Doemdenken over Nederlands onderwijs misvatting

Nieuws | de redactie
28 juni 2007 | Het recente CPB-rapport over het niveau van het Nederlandse onderwijs leidde tot broodje aapverhalen als zou Nederland een tweede rangsnatie zijn met slecht hoger onderwijs. Eric Beerkens geeft vanuit Australië een tegengeluid: het niveau van het Nederlandse hoger onderwijs is goed, nu is het van belang de lopende initiatieven voor excellentie verder te ontwikkelen.



Adriaan Hofman van de RuG presenteerde recent nog een pleidooi voor meer evidence based discussies in het onderwijs. In dit licht moet het onderzoek Excellence and Productivity verwelkomd worden door belanghebbenden en belangstellenden in het Nederlandse onderwijs. Terwijl vaak maar aangenomen wordt dat excellentie bijdraagt aan economische groei en dat in Nederland het ‘niet-boven-het-maaiveld’ syndroom de ontwikkeling van talent in de weg staat, is het goed dat deze assumpties kritisch onder de loep worden genomen door het CPB. Kort samengevat laat het onderzoek zien dat ‘top skills’ belangrijk zijn voor productiviteit en dat Nederland gemiddeld gezien zeer goed scoort op skills maar dat het toplaagje het relatief slecht doet. Met andere woorden: we hebben relatief slimme domme leerlingen en relatief domme slimme leerlingen. Daarover later meer; eerst even de media aandacht.

Ten eerste werd mij al snel duidelijk dat ook ‘evidence’ niet altijd tot de juiste discussies leidt. In de media leek het of het hoger onderwijs hier ter discussie stond. Een paar voorbeelden. De Volkskrant: “Niet het vmbo is het probleem van het Nederlandse onderwijs, maar de universiteiten en hogescholen“; Nederlands Dagblad: “Op de universiteiten in Nederland is middelmatigheid troef“; en dan Elsevier: ” Als het hoger onderwijs geen ruimte schept voor toptalent, dan wordt Nederland een tweederangs natie“. Nou nou…

Wat is echter het geval? Een deel van het rapport kijkt naar het slimme toplaagje van Nederland door te kijken naar PISA (Programme for International Student Assessment), naar TIMSS (Third International Mathematics and Science Study) en naar de IALS (International Adult Literacy Survey). In de samenvatting wordt met name verwezen naar de PISA resultaten van 2003. Nu wordt de IALS test afgenomen onder 14-65  jarigen maar de PISA en de TIMSS tests onder respectievelijk 15 en 13 jarigen. Het CPB is hier duidelijk over, maar verschillende media lijken het ontbreken van een brilljant toplaagje onder de 15 jarigen volledig in de schoenen te willen schuiven van het hoger onderwijs. Voordat deze 15 jarige ook maar één stap heeft gezet in een universiteit of hogeschool.

Een tweede methodologisch puntje is dat men enigzins voorzichtig moet zijn met ‘evidence’. Het onderzoek over de relatie tussen de ‘top skills’ en hun economische bijdrage zit nog vol met onzekerheden, mede omdat deze skills moeilijk te meten zijn, maar zeker ook omdat een groot aantal factoren deze relatie kan beinvloeden. Het CPB is daar wederom duidelijk in, zie met name de voorzichtigheid waarmee uitspraken worden gedaan over deze relatie in hoofdstuk twee van het rapport.

Maar dan de betekenis van de uitomsten. Uiteraard vragen de resultaten van het rapport allereerst om veranderingen in het lager en middelbaar onderwijs. Wat deze veranderingen ook mogen zijn, het feit dat Nederland gemiddeld aan de top staat (en niet middelmatig is!) moet beschouwd worden als een groot goed. Zolang het Nederlandse toplaagje nog niet de mogelijkheid krijgt om te excelleren in deze fase, ligt er des te meer druk op het hoger onderwijs om dit talent alsnog naar boven te halen. Niet zozeer – of in elk geval niet alléén – omdat dit misschien kan bijdragen aan de economische groei van Nederland, maar omdat elke leerling of student het recht heeft op onderwijs dat het hem of haar mogelijk maakt zich maximaal te ontplooien. In hoeverre gebeurt dit? En hoe kan dat verbeterd worden?

De gemengde resultaten van de selectie aan de poort laten zien dat een laagje elitair onderwijs niet van de ene op de andere dag kan worden gecreëerd. Overigens ben ik niet direct een voorstander van selectie aan de bachelorpoort, mede vanwege de problematiek rondom selectiecriteria. En er wordt immers al geselecteerd door het Nederlandse middelbaar onderwijs. Maar er bestaan in het Nederlandse HO wel degelijk initiatieven om talent beter te benutten. Er wordt al rijk geëxperimenteerd met zogenaamde Honours trajecten, en tevens zijn er enkele ‘elite’ colleges (UCU, Roosevelt) redelijk succesvol gebleken en zijn er gelijksoortige initiatieven op komst. Ondanks (de mythe van) het gelijkheidsdenken, wordt het langzaam maar zeker meer geoorloofd – en gewaardeerd – om je hoofd boven het maaiveld uit te steken. Dit mag je best even de tijd geven. Ik verwacht met name dat de honourstrajecten hier een waardevol instrument kunnen zijn. Zij die iets extra willen doen, moeten de mogelijkheid krijgen en gestimuleerd worden, maar moeten daar dan later ook voor beloond worden. En laat de verschillende universiteiten maar experimenteren met verschillende Honours modellen.

Het instellen van de BaMa structuur is natuurlijk wel de gelegenheid om selectie in te voeren voor het Masters traject. Maar ook hier zal dat niet direct leiden tot Hermans’ topmasters. Gezien het diepgewortelde gelijkheidsdenken – wat het Nederlandse HO ver heeft gebracht – zal het een tijd duren voordat topmasters boven het maaiveld uitkomen. Het label ‘top’ creëer je niet, dat moet je verdienen! Wat hierbij vaak vergeten wordt is dat er ook een motivatie moet zijn om zich voor zo’n topmaster in te schrijven (en er extra voor te betalen). Leveren ze echt topkwaliteit? Heb je meer kansen op de arbeidsmarkt? Zullen bedrijven en overheidsorganisaties een hoger startsalaris betalen? Of heeft de arbeidsmarkt eigenlijk geen idee over de diversiteit in Masters? Toenemende ranking van programma’s en instellingen en het toenemende belang van (internationale) accreditatie zal dit process van differentiatie waarschijnlijk versnellen, met name in de meer professionele masters. Maar waar het op neer komt is dat talent niet alleen ontwikkeld moet worden, maar ook erkend en gewaardeerd; door bedrijven en overheidsorganisaties, maar ook door universiteiten als toekomstige werkegevers!

Tenslotte betekent dit alles natuurlijk ook dat docenten meer oog moeten hebben voor de mogelijkheden van hun studenten, ook hun ‘slimme’ studenten. Er dient meer waarde te worden gehecht aan het onderwijs zelf en aan de onderwijsaspecten in de training van docenten (ofwel in het promotietraject). Daarnaast moet men natuurlijk vooral denken aan het vermijden van grote collegezalen en teveel administratieve lasten voor docenten. Een recent voorstel van Plasterk zou hier een belangrijke bijdrage aan kunnen leveren, nl. de Akademie-assistent. Behalve voor onderzoek zouden deze ook ingezet kunnen worden voor het onderwijs, min of meer volgens het Amerikaanse ‘teaching-assistent’ model.

Middelmatigheid is dus niet troef in het Nederlandse HO! Het CPB rapport biedt voldoende ‘evidence’ om lopende initiatieven verder te ontwikkelen en creatief na te denken over additionele maatregelen. Universiteiten en hogescholen lijken tot nu toe best in staat om dit zelf te doen. Maar laten we daarbij vooral niet vergeten dat – ondanks al het doemdenken – het Nederlandse (hoger) onderwijs gemiddeld gezien op een zeer hoog niveau staat.

Eric Beerkens is postdoctoral research fellow aan de University of Sydney. Hij houdt een blog bij over het hoger onderwijs wereldwijd.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK