KNAW herijkt eigen rol bij researchmasters

Nieuws | de redactie
2 juli 2007 | KNAW-president Frits van Oostrom zou “breed uithalen” op het NVAO-congres over researchmasters, beloofde hij. Hij spaarde zijn Akademie even weinig als de in zijn visie te beperkte visie op research en jong talent in het WO. En hij pakte de kritiek van de OESO-review bij de horens. Zijn betoog exclusief op ScienceGuide.


“Op 5 juni, nu 26 jaar geleden, was het ook heel mooi weer. Ik weetdat nog goed. Het was de dag dat ik promoveerde. Dat kon ik doen naeen studie die 5,5 jaar nam, ik was toen wat ze noemden ‘een vlottestudent’. Daarop kreeg ik een promotieplaats van vier jaar en werdeen soort ‘aio-avant-la-lettre’. Waar we nu over praten is deresearchmaster. Dat vind ik een zeer nuttige opleiding, voor defase na de 3 jaar van de bacheloropleiding aan de universiteit.Laten we daar alleen geen verhaal omheen draaien. Deze opleiding isgeen voorgeborchte voor de promotie. Maar dat is wel wat ik hier enbij velen hoor.

We moeten de researchmaster na de bachelor zien als wat vroeger’het doctoraal’ was. Deze jongeren met drie jaar bachelor zijn geen’proto-promovendi’. Doe ze dat dus niet aan. Het zijn’doctoraalstudenten’, met – wellicht – iets minder bagage opR&D en kennisterrein dan destijds. Dat is niet iets dat ikzomaar beweer. De OESO heeft hier een fundamentele analyse van hetNederlandse hoger onderwijs aan gewijd. Die formuleert dat heelnetjes, dat het de indruk is van velen dat dit zo is. Menconstateert prudent dat deze opvatting leeft. Op z’n Groningsgezegd vinden velen over het voortgezet onderwijs en dus dejongeren die instromen in het hoger onderwijs dat ‘het er niet opvooruit gegaan is’

Volgens mij betekent dit dat de researchmaster de student vooralmoet laten leren en niet – als promovendi – moeten laten vinden enzoeken. Dit vergt dan ook dat de researchmaster zich door zeer goedonderwijs moet onderscheiden. Ook van ons, van de KNAW vergt ditwat. De Akademie zal haar evaluatiecommissies moeten bezien. Wijmoeten daar meer kennis van onderwijs in op willen nemen. Nu wilmen ook door de samenstelling van de commissie dat snel, te snelwellicht als een zaak van onderzoek en de afweging vanonderzoekscriteria zien.

De cijfers die Dittrich en Noorda laten zien zijn helder, ik benhet met Noorda eens: Er zijn nu heel veel masteropleidingen enrelatief dunne cohorten van studenten die kandidaat zijn. Gaan wedoor langs die lijn, dan zal de instroom van talent blijvend tegering zijn. Met alle gevolgen van dien. Zoiets leidt tot een’focus en massa’ – operatie om dit op peil te houden. Dat is danmeestal een operatie die vooral eerst de massa wilwaardborgen. Zonder volume ziet men geen focus ontstaan. Die komtooit nog eens nadien, later aan de orde.

Tegen deze achtergrond ben ik ook hierom voor minder nadruk op eenstreven naar lokale inbeddingen voor de researchmasters. Focus énmassa ontstaan veeleer door een meer landelijke, interuniversitairesamenwerking op de relevante onderzoeksterreinen. Die verstevigtbovendien meteen de verbinding met de onderzoeksscholen. Hier zouik op inzetten. Een dergelijke bundeling van krachten biedt én meerenthousiasme in onderlinge uitwisseling van expertise binnen zo’nopzet van de master.

Beducht ben ik bij de huidige aanpak voor een al te grote projectievan academische en specialisatiedrang. Twintigjarigen zulke keuzesopdringen lijkt mij niet zo zinvol, eigenlijk. Hen op die leeftijd,net uit het vwo, de keuze voorleggen van een PhD of een baan inR&D of een maatschappelijke carrière? Dat is echt niet nodig enook niet de goede lijn als je hen via een researchmaster juistallereerst wilt laten ontdekken hoe boeiend onderzoek op niveau kanzijn. Het gaat immers om een oriëntatie op wat onderzoek kan zijn,op wat het is om research te doen.

Leidt zo’n oriëntatie tot een ‘toch maar niet’, dan is dat geendiskwalificatie. Dan biedt de master even goed een mooie basis voorwerk in andere functies, op andere plaatsen in dekennissamenleving. Dat kunnen dus ook heel goed plaatsen zijnbuiten de universiteit of de R&D-sector in enge zin. Wantonderzoek en onderzoekservaring hebben een intrinsieke waarde dieverder strekt dan het zijn van een relais tussen debachelorgraard en de PhD. Dat moet voor mij de nadruk hebben.

Ik denk dat de instroom bij een dergelijke benaderingvan zulk masteraanbod wel eens omhoog zou kunnen gaan, de trekkomt bovendien met het eten. Schoon dus heel het tableau van devele kleine masters maar eens op. Als dat alleen al gebeuren zou omvolumeredenen, zou ik dat ook goed vinden. Maak die vele schotjestussen de masters maar poreus, erken toch dat dat wenselijk is. Eenpolder is mooi, maar als die uit gemillimeterde erfjes en kavelsbestaat…

Het zou goed zijn als we elkaar ook bij de researchmaster en zijnontwikkeling iets meer de ruimte gunnen. We zouden bijvoorbeeldalumni en studenten wel wat meer kunnen betrekken bij debeoordeling van de kwaliteit van de researchmaster. Doordat we dezenu zeer nadrukkelijk als puur op R&D-gezicht toetsen zou eenzekere eenzijdigheid weleens aangemoedigd zijn geworden. Betekentdit dan dat de KNAW een iets minder belangrijke rol spelen zou indat stukje van ons stelsel? Die conclusie neemt haar president dangraag op de koop toe.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK