De universitaire zesjescultuur

Nieuws | de redactie
14 augustus 2007 | Uit internationaal onderzoek blijkt dat Nederlandse studenten, meer dan buitenlandse collega's, met een zesje genoegen nemen en niet meer werk verrichten dan strikt nodig is om hun tentamens te halen. Bij de opening van het nieuwe collegeseizoen is dat een punt om nog een goed over door te praten in het HO. Deze zogenaamde zesjescultuur heeft niets te maken met lamlendigheid van studenten maar wordt kunstmatig in stand gehouden in het hoger onderwijs zelf, betoogt Wes Holleman.



De studierendementen in het Nederlandse universitaire onderwijs zijn tenhemelschreiend: slechts 21% van de studenten slaagt erin hun bacheloropleiding in de officiële, driejarige cursusduur te voltooien (CBS-Jaarboek Onderwijs in cijfers 2007) en zelfs na vier jaar heeft pas 41% van de rechtstreekse aansluiters uit het VWO het universitaire bachelordiploma op zak (WO-monitor 2004 en 2005). De universiteiten moesten zich schamen, maar dat doen ze niet. Ze volgen een uitgekiende PR-strategie om te ‘bewijzen’ dat het lage studierendement aan de ongeschiktheid en luiheid van de studenten ligt.

De universiteiten, verenigd in de VSNU, doen er alles aan om hun studenten zwart te maken. Hun nieuwste publiciteitsstunt is een internationaal vergelijkend onderzoek dat ze door het Maastrichtse Researchcentrum voor Onderwijs & Arbeidsmarkt hebben laten verrichten. Het ROA rapporteert dat de gemiddelde Nederlandse student minder hard werkt dan z’n buitenlandse collega’s: slechts 33 uur per week (WO-Monitor 2004 en 2005). Niet vermeld wordt dat de Nederlandse jaarprogramma’s veel langer duren dan de buitenlandse: 42 weken per jaar. Overal krijgt de student 60 studiepunten per voltooid cursusjaar, maar de Europese landen verschillen in hun studielast (25 tot 30 uur per studiepunt) en in hun studiebelastingsnormen (van 36 tot 42 weken en van 1500 tot 1800 uur per cursusjaar). Internationale vergelijking van de wekelijkse studie-inzet zegt dus niets over de jaarlijkse studie-inzet.

Op grond van hetzelfde internationale onderzoek wordt de Nederlandse studenten verweten met een zesje genoegen te nemen en niet meer werk te verrichten dan strikt nodig is om hun tentamens te halen. Niet vermeld wordt dat de gemiddelde student in het Nederlandse hoger onderwijs per cursusjaar 1680 uur (28 uur per studiepunt) moet investeren om een cursusjaar op zesjesniveau te voltooien. Hij of zij moet dus méér dan 40 uur per week of méér dan 42 weken per jaar studeren om hogere cijfers te behalen. De zogenaamde ‘zesjescultuur’ waaronder het Nederlandse universitaire onderwijs zou lijden, is dus niet te wijten aan lamlendigheid van de student, maar aan de hoge prestatie-eisen waaraan deze moet voldoen om een zesje te halen.

Anders dan hun buitenlandse zusters zijn de Nederlandse universiteiten bovendien gekant tegen invoering van een compensatorisch beoordelingssysteem, waarbij een lichte onvoldoende op het ene vak gecompenseerd kan worden door een ruim voldoende op het andere vak. Neen, elke onvoldoende moet via een herkansingstentamen worden omgezet in een voldoende. Ten gevolge daarvan lopen zelfs de betere studenten nog wel eens studievertraging op (al was het maar door een griepje).

Nederlandse studenten die qua beginniveau of begaafdheid onder het gemiddelde zitten, lopen dus studievertraging op tenzij ze méér dan 40 uur per week of méér dan 42 weken per jaar studeren. Bij een studie-inzet van minder dan 40 uur per week of minder dan 42 weken per jaar raken studenten uiteraard eveneens vertraagd, tenzij ze dat compenseren door een hoger beginniveau of hogere begaafdheid. Zodra studenten studieachterstand hebben opgelopen, worden ze geconfronteerd met allerlei factoren die hun studievertraging versterken. Het studieprogramma is niet afgestemd op vertraagde studenten. Ze verliezen de moed en ze worden geconfronteerd met gedwongen leegloop. Door de rigiditeit en de zwaarte van het curriculum zijn de meeste Nederlandse studenten gedwongen het driejarige programma over meer verblijfsjaren uit te smeren. Het is dan niet verwonderlijk als de modale student, per verblijfsjaar gerekend, iets minder uren blijkt te studeren dan zijn of haar buitenlandse collega’s.

De universitaire ‘zesjescultuur’ komt voort uit de hoge prestatie-eisen waaraan Nederlandse universitaire studenten moeten voldoen om een zesje te halen. Het beginniveau en het tempo van de cursussen is niet afgestemd op studenten die iets minder in hun mars hebben. De universitaire docenten zijn wetenschappelijke onderzoekers die zich ten doel stellen nieuwe generaties van wetenschappelijke onderzoekers te selecteren. Zij trekken zich niets aan van het gegeven dat slechts een fractie van hun studenten in het wetenschappelijk onderzoek terecht komt.

In vele landen is het inzicht doorgebroken dat een gezonde kenniseconomie gegrondvest is op een gedifferentieerd hoger onderwijs, afgestemd op het beginniveau en de begaafdheid van iedere student. In een modern ‘hoger onderwijs voor velen’ verlangt men van studenten dat ze zich voldoende voor hun studie inzetten, maar onder die voorwaarde is men ook bereid iedere student in een redelijke studieduur naar een bachelordiploma te leiden. Begaafde studenten worden met hogere cijfers en met uitdagender cursussen en trajecten beloond, maar de overige studenten worden niet automatisch met onvoldoendes bestraft. Sinds de invoering van het bachelor-masterstelsel hoeft de bacheloropleiding niet langer als een selectieve hordenloop te worden ingericht. De opleiding wordt gedifferentieerd en men stapt af van de fictie dat het bachelordiploma een uniform eindniveau representeert. In de moderne universiteit wordt de selectie geconcentreerd bij de ingang van de ‘graduate’ opleidingen, dus bij de poort van de masterfase.

De Nederlandse universiteiten zijn nog lang niet zover. Zij hechten aan de automatische doorstroom van bachelor- naar masterfase (de zgn. doorstroommasters). Dat is momenteel de grootste structurele fout in het Nederlandse hogeronderwijsbeleid. De zesjescultuur van de Nederlandse universiteiten wordt, samen met de lage studierendementen, kunstmatig in stand gehouden. Dat zal zo blijven zolang men meent dat het onderwijs- en examenprogramma een afvalrace behoort te zijn en dat alleen diegenen het bachelordiploma mogen verwerven die geschikt zijn voor een masteropleiding. De zesjescultuur kan pas worden doorbroken, als men afstapt van het idee dat het bachelordiploma zonder meer ook als toegangsbewijs voor de masterfase moet fungeren.

De zesjescultuur die door de Nederlandse universiteiten in stand wordt gehouden, leidt niet alleen tot onnodig veel studievertraging en -mislukking in de bacheloropleiding. Ook de studiemotivatie van getalenteerde studenten wordt daardoor aangetast. In de eerste plaats is hun kans om achten, negens of tienen te halen veel kleiner dan voor hun buitenlandse collega’s. Bij het toekennen van tentamencijfers neigen docenten naar een standaardnormaalverdeling rond het cijfer zes. Hoge studie-inzet en begaafdheid wordt dus slechts mondjesmaat beloond. Daarmee wijken ze af van het Europese uitgangspunt dat de beste 35% van de geslaagde studenten in principe achten, negens of tienen verdienen (een A- of B-score op de vijfpuntsschaal van A t/m F, waarbij de F de gehele range van onze rapportcijfers 1 t/m 5 omvat!). In de tweede plaats leveren hogere cijfers niet veel op: afgezien van ‘de eer’ zijn er voor de student geen directe baten aan verbonden. In de derde plaats brengen hoge cijfers in intermenselijk opzicht hoge kosten met zich mee. Een bekend gegeven uit de sociale psychologie is dat uitblinkers het risico lopen zich van hun medestudenten te vervreemden. Gegeven de krenterige toedeling van hoge cijfers, wordt de getalenteerde student die achten, negens of tienen haalt, algauw als een uitslover weggezet.

Het recente CPB-rapport Excellence for productivity concludeert dat getalenteerde leerlingen en studenten in Nederland minder kansen en impulsen krijgen om hun talenten tot ontwikkeling te brengen dan hun buitenlandse collega’s. De Nederlandse oplossing, óvervraging van minder-getalenteerde studenten, gaat dus gepaard met óndervraging van getalenteerde studenten. De Nederlandse universiteiten zullen hun bachelorprogramma’s sterker moeten differentiëren, opdat zowel meer- als minder-getalenteerde studenten aan hun trekken komen. Ook differentiatie naar beginniveau is daarbij van belang. En misschien zou de wetgever tevens kunnen overwegen die rare Nederlandse vrijstellingsregelingen af te schaffen: in plaats van een hoog beginniveau te belonen met extra cursussen om een leerwinst ter waarde van 180 studiepunten te verwerven, wordt een hoog beginniveau gestraft met gratis studiepunten en dus met een verkorte bacheloropleiding, die minder leerwinst oplevert.

Wes Holleman

Holleman is auteur van Over studielast en studeerbaarheid (1993) en publiceerde het boek Onderwijsethiek  over de beroepsethiek van docenten in het hoger onderwijs in 2006. Dit artikel is een bewerking van een bijdrage op zijn weblog Onderwijsethiek.nl.




«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK