Plasterk deelt SF-analyse Hermans
De studiefinanciering kent een normbudget dat bestaat uit een deel voor de kosten voor levensonderhoud, een deel studiekosten en een deel onderwijsbijdrage. De totaal beschikbare studiefinanciering (basisbeurs, aanvullende beurs, OV-Studentenkaart en leenmogelijkheden) is gelijk aan dit normbudget. Het normbudget voor levensonderhoud is een lumpsumbedrag waarvan een student met gemiddeld bestedingspatroon kan rondkomen. Onder de kosten van levensonderhoud vallen ook de kosten voor woonlasten.
Er is in de studiefinanciering geen specifiek bedrag geoormerkt voor huisvesting of woonlasten. Het in de vraag genoemde bedrag van 177,84 is het verschil tussen het normbudget voor een uitwonende student en een thuiswonende student in 2006. De totale kosten voor levensonderhoud verschillen voor uitwonende en thuiswonende studenten door verschillen in de kosten van bijvoorbeeld kamerhuur en te betalen kostgeld. Om deze reden is er ook een verschil in de hoogte van het normbudget voor thuiswonende en uitwonende studenten.
In 2002 heeft de toenmalige minister van OCW geconcludeerd dat de ontwikkeling van de (normbedragen) studiefinanciering de jaren ervoor voldoende is geweest (zie brief aan de Tweede Kamer d.d. 28 januari 2002 ter aanbieding van het onderzoek ‘inkomenspositie van studenten’ (OCW-2-115, NDS6253). Sinds 2002 zijn de normbedragen jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de inflatie. Daarmee is het normbudget op voldoende niveau.”
Meest Gelezen
‘Compensatoir toetsen komt kwaliteit hoger onderwijs wél ten goede’
Wet leeruitkomsten: Doorgeschoten individualisering of broodnodige keuzevrijheid?
‘Juist bij flexibiliteit heeft student behoefte aan structuur’
Minister: “Verengelsing ondermijnt de toegankelijkheid van universiteiten”
Kamer zet voorlopig streep door volgende ronde Groeifonds