Muziek in een multimediaal tijdperk

Nieuws | de redactie
25 september 2007 | “Als ik mijn studenten experimenten uit de na-oorlogse muziek laat horen, is het klank en betekenis hiervan voor hen niet meer los te zien van hun ervaring met filmmuziek. Deze muziek is, alleen al door de omvang van onze ervaring ermee, een kwaliteit op zich geworden. En dat is niet te betreuren, integendeel”. Aan de vooravond van het Nederlands Filmfestival vertelt UvA-docent Sander van Maas vertelt hoe grondig het genre van de muziek onder meer door filmmuziek aan het veranderen is.

Richard Wagner heeft de toon gezet, door zijn idee van het Gesamtkunstwerk te contrasteren met de in zijn ogen voltooide ontwikkeling van de afzonderlijke kunsten. Het idee van een zusterlijke eenheid van de kunsten, dat de basis vormde voor zijn heruitvinding van de opera, is in de huidige tijd weer actueel. In de kunsten voert interdisciplinariteit de boventoon, en deze doorbreking van de traditionele scheidingen mag rekenen op de bijval van het publiek.



Een recent voorbeeld hiervan is de samenwerking van het Rotterdams Philharmonisch Orkest onder leiding van Valery Gergiev met videokunstenaar Bill Viola. In hun half-concertante versie van Wagners Tristan en Isolde werd met succes gebalanceerd op de rand van het visuele, daar waar iconische afbeeldingen door het gebruik van een minimale beweging een ongekende contemplatieve en muzikale kwaliteit krijgt (voor wie er niet bij was: een fragment van dit werk is te zien op YouTube). De beelden creëren op hun beurt een beter begrip voor de vreemde tijdzone waar het verhaal van Tristan, en met name de muziek van Wagner, de luisteraar naartoe doen bewegen.

We kijken vele uren televisie per week (volgens het CBS keek in 2006 tweederde van de Nederlanders 10 uur of meer per week), maar realiseren ons niet dat menig uur televisiekijken ook een substantieel aantal minuten muziek luisteren betekent. Iets soortgelijks kan worden gezegd voor jeugdigen die vele uren doorbrengen met het spelen van computergames, of van bezoekers van theater- en dansvoorstellingen. We kijken en luisteren zonder ons te realiseren dat hier veelal sprake is van muziek die in Nederland wordt gemaakt door componisten wiens namen in de meeste gevallen onbekend blijven.

Over de achtergrond en werking van de muziek zelf is bij kijkers en luisteraars vaak evenmin veel bekend. Dat muziek een belangrijke rol speelt, wordt graag beaamd, maar aan de precieze betekenis, de overwegingen bij het kiezen of componeren van deze muziek, of aan de interactie ervan met andere media, wordt vaak weinig aandacht geschonken.

Multimediale muziek is eerder norm dan uitzondering. Muziek zonder beelden is een technologisch verschijnsel dat bestaat bij de gratie van de grammofoon en zijn opvolgers. Het is, toevallig of niet, een technische realisatie van het uit de romantiek afkomstige idee dat muziek op zich, dus los van de andere zintuigen en andere kunstvormen, onze volledige aandacht nodig heeft. De opname ontrukt het geluid aan zijn multimediale context. Deze droom is in hoog tempo aan het vervagen. Natuurlijk is het altijd mogelijk om bij het luisteren van muziek de ogen te sluiten, maar de behoefte aan iets zichtbaars, of om figuurlijk dan wel letterlijk aangeraakt te worden, is groot.

Losgezongen muziek
Juist de meest losgezongen muziek vraagt om een visueel complement van expressieve gezichten en gestes van dirigenten. En de behoefte om muziek te voelen, erdoor geraakt of gestreeld te worden, is, zoals menig modern componist heeft ondervonden, onuitroeibaar. Het verbaast dan ook niet dat er tegenwoordig een levendige markt bestaat van instrumentale muziek op DVD, waarbij het beeld in enige vorm is teruggegeven aan de muziek. Ook in het componeren, zoals bij de Duitse componist Heiner Goebbels, is een ontwikkeling zichtbaar waarbij de uitvoerende musicus wordt uitgedaagd om de theatrale aspecten van zijn of haar visueel- lichamelijke aanwezigheid te exploreren.

Het is een ontwikkeling die mag worden toegejuicht. De combinatie met andere media heeft onvoorspelbare effecten, die een nieuwe impuls geven aan de ontwikkeling van de afzonderlijke kunstvormen. Er is altijd een zone van onderhandeling tussen de kunsten, van waaruit niet alleen nieuwe vormen ontstaan, maar ook nieuwe manieren van het waarnemen en denken over de kunst.

Een voorbeeld hiervan is filmmuziek, maar het voorbeeld had evengoed de muziek bij videogames kunnen betreffen, of theater. Film is een plaats waar door luisteraars onbewust een veelheid aan muzikale idiooms worden verwerkt. Het klassieke voorbeeld hiervan is het ontstaan van de filmmuziek uit het symfonische repertoire bij componisten als Dmitri Sjostakovitsj en Erich Korngold. Ander voorbeelden zijn het gebruik van muziek van de moderne componist György Ligeti in Stanley Kubrick’s 2001: A Space Odyssey of de vervlechting van beeld en muziek in de films van Frank Scheffer.

Deze voorbeelden laten zien dat er niet alleen sprake is van invloed van klassieke muziek op het genre van de filmmuziek. Het gaat hier niet om een genre dat secundair kan worden geacht omdat het louter kopieert, en dat daardoor terecht onzichtbaar blijft. Integendeel, de grensvervaging tussen multimediale muziek en andere tradities heeft er inmiddels toe geleid dat deze genres zelf niet geheel meer te begrijpen zijn buiten het nieuwe paradigma van de multimediale muziek. Als ik mijn studenten experimenten uit de naoorlogse muziek laat horen, is klank en betekenis hiervan voor hen niet meer los te zien van hun ervaring met filmmuziek. Deze muziek is, alleen al door de omvang van onze ervaring ermee, een kwaliteit op zich geworden. En dat is niet te betreuren, integendeel.

Distracted Listening
Ik zou dan ook een pleidooi willen houden voor distracted listening, het luisteren met een half oor. Het romantische paradigma waarbij de aandacht uitsluitend dient te worden gereserveerd voor muziek op zich, is al lang niet meer adequaat.

Dat verval begint al bij de hoogst moderne muziek van na de oorlog. Hoewel deze muziek in menig opzicht aansluit bij de esthetiek van de romantiek, wordt er tegelijk gespeculeerd op het ‘einde van de luisteraar’. De luisteraar waar veel van deze muziek zich op richt, is niet langer een individu dat voor zichzelf een open boek is, en aan bevestiging van diens oppervlakkige verlangens (bijvoorbeeld naar muzikale emotie of schoonheid) wordt geen hoge prioriteit gegeven. Het spel met de aandacht verplaatst zich in deze muziek reeds van het centrum naar de buitenste randen van het luisterende ‘ik’. Wat valt daar te horen? Van alles, natuurlijk, maar vooral een stilte die alle zintuigen op scherp zet.

Deze observatie weerspreekt de klacht die Elmer Schoenberger in 2005 uitte in de Huizingalezing, en die tot verschillende reacties leidde (zie ‘Het grote luisteren: reikhalzen naar muziek’, in NRC Handelsblad, 17 december 2005). Schoenberger schreef destijds dat in de huidige tijd steeds meer muziek gehoord wordt, maar dat in feite niemand meer luistert. Het adolescente talent voor het ‘Grote Luisteren’ zou niet meer gekoesterd worden, laat staan ontwikkeld, en daarmee zou ook een centrale waarde van de kunstmuziek verloren gaan. De pendant van het Grote Luisteren, zoveel was tussen de regels wel op te maken, was niet zozeer de betere popmuziek, maar de kunstmuziek. En dan met name voor zover deze zich presenteert in haar losgezongenheid, als ‘muziek zonder meer’.

Het Grote Luisteren is vaak zelf al distracted . Wanneer wij een fuga van Bach beluisteren, baant onze aandacht zich een weg door het stemmenweefsel, en neemt daarbij het merendeel van de compositie met een half oor waar. Dit luisteren vanuit de ‘oorhoeken’ laat muzikale aspecten toe die geen schijn van kans hebben wanneer zij recht in het gehoorveld worden getrokken. Het favoriete voorbeeld van Schoenberger, Stravinsky’s Agon, is bedoeld om met een half oor te worden beluisterd: het is gecomponeerd als balletmuziek.

Persoonlijk heb ik inmiddels de goede gewoonte opgevat om naar concerten een boek mee te nemen. Dit niet alleen om mij te kunnen verweren tegen de misslagen die programmeurs met grote regelmaat maken, maar ook, in de meeste positieve betekenis, om muziek en andere media te combineren. Het is een verrijking van het luisteren die in feite niets anders doet dan de luisterervaringen van Bach en Wagner met elkaar combineren. Het brengt bovendien de vastgelopen dialoog tussen de concertcultuur en de bezoeker, die al zo lang gijzelaar is van het aanbod, weer op gang.

Distracted listening is natuurlijk niet uitsluitend een verrijking. Het kan ook gevaarlijk zijn, net zoals een overmaat aan gericht luisteren de luisteraar ‘doof’ kan maken. Een voorbeeld is het gebruik van muziek in journalistieke contexten. Alleen al de tunes van de verschillende journaals zetten letterlijk de toon voor wat volgt, om maar niet te spreken van muziek bij reportages en documentaires.

Media Literacy
Hier dient zich de noodzaak aan van muzikale media literacy. In Amerika wordt met succes op lagere en middelbare scholen geoefend in het analyseren van de media, ondermeer om door de strategie van tabaksreclames heen te leren kijken. Dergelijk onderwijs zal, als het aan sommige partijen in de Tweede Kamer ligt, in de komende jaren ook in Nederland in omvang toenemen. Muziek hoort hierbij. Het bewustmaken van de effecten van muziek in multimediale contexten kan (jonge) mensen weerbaarder maken tegen de druk van reclame-uitingen. Deze vaardigheden komen bovendien weer van pas bij het luisteren naar muziek uit de verschillende tradities, waaronder de klassieke.

Onderzoek naar multimediale muziek staat nog in de kinderschoenen. Recentelijk verscheen een bundel waarin vooraanstaande Amerikaanse musicologen de oren spitsen voor de muziek bij het massamedium dat in hun eigen land groot is geworden. Onder de titel Beyond the Soundtrack laten zij zien dat, in de ogenschijnlijke luwte van het visueel- verbale spektakel van films, zich een ongekend veld van krachten en betekenissen ontplooit. Dit geldt niet alleen voor nieuw gecomponeerde filmmuziek, maar ook voor de manier waarop bestaande (klassieke) muziek wordt ingezet. Aan Nederlandse universiteiten is het onderzoek naar multimediale muziek verspreid over verschillende disciplines, maar zijn curricula in grote lijnen nog gebaseerd op het paradigma van ‘muziek zonder meer’.

Begin vorig jaar is een nieuw instituut opgericht dat de zichtbaarheid en herkenbaarheid wil vergroten van muziek in multimedia. Tijdens het Nederlandse Film Festival in Utrecht (26 september – 6 oktober 2007) zal het Muziekinstituut MultiMedia zichzelf presenteren en plannen ontvouwen om het publiek te informeren over de werking, maar ook over de compositie en productie van muziek in films, games, dans, theater en andere media. Daarmee ontstaat in de Nederlandse cultuurwereld tevens een nieuwe brancheorganisatie, die naast ondermeer Geneco en Componisten ’96 (beide overwegend gericht op de makers van ‘muziek zonder meer’) de belangen van hier werkende musici behartigt. Deze ontwikkeling is vanuit muzikaal, esthetisch en cultureel perspectief alleen maar toe te juichen.

Verwijzingen

·                            Elmer Schoenberger, ‘Het grote luisteren: reikhalzen naar muziek’, in NRC Handelsblad, 17 december 2005

·                          Daniel Goldmark, Lawrence Kramer and Richard Leppert (eds.), Beyond the Soundtrack: Representing Music in Cinema (Berkeley and Los Angeles: University of California Press, 2007)

·                         MuziekInstituut Multimedia: www.mimm.nl

Dr. Sander van Maas is universitair docent en postdoc onderzoeker muziekwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam. Hij is ondermeer auteur van een studie naar het werk van de componist Olivier Messiaen.




«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK