnen die studenten van de Haagse Hogeschool toch duidelijk.

Betekent dat dat het hbo allerlei wetenschappelijke opleidingen moet gaan aanbieden? Natuurlijk niet. Maar wel dat ook hbo-studenten de mindset en vaardigheden van het onderzoek leren kennen en zo meer innovatief kunnen opereren in de professies waar de hogeschool ze voor opleidt.

Op de hbo- conferentie baarde u wel opzien toen u desalniettemin onderstreepte dat Shell primair wo-afgestudeerden wilde blijven benoemen. Is dat niet inconsistent?

Oh nee, die koers in ons beleid houden we vast. Shell kijkt sterk naar het toptalent, in heel de samenleving, zeker ook in de universiteiten. Voor onze R&D-functies zullen we de beste mensen uit de universiteiten blijven aantrekken. Voor de ondersteunende rollen binnen R&D, in de ingenieursbureaus zoeken we ook hbo’ers.

Dat geldt zeker als het mensen zijn met speciale ervaringen in de praktijk, zoals bij het werken met pompinstallaties, met corrosievraagstukken en dergelijke. In het operationele deel van onze organisatie, in accountancy en bij de verkoop en marketing eveneens. Want ook het hbo heeft getalenteerde mensen, die nemen we ook graag. Wo en hbo hebben hun eigenheid en ik zou zeggen: behoud die. De mensen zijn nu eenmaal verschillend geschapen, dus baat die verschillen in talenten uit. De opleiding vult dat talent aan, bereidt in het hbo ook voor op het ondernemerschap. Dat is voor Nederland zeer nodig.

Shell is erg actief bij de promotie van de bètatechniekopleiding. Wat kan er nog meer gedaan worden – ook door uw bedrijf – om daar een trendbreuk te bereiken?

Die onbalans in de keuze voor HO-studies vind ik een grote zorg. Ik sprak er met minister Plasterk ook al over. Het nieuwe OESO-rapport wijst daar ook al op, is het niet? Met het werk van het Platform Bèta Techniek en via Jetnet is het wel duidelijk verbeterd, maar in het hbo nog niet zo goed als bij de universiteiten, bij de achterstand die men daar moest zien in te halen. Wij blijven vol inzetten op deze inspanningen en ook Plasterk verzekerde dat hij hier een extra zet aan wil geven.

Bètatechniek moet weer een beetje hip worden, of ‘cool’ zoals de juiste term is nu. Zelf werken we eraan om met ons recruitmentprogramma te laten zien dat je via technische routes en functies kunt doorstromen naar posities met veel senioriteit. We hebben mensen benoemd op nieuwe functies als Chief Scientists en Chief Technologists. Dat zijn onze eigen mensen op Nobelniveau, die we zo in hun vak ruimte en positie geven, op terreinen als katalyse bijvoorbeeld. We steken per jaar 1,2 miljard in deze R&D- ontwikkelingen. Die mensen merken dat, die lopen nu weer rechtop in de organisatie. Zoiets geeft maatschappelijk een grote stimulans aan de positie en aantrekkingskracht van zulke vakgebieden en deze studies. Daar moeten we in Nederland mee doorgaan.

Uw eigen loopbaan begon in Delft toen u koos voor chemische technologie. Wat bracht u daartoe?

Als jongen wilde ik loods worden. Mijn opa en mijn oom waren dat allebei, op Curaçao. Dat leek me prachtig. Op de middelbare school wilde ik een tijdje dierenarts worden. Maar ik had ook een heel goede lerares scheikunde. Ja toen al: een lerares die wist te inspireren!

Chemische technologie interesseerde me steeds meer omdat dat niet alleen theorie omvat, maar ook een flink stuk werktuigbouwkunde, wat mijn vader gestudeerd had. Die combinatie sprak me aan, het gaat om chemie op grote schaal van mechanismen in plaats van alleen maar om kleine proefjes in reageerbuizen. Mijn eerste baan bij Shell zat er vol mee, fabrieken ontwerpen, trouble-shooting bij problemen in complexe installaties, procesresearch. Heel praktisch, pragmatisch werk in de chemie, ik heb tien jaar pure techniek kunnen bedrijven.

Als u de universiteit van nu vergelijkt met uw ervaringen van destijds, in het licht van uw werk in het Innovatieplatform, wat zou u dan graag zien?

Soms iets meer dynamiek onder hoogleraren, al vind ik dat al wel verbeterd. Je zou het eigenlijk verplicht willen stellen dat elke hoogleraar verplicht een dag per week de boer op gaat om zijn handel te ‘verkopen’. Ik zeg het wat direct, dat besef ik best. Maar het is toch zo, dat de bijklussende hoogleraar enkele jaren geleden nog onbespreekbaar werd geacht? Een bewindsman werd ervoor weggestuurd … In plaats van dat te verbieden, zou je het moeten aanmoedigen, dunkt me. Die maatschappelijke dynamiek is juist nodig.

Lucas Reijnders, bijvoorbeeld. Die doet zoiets als hoogleraar ten behoeve van milieuvraagstukken. Ik vind het goed dat zoiets gebeurt. Van ons uit stimuleren wij dit door veel part-time hoogleraren vanuit Shell aan te doen stellen, in Nederland alleen zijn dat er al een stuk of 15. Dat stimuleert de interactie, vooral ook met hun full-time collega’s die daardoor meer in aanraking komen met onderwerpen en ontwikkelingen die bij een bedrijf als het onze spelen. Zulke interactie bevordert die dynamiek, met name bij de algemene universiteiten.

De voorbije jaren zat u in het Innovatieplatform van de premier. Hoe analyseert u de werking daarvan nu?

Dat vorige punt, dat kwam onder meer uit de discussies die wij in het Platform konden voeren. Ik vind dat het Innovatieplatform veel heeft losgemaakt. En er kwam vervolgens ook echt iets van terecht. Voor ons uit het bedrijfsleven was dat wel de uitdaging toen het opgericht werd en de vraag kwam om mee te doen. De minister- president ging het zelf leiden, dat signaal vond ik van betekenis. Er waren in die voorbije jaren best drukpunten op verschillende onderwerpen, maar ik stel vast dat het goed is gekomen.

Uw Philips- collega Kleisterlee liet af en toe blijken dat het hem allemaal niet dynamisch genoeg verliep. Maar hij is nu wel herbenoemd als lid. 

U begrijpt wat ik wilde zeggen. Dat het Innovatieplatform wordt voortgezet, is een heel goede zaak. Er klonk wel wat kritiek hier en daar, ook in de politiek, maar het heeft blijkbaar toch overtuigend geopereerd. De premier heeft anderen weten te overtuigen dat de voortzetting een goede zaak was.

Nu u uw stokje als lid van het Innovatieplatform doorgeeft, wat beveelt u aan dat het Innovatieplatform 2.0 gaat doen?

De Kennisinvesteringsagenda uitvoeren. Die kwam er niet voor niets. Er moeten hogere investeringen komen in kennis en onderwijs. De KIQ moet omhoog. En we moeten ‘leren excelleren’ zoals dat IP-advies heet. Accepteer dat binnen ons hoger onderwijsbestel differentiatie goed is om talenten uit te laten botten. Dat helpt de zesjescultuur tegengaan.

Differentiatie houdt ook in dat wie zich in zijn opleiding extra inzet daar waardering voor mag krijgen, op alle niveaus. Als het OESO-rapport daar ook op wijst dat we in het bestel met hbo en wo verder weinig verscheidenheid toelaten, dan hebben ze gelijk! Het gelijkheidsdenken, daar is Nederland nog heel sterk aan onderhevig. Wat het Innovatieplatform bovendien moet doen: consistent doorgaan. Met de sleutelgebieden bijvoorbeeld, hou dat nu vol. Daar zijn goede strategische keuzen gemaakt en daar zouden we dus op moeten voortbouwen en in investeren. Zwabberen is verkeerd.

Landen als Canada en Finland hebben er ook 10-15 jaar over gedaan om met diezelfde aanpak hun kenniseconomie naar de top te tillen. 

Juist. De energietransitie bijvoorbeeld, de taskforce op dat terrein maakt een plan voor 15 jaar. Zo’n aanpak kun je niet om de paar jaar omgooien. Hou dus nu vol, anders kun je het schudden.

Als senator kunt u dit straks uit de Chambre de reflexion blijven volgen en daar het uwe aan bijdragen. 

Ik heb geen flauw idee wat ik ga doen … Nou dat is wat  sterk geformuleerd. Maar eerst moet ik nog gekozen worden (op 29 mei). Het is zo dat ik zo’n bijdrage aan het landsbelang wel zinvol vind, ik ben met 61 ook nog jong. En nu ik met pensioen ga wil ik me wel blijven inzetten, daar is de tijd ook voor.

Wat me in elk geval belangrijk lijkt, is dat punt van de consistentie. Bij de wetgeving kan de Eerste Kamer de praktische blik daarop en het oog op de consistentie scherp houden.

In Azië heb ik daar veel van gezien. Ik ben nu drieënhalf jaar weer hier. Daar heerst een can do-mentaliteit, in Singapore, in China. Een groot project vergt er drie jaar voor de opzet, de vergunningsverlening en de bouw. Wij doen dan 10 jaar over de vraag of de vergunning er zou moeten komen. Zo’n vraag is ook belangrijk, maar of we daarmee ons innovatief vermogen versterken? En het is een misverstand dat Nederland dit niet zou kunnen. Wij kunnen dat ook, Singapore heeft het zelfs bewust van ons land geleerd.

De ScienceGuide Student van 2006, Peter Bosma, vertelde ons dat hij ooit de baas van Shell wilde worden. Hoe komt zo’n gretige bètastudent op uw stoel?

Hm, moet hij dat wel willen … Ik denk dat je een vak moet leren, goed je erin verdiepen en dat laten zien. Val op met je kwaliteit. Minder door tomeloze, beetje overspannen ambities, vermoed ik eigenlijk. Ik dacht zelf nooit toen ik 20 jaar geleden overstapte naar de verkoopsectie iets van “Straks zit ik op die stoel”. Nee hoor.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK