‘Er spreekt niks meer vanzelf’

Nieuws | de redactie
19 juni 2007 | De portier van het Gorlaeus Lab moest zoeken waar die Breimer toch zat. Dat de rector-voorzitter van de Leidse universiteit weer gewoon onderzoeker is met een werkkamertje op de zesde verdieping was duidelijk nog wennen voor de organiatie. ScienceGuide sprak met Douwe Breimer over zijn rol in het HO en het IP, over zijn eigen planeetje in het universum en de gevatte Balkenende.



In 2003 werd je lid van het Innovatieplatform. Hoe ging dat eigenlijk?

Heel direct. De minister- president belde me persoonlijk en vroeg me ‘wil je lid worden van het nieuwe Innovatieplatform?’ Het was kort voor de opening van het academisch jaar en hij zou bij ons spreken. Voor die rede wilde hij weten of ik het zou doen, dan kon hij het meenemen in zijn betoog.
Leek het je wat?

Ik heb meteen ‘ja’ gezegd. Het initiatief an sich vond ik al heel goed. Het feit dat hij zelf de moeite nam mensen direct te benaderen vond ik een signaal. Hij koos er ook voor zijn visie op het platform, de taken en constraints met nadruk te schetsen. Daarbij gaf hij aan welke rol hij voor mij zag en wat hij als zijn eigen rol als voorzitter en premier daarbij definieerde. Ik wist dus – evenals de anderen – waar het om zou gaan.

Hoe zagen Balkenende en jijzelf je rol?

Heel wezenlijk was dat iemand in de groep met een eigen visie op en relatie met het fundamenteel onderzoek zou kunnen komen. Niet vanuit een specifieke discipline, maar met een bredere universitaire blik. Het was ook belangrijk vond ik, dat de visie op ‘de kenniseconomie’ niet vanaf het begin te simpel, te economisch gedetermineerd zou zijn. Ik wilde een visie inbrengen – vanuit de universitaire wereld – dat kennis én voor de toekomstige welvaart én voor de cultuur en identiteit van ons land een vitale rol speelt. En deze rollen elkaar ook stimuleren en versterken.

Was je in de ogen van de premier en de andere leden tevens de linking pin naar, de vertolker van de universitaire verlangens en belangen?

Nee! Ik zat er niet als de megafoon van de VSNU. Dat zou mijn geloofwaardigheid als inbrenger van die visie ook helemaal geen goed gedaan hebben. Ik hield wel goed contact met Jeroen Bartelse bij de VSNU, maar ik wilde in de vergaderingen niet de belangenbehartiger uithangen. Dat moet je ook helemaal niet willen. Elk lid doet mee met eigen ervaring, met ideeën en achtergronden waar hij of zij voor staat. Dan gaat het erom dat je inhoudelijk gaat ontdekken met welke ideeën en visies je echt verder komt. Daarin speelde Balkenende een belangrijke rol.

Waar zat dat in, waar bleek dat uit?

Allereerst uit schijnbaar vanzelfsprekende dingen. Hij was er. Het Innovatieplatform was voor hem meer dan een commissie die hij had voor te zitten. Ook was hij altijd beschikbaar, nieuwsgierig als je met een extra vraag of dilemma kwam. En hij nam zijn rol serieus als het ging om dingen in beweging te krijgen. Want hoe mooi zo’n platform ook is, als de ministeries en apparaten denken dat zij de signalen of besluiten kunnen laten voor wat ze zijn of kunnen inpakken in wat ze toch al deden … dan gebeurt er dus niets.

En er gebeurde wel wat. Daar is hier en daar best kritiek op mogelijk – en gekomen – maar dat was eerder dat we te snel bepaalde investeringen wilden doorzetten dan dat we niets deden. We leerden daar weer van en dat maakt het Innovatieplatform steeds effectiever als orgaan.

Waar leerde je van?

In de eerste vergadering deed de premier een ‘rondje’ met de vraag: “Nu zit je hier. Wat zou jij als eerste punt met prioriteit in gang willen zetten, snel aanpakken, en waarom?” Ik noemde – vanuit die visie op een brede rol van kennis – niet een of ander zorgpunt van de universiteiten, maar de noodzaak écht iets te verbeteren aan de kennismigratie. Zowel de kans voor mensen hier te komen als de omstandigheden en bureaucratie die daar omheen zit.

Nou, dat punt werd meteen hoog op de agenda gezet. We begonnen direct met een scherpe, ambitieuze doelstelling. Daar is inmiddels veel goeds van terecht gekomen, maar de organisatorische, bureaucratische en regelgevingsproblemen die we als horden moesten en nog moeten nemen… Was daar vanuit het Innovatieplatform en de voorzitter niet steeds opnieuw aan gesjord, dan was dit opgeslokt geraakt in alle bezwaren en gedoe.

Waarom ook juist dit punt op een moment dat Nederland in een kramp zat – en zit? – rond de toelating van vreemdelingen?

Omdat dat te maken heeft met de hele mindset rond het thema kenniseconomie. Wil je een werkelijk centrum van innovatie en creativiteit zijn, dan moeten de toptalenten van heel de wereld niet alleen bij jou hun ambities willen realiseren. Dan moeten zij ook concreet beleven dat ze daarbij welkom zijn, de kans krijgen te presteren. Dat raakt alle kennismigranten, van researchers in de labs van bedrijven tot kunstenaars, tot buitenlandse studenten die Nederland hun keuze maken. Het gaat om het soort land dat je als ‘kennisland’ wilt zijn! Dus zeker oog hebben voor de noodzaak de kennisfactor voor onze welvaart centraal te stellen, maar dit breder durven te zien. De creatieve sector is dan van betekenis, maar ook bijvoorbeeld de grote kansen met Den Haag als ‘wereldhoofdstad’ van internationaal recht en vredesprocessen.

Wat ik een van de meest inspirerende dingen van dit Innovatieplatform vond, was dat men als snel de kenniseconomie durfde te vertalen in wezenlijk, niet primair technologische, innovatieve zwaartepunten. Met de creatieve industrie als opmerkelijk voorbeeld.

Ik heb het werk van Richard Florida als zeer relevant ervaren. Niet alleen The Flight of the Creative Class, maar ook het mooie idee van een Rise of the Creative Class! De creatieve klasse beweegt zich wereldwijd en concentreert zich soms hoogst eigenzinnig. Kenniswerkers kijken zeer sterk naar de cultuur en de leefwijze waar zij zich kunnen ontplooien. Dat strekt veel verder dan alleen de vraag of ze ergens een mooi laboratorium aantreffen, het gaat ook om de denk– en leefwijzen in hun omgeving.

Dat de minister-president zulke thema’s ook zelf oppikte en voluit meedeed in de discussies en het ontwikkelen van ideeën heb ik heel inspirerend gevonden. Niet iedereen verwachtte dat of beseft dit. Het zette dingen in beweging, omdat deze ook via hem door het Innovatieplatform als het ware gelegitimeerd werden. In en vanuit ministeries konden zo initiatieven een kans krijgen, die anders in allerlei vage structuren weggestopt zouden zijn. Zo speelde de premier als voorzitter van het Innovatieplatform én de ministerraad tegelijk een belangrijke rol.

En nu, in het nieuwe Innovatieplatform? Wat zou je de nieuwe groep meegeven?

Er wordt voortgebouwd op wat het eerste IP tot stand heeft gebracht in een nieuwe samenstelling. En die continuïteit is heel belangrijk, dat is inderdaad een les uit Finland, dat je een koers als deze ook echt moet volhouden om die vrucht te laten dragen. Jeroen Bartelse is nu een soort kwartiermaker voor de ondersteuning van het Innovatieplatform, dat is nuttig.

Wat het platform moet volhouden, is dat de discussies echt diepgang blijven krijgen. Dan kun je meningen en visies toetsen aan elkaar en die bijstellen bij het uitzetten van de wezenlijke grote lijnen. Dat levert echt winst op. Zo ontwikkelde Ger Kleisterlee zich met mij samen tot dé bepleiter van lange termijninvesteringen in fundamenteel onderzoek. En hij kwam binnen als de man van het betoog dat we ‘kennis’ wel snel naar ‘kassa’ moesten leren vertalen, terecht natuurlijk. Juist daardoor konden wij elkaars betoog uitdiepen en aanscherpen en ontwikkelden zo die gezamenlijke lijn voor de toekomst.

De premier als voorzitter heeft daarbij een belangrijke ‘makelaarsrol’. Die brengt zulke discussies bij elkaar en houdt de focus op de lange termijnprioriteiten, zoals de sleutelgebieden. Balkenende doet dat trouwens vaak heel gevat, moet ik zeggen. Toen ik een keer een beetje erg loskwam ging ik tekeer over de dooddoener dat het onderzoek veel meer focus en massa zou moeten hebben. En dat terwijl de gegevens internationaal laten zien hoe goed het onderzoek in Nederland meestal is… Nou, ik zette dat toch wel wat aan vermoedelijk. Toen ik ademhaalde, zei de premier: “Zo. Dat ben je kwijt!”. Hij had natuurlijk gelijk. We konden allemaal lachen om mijn heftigheid, maar het onderwerp was zo wel op de agenda gekomen.

Het nieuwe Innovatieplatform meldde dat het met vier nieuwe thema’s komt die als zwaartepunt gaan gelden. Energie, water, zorg, onderwijs, allemaal nobele doelen, maar wordt dat dan toch niet wat kortademig, of zelfs modieus?

Die nieuwe thema’s zijn nuttig, maar moeten wel hun eigen dynamiek krijgen. Daarbij is het belangrijk dat er continuïteit bestaat in de focus op de lange termijn. De sleutelgebieden, ‘leren excelleren’ en natuurlijk de kennisinvesteringsagenda. Ik vond het daarom erg goed dat Balkenende tegen ScienceGuide benadrukte, dat hij daar nadrukkelijk mee doorgaat.

Consistentie in het beleid en de inzet van de middelen is van grote betekenis, dat is ook wat we van Finland moeten leren. Neem als voorbeeld het fundamenteel onderzoek. Het is nu zaak de basis daarvan te verbreden in de investeringen, dus zowel alfa en gamma als het bèta- onderzoek. Dat is ook conform de commissie-Chang. Gaat het nieuwe kabinet dit vasthouden en volhouden? Wat doet het bijvoorbeeld met het valorisatiethema? Daar hebben we aan het slot van het eerste Innovatieplatform met support van de maatschappelijke organisaties het document over de verzilvering van het onderzoek over bereikt. Wat voor follow up komt daar nu concreet op?

Het nieuwe kabinet heeft nog een impuls om op kennisterrein door te gaan: de OESO-review. 

Jazeker, en het is voor ons land buitengewoon belangrijk om zulke spiegels voorgehouden te krijgen. Dat gebeurt op dat niveau niet zo vaak vanuit het buitenland. Ook het Innovatieplatform moet hier nota van nemen. Wij moeten ons niet blind staren op alleen maar de onderwerpen die hier in eigen land belangrijk heten. De OESO-review is daarom een analyse waar ook het platform goed op zou moeten letten.

Je vertrok recent niet alleen uit het Innovatieplatform, maar ook als rector-voorzitter van de Leidse universiteit. Wat heb je in die rol eigenlijk geleerd van de universiteit van nu? Hoe geef je daar leiding aan?

Je rol als voorzitter is richting geven. Een richting die past bij het type universiteit dat je samen ambieert te zijn. Er zijn immers meerdere soorten en maten universiteit! Welke is de identiteit die past bij jouw instelling? Je zult je tot zo’n eigen identiteit moeten bekennen en dit zul je met z’n allen in die universiteit moeten aanvaarden als doel. En je zult er de consequenties en ook repercussies van moeten zien en daarnaar handelen.

‘Welk soort universiteit’, doelt u dan op de typen die bijvoorbeeld Van Vught op Europees niveau identificeert in vervolg op de Carnegie Classification in de USA?

Ja, dat is een heel goede poging om dit ook voor de Europese hoger onderwijsinstellingen te verhelderen. Wij kiezen voor de identiteit van een researchuniversiteit in een internationale omgeving. Zo’n koerskeuze heeft te maken met het type mensen dat je aantrekt, docenten, onderzoekers én studenten. Want het bepaalt ook je visie op het talent dat je wilt aantrekken.

Wil je met een dergelijke koers richting geven, dan moet je aansluiting weten te vinden bij waar de mensen in de universiteit ook zelf voorstaan en de aanpak en visie waartoe je ze wilt aanmoedigen. Je moet als voorzitter je mensen permanent ‘bijpraten’ en motiveren ook zelf de consequenties te trekken uit zo’n koers. Als researchuniversiteit moet je bijvoorbeeld wel snappen dat je niet eenzijdig over onderzoek moet denken. Het wordt namelijk steeds gevoed door het onderwijs, door de opleidingen die aldoor nieuwe mensen en hun talent ontwikkelen.

Een voorbeeld is het beleid ten aanzien van internationalisering. Met de door ons gekozen richting kom je er niet meer door primair veel mensen uit verre landen binnen te halen. Blijft het daarbij, dan wordt je echt geen internationaal instituut van kennis– en talentontwikkeling! Die koers vergt een inhoudelijke vernieuwing van je aanpak, de cultuur en van de professionele ondersteuning die nodig is om zo’n ontwikkeling te realiseren. Dus ook bij de keuze van de mensen die die ondersteuning moeten organiseren.

Houdt deze richtingkeuze niet een fundamentele andere missie in voor de universiteit in deze tijd? Je ziet dat ook de OESO-review op dat punt vrij kritisch kijkt naar een zekere passiviteit in het hoger onderwijsbestel.

Wat het meest tot mij is doorgedrongen in de afgelopen jaren is het besef ‘er spreekt niks meer vanzelf’. Zo hebben we een ‘vierde missie’ voor de universiteit gedefinieerd: de valorisatie van kennis. Dat is bewuste consequentie van de richting die we kozen. Daar een begin mee maken is ingrijpend. Je moet met elkaar in de universiteit antwoorden vinden op vragen als ‘wat gaat wie dan dóen?’ ‘hoe vul je wat in?’ Zo hebben we bijvoorbeeld LURIS, de Leiden University Research and Innovation Services, opgericht en een reeks initiatieven in gang gezet. Leiden loopt bepaald niet achterop met haar vierde missie, stel ik vast.

‘Er spreekt niks meer vanzelf’. Dat spreekt ook van een grote onzekerheid. Het kan verlammend werken op een organisatie.

Dat risico zit erin, dat besef kan daartoe leiden. Het is geen sinecure om te beseffen dat academische vrijheid iets is dat je zult moeten verdienen. Ook die komt niet zomaar. Je zult daar met elkaar open over moeten zijn, afspraken moeten maken over het wezenlijke evenwicht tussen wat men nodig heeft voor zijn eigen onderzoek en onderwijs en wat men voor het geheel daarbij waarmaakt.

Die onzekerheid werkte daarom niet verlammend, maar je moet wel de hele organisatie mee weten te krijgen! Dat lukt alleen als je veel energie steekt in het inspireren en overtuigen van mensen over de gekozen richting. En als het college als geheel dit uitdraagt, zelf ook inhoudelijk dat deelt en ernaar handelt. Ik vind het daarom heel belangrijk dat Paul van der Heijden de ingeslagen richting onderschrijft, ook in dat opzicht.

Dat klinkt in de kern als wat u zei over de premier en het Innovatieplatform. Moet ook de universiteit haar eigen ‘Fins model’ dus vast– en volhouden wil zij op lange termijn slagen?

In die zin wel, dat – conceptueel, net als bij het Finse model op het niveau van de nationale kennisstrategie – het voor de universiteit essentieel is dat je consistent bent. Wat zeker zo noodzakelijk is, is dat ja als college en voorzitter veel laat aan de mensen om je heen, aan de decanen, om te realiseren. Doe niet ‘alles zelf’, want dan raak je al snel losgezongen van wat er feitelijk speelt en wenselijk blijkt binnen de organisatie.

Er gebeurde van alles de voorbije jaren. Ik kan mij een moment herinneren dat ik dacht ‘zo boos is Breimer zelden geweest!’

Ik ben niet zo gauw kwaad, geloof ik… maar ik weet al waar je op doelt. Kennis in Kaart, ja. Ik zat in een restaurant en werd niets vermoedend gebeld. Het ministerie had een document geproduceerd en de krant zou de volgende morgen melden dat Leiden de zwakste universiteit was volgens OCW. Het was vooral de pretentie waarmee dat broddelwerk werd gebracht, als ware het de vrucht van rationele analyses en cijfermatige grondslagen. Als je als ministerie het nodig vindt om zo’n exercitie op zo’n manier te doen, dat vind ik stuitend voor een publiek verantwoordelijk orgaan.

U daagde Mark Rutte vervolgens uit die analyse openlijk tegenover uw medewerkers, uw studenten en uzelf te verdedigen. Hij kwam naar die gedenkwaardige confrontatie in Minerva.

Dat heb ik heel bewust gedaan. Dit kon je alleen winnen door met open vizier de strijd aan te gaan. Rutte kwam, die is daar niet flauw in en dat waardeer ik.

U nam wel een risico door het zo hard, open en direct te spelen. 

Dat kon doordat ik steeds het gevoel heb gehad dat ik het vertrouwen genoot van de universitaire gemeenschap. Ik heb me bestuurlijk nooit in de steek gelaten gevoeld. Daar ben ik zeer dankbaar voor. Ook de colleges waar ik lid van was functioneerden op die manier. Gelukkig wel, want ik kan niet functioneren in een omgeving waar men meer bezig is vliegen af te vangen of er achter je rug aldoor gedoe is, onderling of naar de wereld om de universiteit heen.

Wat heeft u niet ‘rond gekregen’, wat had u graag nog verwezenlijkt in Leiden?

Nou, dat kunt u gerust ‘de utopie van Breimer’ noemen! Ik droom er al lang van om onze Oude Sterrenwacht, feitelijk een onderdeel  van de Hortus Botanicus, om te vormen tot een prestigieus gastenverblijf voor internationaal vooraanstaande geleerden. Dan kunnen zij nog meer bijdragen aan onze research en andere masters opleidingen, honours programma’s, en dergelijke.

We hebben alles voorbereid, de architect heeft een prachtig plan gemaakt. Er zit een Faculty Club bij en zo meer, maar de sponsor die toch wel 15 Miljoen euro zou moeten leveren, die hebben we nog niet. Maar ik geef het niet op, dit moet uiteindelijk kunnen lukken. Bij mijn afscheid kreeg ik cadeaus die mij daarbij nog eens extra motiveren. Ik kreeg een stukje Hortus, er is een recent ontdekte orchidee naar mij genoemd: “Bulbophyllum Breimerianum”.

En ze gaven me een stukje heelal…Asteroide 10980, die heet nu “Breimer“.




«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK