Ook atheïsme is een geloof

Nieuws | de redactie
13 augustus 2007 | De dikwijls verkondigde contradictie tussen geloof en wetenschap bestaat niet. “Deze controverse is een erfenis van het positivisme uit het verleden. De huidige natuurwetenschap heeft met dit positivisme afgerekend”. Dit schrijft moleculair bioloog Jos Wessels in het boek Wetenschap en religie zijn bondgenoten. 
Godsdienstfilosoof Taede Smedes recenseert het boek op ScienceGuide. Donderdag 16 augustus gaat hij in Leiden over dit onderwerp in debat met Herman Philipse.  



In het kader van de aankomende eerstejaars-activiteiten van de Universiteit Leiden (‘El Cid’), vindt er op donderdagavond 16 augustus a.s. een debat plaats tussen prof.dr. Herman Philipse en dr. Taede A. Smedes over De redelijkheid van geloof.

Het grootste punt van discussie zal zijn de vraag naar de relatie tussen wetenschap en geloof. Is geloven onredelijk of valt er met de rede niets te zeggen over het geloof?

Het betreden van de universitaire wereld is bij uitstek een gelegenheid om stil te staan bij de verhouding tussen geloof en wetenschap. Onder invloed van het wetenschappelijk denken is het geloof in een God die zich actief inlaat met deze wereld de afgelopen eeuwen sterk onder druk komen te staan. Herman Philipse stelt in Het atheïstisch manifest en De onredelijkheid van religie (Amsterdam, 2005) dat ieder redelijk denkend mens zich in een tijd als de onze van het geloof af zal moeten keren. Met zijn ‘disjunctief atheïsme’ maakt hij gehakt van het geloof: de rede zal het geloof tot onwaarheid of betekenisloosheid drijven. Taede Smedes benadrukt echter dat Philipse en vele anderen een categoriefout maken; zij zouden spreken over God als een object temidden van andere objecten. Hij trekt in God en de menselijke maat (Zoetermeer, 2006) ten strijde tegen het ‘cultureel sciëntisme’, de cultuur die het wetenschappelijk denken tot levensovertuiging heeft gemaakt. Bovengenoemde auteurs zullen met elkaar in debat gaan over de omstreden relatie tussen geloof en wetenschap. Centraal staat de vraag of wetenschappers en redelijke mensen nog kunnen blijven geloven in een God die ingrijpt in de zintuiglijke werkelijkheid.

Het debat is georganiseerd door het Leidse dispuut Panoplia, in samenwerking met de vier christelijke studentenverenigingen. Het geheel zal plaatsvinden in de bovenzaal van café ‘De Oude Harmonie’, aan de Breestraat 16 te Leiden. Het geheel duurt van 20.00 uur tot ongeveer 22.00 uur.“Atheïsme en religieus geloof laten zich niet dwingend afleiden uit de huidige natuurwetenschappen. Het zou mooi zijn als die conclusie eens breed in de Nederlandse samenleving zou landen!”


Recensie van Jos Wessels’, Wetenschap en religie zijn bondgenoten.

Door Taede Smedes

De laatste tijd staat de verhouding tussen ‘geloof en wetenschap’ weer volop in de belangstelling. In 2005 was er in Nederland een grote discussie over ‘Intelligent Design’: de stroming die de verklarende kracht van de evolutietheorie betwijfelt en deze wil aanvullen door het ingrijpen van een bovennatuurlijke, intelligente ontwerper (lees: God) als verklaring voor de complexiteit van sommige biologische systemen toe te laten. Eerder dit jaar was er nog een discussie over het vermeende anti- evolutionisme van Marianne Thieme (de partijleidster van de Partij voor de Dieren). En onlangs nog was er een grote rel over de ‘censuur’ die de Evangelische Omroep pleegt te praktiseren door uit de natuurdocumentaires van David Attenborough alle verwijzingen naar de evolutietheorie of de ouderdom van de aarde te verwijderen.

De houding van de EO is een treffend voorbeeld van een fundamentalistische geloofsovertuiging: evolutie en geloof verdragen elkaar niet, aangezien geloof gestoeld is op een rotsvast vertrouwen in de (letterlijke) betrouwbaarheid van de Bijbel. Aan de andere kant zijn er vaak atheïsten, zoals Richard Dawkins en Sam Harris, die gelovigen als irrationele wezens neerzetten, die zich door wensgedachten en andere illusies laten misleiden tot waandenkbeelden die meer kwaad dan goed doen. Geloof en wetenschap verdragen elkaar niet – dat lijkt een veronderstelling die in onze Westerse samenleving breed gedragen wordt.

Jos Wessels, de schrijver van het recent verschenen boek Wetenschap en religie zijn bondgenoten, is wetenschapper. Hij doceerde microbiologie aan de Universiteit van Leiden en tot aan zijn pensioen moleculaire biologie van schimmels en planten aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij heeft meer dan 200 wetenschappelijke publicaties op zijn naam staan. Maar Wessels is niet het soort wetenschapper als Richard Dawkins of Daniel Dennett, die menen dat de wetenschap religie eens en voorgoed vervangen heeft. Nee, de titel van het boek zegt het al: Wessels is iemand die wetenschap en religie als bondgenoten beschouwt.  Het boek van Wessels is bedoeld om duidelijk te maken “dat de dikwijls verkondigde contradictie tussen geloof en wetenschap in feite niet bestaat. Deze controverse is een erfenis van het positivisme uit het verleden. De huidige natuurwetenschap heeft met dit positivisme afgerekend” (13).

Over het boek

In zijn boek neemt Wessels een historisch perspectief in. In hoofdstuk 1 beschrijft hij zeer beknopt hoe het beeld van wat kennis is en hoe het tot stand komt veranderd is, van de Aristotelische notie van vier oorzaken, tot het positivisme van de twintigste eeuw. Volgens Wessels zitten we nu in het tijdperk van het realisme: men heeft ingezien dat de werkelijkheid veel dieper en complexer is dan we ons kunnen voorstellen. De quantummechanica en de moderne kosmologie hebben onze common sense noties van oorzaak en gevolg en ruimte en tijd volledig ondersteboven gekeerd. En in een dergelijke tijd, waarin we onze oordelen over hoe de werkelijkheid werkelijk is steeds moeten opschorten, heeft ook religie weer een plaats: “In een cultuur waarin het geloof in een persoonlijke God wordt doorgegeven … ontstaat echter een culturele voedingsbodem van waaruit een mens zo’n diepe werkelijkheid kan ervaren. Een kosmische God die betrokken is bij het leven van de individuele mens die zich van God bewust is” (25).

Echter, het beeld van een God die betrokken is op de werkelijkheid, kon volgens Wessels pas ontstaan bij de mens “als top (of zelfs als doel van de evolutie die zich bewust is van zichzelf en aan wie God zich openbaart. Het is thans zeer in de mode om te beweren dat de mens zo’n toppositie niet toekomt. Dat is echter een irrationeel standpunt. De mens is het enige levende wezen dat zich bewust is van zijn plaats in het universum” (25-26).

In hoofdstuk 2 beschrijft Wessels hoe ons wereldbeeld veranderd is wat betreft de visie op de evolutie van de levende natuur. Wessels beschrijft hoe de Grieken en Middeleeuwers al een idee van ontwikkeling van leven hadden, hoe het creationisme ontstond, hoe Darwins evolutietheorie dat creationisme omverwierp, maar ook hoe lang het duurde voordat Darwins theorie algemeen geaccepteerd was. Hij strijkt waarschijnlijk tegen heel wat evolutiebiologische haren in, wanneer hij zijn bewondering voor Lamarck uit en schrijft dat Darwin onomstotelijk een Lamarckist was. Toch gaat Wessels niet in de richting van Richard Dawkins die de evolutietheorie als het moordwapen beschouwt waarmee de christelijke schepper-God om zeep geholpen is, maar wijst hij in de richting van Teilhard de Chardin (1881-1955), die ongetwijfeld zijn grote inspirator is, om juist voor een religieuze visie op evolutie te pleiten. Volgens Teilhard, en Wessels sluit zich hier bij aan, is de toevalligheid van de evolutie slechts schijn en is de evolutie in wezen progressief. De mens is in ieder geval een doel van de evolutie – maar Teilhard en Wessels sluiten niet uit dat de evolutie voortgaat en uiteindelijk iets groters oplevert.

Hoofdstuk 3 gaat over “de kosmische connectie”: de verandering in wereldbeeld, van het kleine en gesloten universum van Aristoteles tot het oneindig grote en voortdurend uitdijende heelal van de huidige kosmologie. Ook hier ontwaart Wessels een onderhuidse doelmatigheid, namelijk in de “antropische principes” die uitgaan van “de kritische afhankelijkheid van geldende fysische wetten en van de waarden van bepaalde atomaire parameters en constanten” om leven mogelijk te maken. Ons heelal is gemaakt voor leven, en dat is niet toevallig, meent Wessels.

In hoofdstuk 4 gaat Wessels nog in op een aantal religieuze vragen, zoals de verhouding tussen lichaam en ziel, de mogelijkheid van een leven na de dood en predestinatie. In alle gevallen ziet Wessels geen direct conflict tussen de huidige natuurwetenschappen en een christelijk-religieus wereldbeeld. Of anders gezegd: de hedendaagse wetenschappen komen veel dichter bij de intuïties van de kerkvaders in de buurt dan vaak wordt gedacht.

In een synopsis aan het eind vat Wessels zijn visie nog eens samen. Een uitgebreid notenapparaat en een index maken het boek compleet.

Evaluatie

Het boek leest voortreffelijk. Wessels schrijft goed en weet al te ingewikkelde ideeën te vermijden of in eenvoudige bewoordingen weer te geven. Dat spreekt ongetwijfeld een breed publiek aan. Maar het is tegelijkertijd ook een minpuntje, want daardoor blijft het boek oppervlakkig. Met name wat betreft het laatste hoofdstuk (over ziel en lichaam, en het leven na de dood) fietst Wessels wat mij betreft wat al te snel over neurowetenschappelijke problemen met zijn visie heen. Ook over Wessels sterke antropocentrisme (de centraliteit van de mens in de kosmos) valt een robbertje te discussiëren.

Dat gezegd hebbende, is het boek niettemin een waardevolle bijdrage aan de huidige discussies over geloof en wetenschap. Niet omdat het zo origineel is; vrijwel alles wat Wessels beschrijft is in andere boeken over evolutie of kosmologie terug te vinden. Het boek is een waardevolle bijdrage, omdat hier een bioloog hardop uitspreekt dat wetenschap niet anti- religieus is. Wetenschap is levensbeschouwelijk neutraal. Of positiever geformuleerd: je kunt met wetenschap verschillende kanten op. Een atheïst kan wellicht beweren dat de evolutietheorie zijn atheïstische levenshouding ondersteunt. Maar Wessels laat zien dat een christelijk- religieuze interpretatie van evolutie en kosmologie evengoed mogelijk is. Atheïsme en religieus geloof laten zich niet dwingend afleiden uit de huidige natuurwetenschappen. Het zou mooi zijn als die conclusie eens breed in de Nederlandse samenleving zou landen!

Daarnaast laat Wessels zien hoe voor hem persoonlijk een religieuze interpretatie van de natuurwetenschappen veel plausibeler overkomt dan een atheïstische, waarbij hij mijlenver afstand neemt van creationisme en Intelligent Design-achtige ideeën. Vanuit zijn affiniteit met Teilhard de Chardin kan Wessels prima uit de voeten met Darwins evolutietheorie, inclusief de evolutie van de mens en common descent (het idee dat alle organismen een gemeenschappelijke voorouder hebben). Bij Wessels dus geen krampachtig vasthouden aan antieke voorstellingen, zoals bij de EO en veel Amerikaanse fundamentalisten, maar toch voluit geloof in een God die zich bemoeit met en bekommert om mensen. Het is de verwondering van de wetenschapper over de peilloze diepte en uitgestrektheid van de kosmos, die bij Wessels omslaat in religieus geloof en aanbidding van de Schepper. Zo kan het dus ook.

Ondanks een aantal tekortkomingen, is dit boek dus van harte aan te bevelen voor hen die in de verhouding tussen geloof en natuurwetenschap geïnteresseerd zijn.

Dr. Taede A. Smedes



Meer artikelen van Taede Smedes over de verhouding tussen geloof en wetenschap vindt u op zijn weblog.

Jos G.H. Wessels, Wetenschap en religie zijn bondgenoten: Leven, kosmos en God

Utrecht: Gopher 2007, 163 pp., ISBN 9789051795295, € 15,-.

U kunt het boek hier bestellen.






«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK