Van Oostrom fileert betoog BON

Nieuws | de redactie
3 september 2007 | KNAW-president Frits van Oostrom hanteerde het floret elegant maar prikte heel raak. Bij de opening van het HAN-collegejaar confronteerde hij Ad Verbrugge van BON met doeltreffende analyses en weerwoorden. Diens populaire metafoor over de kwaliteit van voetbaltraining en onderwijs onttakelde Van Oostrom vakkundig: “Die gaat gewoon niet op. Hoogstens bij de conservatoria”.


De mediëvist prees de ontwikkeling die hij bij de onderwijscritici – en ook meer in den brede het debat – over onderwijs en kwaliteit waarnam. “De discussie is in beweging, we blijven niet wijzen naar de schuldenaren, naar wie ‘fout’ waren. Het is nu niet alleen maar een vingerwijzing, altijd naar een ander, naar al die anderen die de schuld dragen. Het voortgezet onderwijs wees naar het basisonderwijs, het hbo. Het hbo naar het havo, de docent naar het management en ga zo maar door. Ik vind het winst dat het nu niet meer zo sterk ‘altijd een ander’ is, maar ook de vraag naar ‘en wat kan ik zelf dan doen?’ Klinkt dat wat dominee Gremdaat-achtig? Dat moet dan maar even.

Ook bij BON zie ik dat. Er sluipt iets gouvernementeels in, het betoog van Verbrugge gaf aan dat hij een balans zoekt. Dat vind ik een goede ontwikkeling, want na een fase als actiegroep is BON daar aan toe. Het is goed dat het kritische geluiden liet horen, het benoemde dingen in het onderwijs waar veel mensen zorgen over hebben. Het is ook goed dat de discussie nu verder kan”.

Het betoog van Verbrugge dat ‘vakkundigheid’, kennis en respect voor de docent ten onder zijn gegaan, riposteerde Van Oostrom onderkoeld. De BON-voorman stelde dat de analyse dat kennis snel veroudert “een mode is in de theorie van het management. Maar dat is niet zo: schrijven, rekenen, lassen, dat is niet veranderd”.

Van Oostroms visie hierop keek verder naar de taak van het hoger onderwijs. Hij werd daartoe uitgelokt door een opmerking in het debat dat men bij de HAN zich bewust was, dat de studies er zijn om een bijdrage te leveren aan wat later met de student van nu gaat gebeuren. “Dat is een feit, dat hoger onderwijs er ook is om studenten te vormen, noem het ‘klaarstomen voor wat later komt’. Het is ook waar dat de docent als spil in het proces van scholing en vorming een wezenlijke rol speelt. Respect voor de leraar is een thema dat natuurlijk terecht aan de orde komt. Maar voor het hoger onderwijs geldt ook, dat het – met behoud van dat respect – voor de toekomst opleidt!”

De KNAW-president had bij dit thema bewust nagedacht over de taak en de complexiteit van het werk van hogescholen. “Als je dat zo zegt: ‘leidt op voor de toekomst!’, dan is dat voor het hbo niet simpel. Want waar leid je dan voor op? De norm is de beroepspraktijk van nu, de vragen en ontwikkelingen die nu actueel zijn. Het hbo leidt alleen wel studenten op die net 23 in de actuele praktijk beginnen en dan zo’n 40 jaar van actief werken in de beroepspraktijk tegemoet zien. Dat is een leven van decennia op basis van die beroepsopleiding”.

Van Oostrom legde daarbij de vraag op tafel of “die beroepen van nu waar je zo voor opleidt straks nog bestaan? Is de inhoud van zulke beroepen er dan nog? Dat lijkt me voor het hbo een hele vraagstelling. Met die gedachte kom ik terug bij het vraagstuk van de competenties, van het ‘competentiegericht leren”. Hij gaf daarop aan dat het hbo vanuit deze toekomstgerichte analyse juist competenties als flexibiliteit, vermogen tot innovatie en leiderschap mee moet geven. “Zulke dingen horen bij de vorming van de HO- student, zoals we deze nu zien. En kijk ik naar het huidige HO, dan stel ik vast dat de universiteiten – en de hogescholen ook vermoedelijk – heel goed zijn in alles wat samenhangt met scholing, met het bijbrengen van kennis door scholing als overdracht. Maar de vorming? Die kan echt beter op de universiteiten en in het hbo denkt men daar vast net zo over ten aanzien van de eigen branche”.

In dit verband pakte hij een uitvoerig uitgesponnen metafoor uit Verbrugge’s betoog aan: hoger onderwijs zou net zoiets (moeten) zijn als de training van beroepsvoetballers. Daar wordt door hoog geachte oud-spelers intensief geoefend en begeleid op de volledige beheersing van een specifiek vak en ‘je met daar ook alles voor over hebben om succes te boeken’. Van Oostrom zei daarover: “Dat klinkt natuurlijk heel mooi, maar die vergelijking gaat gewoon niet op. Een achttienjarige die in het eerste elftal terecht komt is het product van een meedogenloze selectie aan de poort, selectie na selectie van vele fasen en jaren sinds zijn vroegste jeugdjaren. Daarin worden die jongens keihard aangepakt en vaak afgebekt, van veel vorming is nou niet direct sprake. Het zeer specialistische oefenen van elementen uit het spel door een zeer select groepje lijkt op geen enkele manier op de functie van het hoger onderwijs. Hoogstens een beetje op enkele conservatoria”.

Tegen ScienceGuide stelde Van Oostrom daarna tevens, dat ook de maatschappelijke taak van het HO ten opzichte van de arbeidsmarkt deze voetbalmetafoor zinledig maakt. “Die jongens die zo getraind worden weten dat ze tot hun 30e, of op hun best een paar jaar langer, dat vak op hoog niveau kunnen uitoefenen. Daar is alles op gericht. Het hoger onderwijs is in dat opzicht volstrekt anders van aard. Alleen bij de dans, in de topballetopleidingen, heb je iets vergelijkbaars. Daar zijn de talenten na hun 30e ook snel uit het vak verdwenen en gaan als choreograaf of docent misschien nog daarin verder. Maar daar heb je dan ook een enigszins vergelijkbare situatie van uitzonderlijk strenge, langdurige selectieprocessen gedurende de hele jeugd. Hogescholen en universiteiten hebben met hun andere opleidingen toch echt een andere maatschappelijke doelstelling”.

In zijn pleidooi voor zinvolle zelfkritiek – in plaats van het steeds wijzen naar anderen als schuldigen – nam Van Oostrom ook zichzelf op de korrel. “Wat ik beter hoop te gaan doen bijvoorbeeld, is een groter tegenwicht te bieden als docent tegen de zesjescultuur, die natuurlijk vooral een ‘5,5 cultuur’ is. Ik heb ook te lang aan die labbekakkerigheid meegedaan, het laten lopen soms. Dat een student je vertelt dat hij ‘een artikel niet hand kunnen lezen, want een vriendin ging op wereldreis en we moesten haar uitzwaaien’. Smoezen, slappe excuses, ik wil ze niet meer honoreren. Maar het is waar: mea culpa, mea culpa”.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK